Brief regering : Reactie op de Enquête ‘Vijf Jaar Passend Onderwijs’ van de Algemene Onderwijsbond
31 497 Passend onderwijs
Nr. 311 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 juni 2019
U heeft gevraagd om voorafgaand aan het Algemeen Overleg Passend Onderwijs mijn reactie
                  te krijgen op de Enquête «Vijf Jaar Passend Onderwijs» van de Algemene Onderwijsbond.
                  Hierbij zend ik u mijn eerste reactie.
               
De leraar weet als geen ander wat hij of zij nodig heeft om álle leerlingen in zijn
                  of haar klas goed onderwijs te kunnen geven. De leraar weet ook wanneer het hem of
                  haar teveel wordt om dat voor iedere leerling, in het bijzonder leerlingen die enige
                  vorm van ondersteuning of zorg nodig hebben, daadwerkelijk te realiseren. Ik kan me
                  goed voorstellen dat leraren die relatief veel leerlingen in hun klas hebben die extra
                  ondersteuning en/of zorg nodig hebben voor een pittige opgave staan. Zeker wanneer
                  zij zich daar onvoldoende op toegerust of ondersteund voelen. Wanneer dit het geval
                  is, kan het ervoor zorgen dat er minder of te weinig aandacht is voor klasgenoten
                  zonder ondersteuningsbehoefte.
               
Dit bleek al uit de regiogesprekken, die ik heb georganiseerd. Dat leraren dit ervaren
                  blijkt ook uit studies van NRO-onderzoeksconsortium. Het blijkt andermaal uit de enquête
                  van de Algemene Onderwijsbond. Ik lees in dit alles ook vooral, dat leraren het beste
                  willen voor alle kinderen in de klas en ervaren dat ze daarin nu niet voldoende kunnen
                  voorzien.
               
In de dertiende voortgangsrapportage passend onderwijs gaf ik al aan, dat ik graag
                  zie, dat iedereen zich extra gaat inspannen om leraren beter te ondersteunen en toe
                  te rusten (Kamerstuk 31 497, nr. 310). Ik roep met name schoolleiders, bestuurders en samenwerkingsverbanden op om dit
                  signaal, net als ik, serieus te nemen. Ik zal met alle partijen, in het bijzonder
                  de bonden en raden, om tafel gaan en afspreken wie wat oppakt om leraren in het kader
                  van passend onderwijs beter te equiperen en ondersteunen.
               
Dit signaal gaat niet alleen over passend onderwijs. In algemene zin ervaren leraren
                  een hoge werkdruk, onder andere omdat onze ambities met en verwachtingen ten aanzien
                  van onderwijs toenemen. Uit het Talis-onderzoek blijkt dat leraren zich onvoldoende
                  zijn toegerust op wat vandaag de dag van ze wordt gevraagd. Het is daarbij steeds
                  lastiger om vacatures te vervullen, op alle gebieden. Daarom heeft het kabinet ingezet
                  op betere arbeidsvoorwaarden in het po en wordt met een regionale aanpak hard gewerkt
                  aan het aantrekken van meer leraren voor po en vo. Voor het po zijn middelen beschikbaar
                  gesteld voor verlichting van de werkdruk, die ook kunnen worden benut voor meer assistentie
                  en ondersteunende voorzieningen. In totaal is de afgelopen periode ruim 3.000 fte
                  geworven.
               
Tegelijkertijd geven leraren duidelijk aan, dat ook de opgave en belofte die passend
                  onderwijs in zich draagt, bijdraagt aan hun ervaren werkdruk. Uit NRO-studies blijkt
                  dat ook, maar tegelijkertijd blijkt ook uit studies van de NRO, dat wanneer leraren
                  aangeven hoeveel kinderen in de klas daadwerkelijk extra ondersteuning behoeven –
                  dat ze dit al jaren stabiel op 20–25% inschatten. Ook laat onderzoek zien dat ondersteuningsbehoefte
                  in het regulier onderwijs niet veel complexer is geworden sinds de invoering van passend
                  onderwijs.
               
Het zijn meerdere factoren die maken dat leraren een pittige opgave met passend onderwijs
                  ervaren. Met passend onderwijs is ook de zorgplicht ingevoerd, met name voor het regulier
                  onderwijs. Doel hiervan was om besturen, die een samenwerkingsverband in de regio
                  vormen, samen te laten kijken of meer kinderen een plek in het reguliere onderwijs
                  kunnen krijgen en ook samen te laten bepalen welke kinderen een plek kunnen krijgen
                  in het speciaal onderwijs. De zorgplicht moet ervoor zorgen, dat zoveel mogelijk kinderen
                  thuis nabij, en als het even kan in het regulier onderwijs, onderwijs kunnen volgen.
                  De analyse uit 2014 was dat veel reguliere scholen te makkelijk doorverwezen naar
                  het speciaal onderwijs. De maatschappelijke wens was dit te keren. Ik refereerde in
                  de voortgangsrapportage ook al aan de groei van vormen van inclusief onderwijs. Dan
                  gaat het overigens vaak over het brengen van speciaal onderwijs binnen de scholen
                  voor regulier onderwijs. In de voortgangsrapportage gaf ik aan, dat er nog veel te
                  winnen valt op gebied van expertise van speciaal onderwijs in het regulier onderwijs
                  brengen. Dat kwam ook duidelijk uit de regiobijeenkomsten naar voren. Dit zou leraren,
                  die zich nu vaak niet goed toegerust achten, kunnen helpen. De schoolleiding, het
                  bestuur en het samenwerkingsverband zijn hier aan zet.
               
Met de invoering van passend onderwijs was dus de inzet om de drempel naar het speciaal
                  onderwijs wat te verhogen, omdat in verhouding met het buitenland in Nederland veel
                  leerlingen naar scholen voor speciaal onderwijs gaan. In 2014 was bovendien de analyse
                  dat, wanneer de groei zou doorzetten, het op termijn onbetaalbaar zou worden. Dit
                  laat onverlet dat ook ik altijd heb aangegeven, dat wanneer onderwijs in een afzonderlijke
                  school voor speciaal onderwijs de beste oplossing is voor een leerling, dat dit mogelijk
                  moet zijn. Ook dat is passend onderwijs. De term «passend onderwijs» heeft wat dat
                  betreft bij leraren of ouders misschien opgeroepen, dat het regulier onderwijs zich
                  net zo lang moet aanpassen tot het voor iedere leerling «past». Dat is en zal nooit
                  voor alle leerlingen het geval kunnen zijn. Na een aantal jaren van lichte daling,
                  neemt het aantal jonge leerlingen in het speciaal onderwijs recent weer wat toe, zo
                  blijkt uit onderzoek van de NRO en van DUO. Ik zie dat ook als een mogelijke indicatie,
                  dat een balans wordt gevonden in wat op dit moment van het regulier onderwijs gevraagd
                  mag en kan worden en waar het speciaal onderwijs nodig blijft.
               
De toelatingsverklaring voor het speciaal onderwijs wordt volgens de enquête van de
                  AOb door veel leraren als een (te) hoge drempel ervaren. Door beleidsvrijheid en de
                  financiële positie van samenwerkingsverbanden, kan het zo zijn dat het ene samenwerkingsverband
                  de lat wat hoger legt dan het andere samenwerkingsverband en dat het ene samenwerkingsverband
                  meer administratieve lasten brengt dan het andere. Bedacht moet worden dat het de
                  schoolbesturen zelf zijn, die aan het roer staan van samenwerkingsverbanden. Zij gaan
                  over de hoogte van de lat en de mate van administratieve lasten.
               
Dat passend onderwijs administratieve lasten met zich meebrengt is een kwestie om
                  altijd in de gaten te houden, maar is niet het hele verhaal. Tegenover het invoeren
                  van de toelatingsverklaring voor het speciaal onderwijs stond, dat de landelijke indicatiestelling
                  voor zowel het speciaal onderwijs als het regulier onderwijs (leerling gebonden financiering)
                  werd afgeschaft. Alle beschikbare middelen worden sinds 2014 aan samenwerkingsverbanden
                  toegekend. Het geld, dat niet naar het speciaal onderwijs gaat, komt direct aan de
                  reguliere scholen ten goede. Dat geeft scholen meer vrijheid om zelf te kiezen waar
                  zij in investeren. We zien daarbij al jaren een toename van inzet op ondersteunend
                  personeel en zorgcoördinatoren.
               
Het ondersteuningsbeleid van een school wordt via het schoolondersteuningsprofiel
                  vormgegeven. Zoals, ik in de voortgangsrapportage liet zien, zijn daarop stappen gezet.
                  Zowel NRO-studies als de enquête wijzen erop dat er nog ruimte is om leraren meer
                  mee te laten denken, eigenaar te maken en er een echte gesprekscyclus van te maken.
                  Vanuit schoolleiders, bestuurders en samenwerkingsverbanden moet met leraren gemonitord
                  worden of de geboden voorzieningen voldoende zijn, en zo nee, wat extra nodig is.
                  Naast een gesprekscyclus binnen de school ontstaat zo een beleidscyclus binnen een
                  schoolbestuur en met andere schoolbesturen via het samenwerkingsverband. Uiteindelijk
                  gaat het er ook om binnen elke school te komen tot goed strategisch personeelsbeleid:
                  wat wordt vandaag de dag van ze gevraagd en wat hebben ze daarvoor nodig.
               
Hiernaast zijn de reserves van besturen en samenwerkingsverbanden groter dan ze noodzakelijkerwijs
                  moeten aanhouden. Hoewel incidenteel, kunnen en moeten deze middelen benut worden
                  om leraren te ontlasten en leerlingen beter te ondersteunen. Om onnodige reserve ook
                  echt naar de klas te krijgen, heb ik diverse acties ondernomen, zoals u in de brief
                  over reserves kon lezen.
               
Hiernaast constateer ik dat samenwerkingsverbanden een rol kunnen spelen om de solidariteit
                  onder scholen te vergroten door meer middelen toe te kennen aan die scholen, die meer
                  leerlingen met een ondersteuningsbehoefte hebben. Te vaak wordt het geld nog naar
                  rato van leerlingen of bestaande begrotingen verdeeld en wordt geen rekening gehouden
                  met verschillen in de mate waarin scholen ondersteuning moeten organiseren. Het Steunpunt
                  Passend Onderwijs is ingericht om samenwerkingsverbanden of individuele besturen hierbij
                  waar nodig te helpen.
               
Kortom, er zijn veel mogelijkheden voor scholen, besturen en samenwerkingsverbanden
                  om leraren beter te ondersteunen, maar die worden nog niet ten volle benut. Ik roep
                  hen op om deze mogelijkheden beter te gaan benutten en zal hierover met hen in gesprek
                  gaan.
               
Zelf werk ik met partijen, zoals in de voortgangsrapportage is aangegeven, onder andere
                  aan een speciale editie van de brochure Ruimte in Regels. Deze moet leraren duidelijk
                  maken wat er daadwerkelijk van hen wordt verwacht in het kader van passend onderwijs.
                  Ook gaf ik aan dat ik graag vanuit het veld hoor, in het bijzonder de opleidingen
                  zelf, wat nodig is om leraren voldoende bagage (mee) te geven om leerlingen goed te
                  ondersteunen. De enquête laat zien dat veel (toekomstige) leraren vinden dat ze onvoldoende
                  worden opgeleid op het gebied van passend onderwijs. Dat moet echt anders. Leerlingen
                  zullen altijd ondersteuning nodig hebben, zo mogelijk binnen het regulier onderwijs,
                  en daarvoor moeten leraren voldoende geëquipeerd en ondersteund zijn.
               
De Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media