Brief regering : Dienstverlening naar werk
33 566 Financieel en sociaal-economisch beleid
Nr. 105 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 juni 2019
Met deze brief informeer ik uw Kamer over verschillende ontwikkelingen op het gebied
van dienstverlening aan werkzoekenden met een WW-uitkering. Ten eerste sta ik stil
bij de gesprekken met de Stichting van de Arbeid (StvdA) over het meer activerend
maken van de WW-uitkering. Ten tweede informeer ik u over de invulling van een motie
aangenomen bij de begrotingsbehandeling SZW 20191, waarin wordt verzocht de mogelijkheden tot maatwerk voor scholing binnen de WW te
verkennen. Tot slot ga ik in op de voortgang van diverse dienstverleningsmaatregelen
zoals de sectorplannen, het tijdelijk scholingsbudget voor WW-gerechtigden en Doorstartbanen.
Voortgang gesprekken met de Stichting van de Arbeid over het meer activerend maken
van de WW-uitkering
Met mijn brief van 26 november 20182 heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de gesprekken met de StvdA over het meer
activerend maken van de WW. In navolging van deze gesprekken ben ik in overleg getreden
met UWV over het verder toepassen van gedragsinzichten bij de uitvoering van de WW.
Daarnaast heb ik onderzocht of de inkomstenverrekening meer lonend kan worden gemaakt.
Toepassen gedragsinzichten bij uitvoering van de WW
UWV is sinds het verschijnen van de vorige brief verder gegaan met het onderzoeken
hoe gedragsinzichten kunnen worden toegepast in de uitvoering van de WW. Zo heeft
UWV onderzocht of deelname aan re-integratieactiviteiten zoals inspiratiemiddagen
kan worden verhoogd door het versturen van een gepersonaliseerde uitnodiging en een
herinnerings-sms. Dit blijkt tot een verdubbeling van het aantal deelnemers te leiden.
Naar aanleiding hiervan ontwikkelt UWV een communicatietool waarin gedragstechnieken
beschreven staan, waarmee uitnodigingen effectiever kunnen worden opgesteld. Daarnaast
is UWV momenteel bezig met een pilot waarbij langdurig werkzoekenden eens in de twee
weken samen komen en met elkaar in gesprek gaan. Contact met anderen in een vergelijkbare
situatie kan steun bieden en werkhervatting stimuleren. Deze pilot wordt momenteel
door UWV geëvalueerd. Ook experimenteert UWV met een andere wijze van communicatie
over de sollicitatieplicht, waarbij de nadruk minder ligt op controle maar meer op
de eigen verantwoordelijkheid van de werkzoekende. De eerste resultaten zijn veelbelovend.
Sociale partners juichen dergelijke onderzoeken toe.
Inkomstenverrekening aanpassen
UWV houdt sinds juli 2015 slechts 70% van het nieuwe inkomen in op de WW-uitkering,
indien de WW-gerechtigde gaat werken voor een lager inkomen dan 87,5% van het oude
inkomen. Hierdoor is het aantrekkelijker geworden om met een WW-uitkering aan de slag
te gaan in lager betaald werk. De vakbeweging heeft in de gesprekken voorgesteld te
onderzoeken of de inkomstenverrekening verder verruimd kan worden door een kleiner
deel (bijv. 60% of 50%) van het nieuwe inkomen te verrekenen met de WW-uitkering.
Een eerste verkenning leert dat de marge hiervoor klein is. Een WW-gerechtigde kan
bijvoorbeeld meer gaan verdienen dan het oude inkomen als 65% (in plaats van 70%) wordt ingehouden
op het nieuwe inkomen. Hiermee neemt een ruimere verrekening de prikkel weg om te
blijven zoeken naar een volledige baan. Bovendien is het nog onduidelijk in hoeverre
de invoering van inkomstenverrekening heeft geleid tot eerdere werkhervatting. De
evaluatie van de Wet werk en zekerheid (Wwz) neemt dit onderdeel mee. Naar verwachting
weten we na afronding van de Wwz-evaluatie, rond mei 2020, meer over de effecten op
werkhervatting. Verder heb ik met de sociale partners afgesproken gezamenlijk vinger
aan de pols te houden bij de uitvoering van de inkomstenverrekening.
Tot slot
Ik constateer samen met de sociale partners dat het toepassen van gedragsinzichten
kan bijdragen aan het activerende karakter van de WW. UWV gaat daarom de komende tijd
verder met het verwerven van kennis en het toepassen van gedragsinzichten in de uitvoering
van de WW. Ik constateer ook dat de laatste jaren al belangrijke stelselwijzigingen
zijn doorgevoerd. Zo is de duur van de WW verkort tot maximaal twee jaar en is inkomstenverrekening
ingevoerd. Bovendien vormt de maatregel dat na zes maanden alle arbeid passend wordt,
een extra stimulans om werk snel te hervatten. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding
om, naast het toepassen van gedragsinzichten, andere maatregelen te nemen om de WW
meer activerend te maken.
Een verkenning van de mogelijkheden tot maatwerk voor scholing binnen de WW
Bij de begrotingsbehandeling SZW 20193 is de motie van het lid Wiersma ingediend en aangenomen. De motie verzoekt de regering
ten eerste te bezien of binnen de huidige Werkloosheidswet (WW) ruimte is om de uitkering
over langere tijd te spreiden als een noodzakelijk scholingstraject langer duurt dan
het recht op WW. Ten tweede is het verzoek om te verkennen of maatwerk in de WW mogelijk
kan worden gemaakt, bijvoorbeeld door een deel van WW-uitkering naar voren te halen
om zo scholing in combinatie met een baangarantie te realiseren. Ik ga hieronder afzonderlijk
in op de twee verzoeken. Hierbij belicht ik zowel de juridische en financiële aspecten,
als de toegankelijkheid van scholing voor verschillende groepen werkzoekenden. Ik
vind het belangrijk te beginnen met de nu al bestaande mogelijkheden tot scholing
voor WW-gerechtigden.
Huidige mogelijkheden tot scholing binnen de WW
De dienstverlening van UWV is gebaseerd op maatwerk op grond van de arbeidsmarktpositie
van individuele WW-gerechtigden. Veel werkzoekenden kunnen met behulp van de online
dienstverlening (werk.nl) op eigen kracht werk vinden. Aanvullend op de online dienstverlening
biedt UWV persoonlijke dienstverlening aan werkzoekenden met een zwakke of matige
arbeidsmarktpositie. Zij worden uitgenodigd voor een werkoriëntatiegesprek waarin
de adviseur werk van UWV en de werkzoekende de situatie van de werkzoekende bespreken
en afspraken maken over (sollicitatie)activiteiten en de in te zetten dienstverlening.
De verdere dienstverlening is afhankelijk van de persoonlijke behoeften en mogelijkheden
van de werkzoekende. De dienstverlening kan bestaan uit verschillende instrumenten,
zoals persoonlijke gesprekken, workshops, competentietests en netwerktrainingen. Voor
sommigen kan scholing een belangrijke bijdrage leveren aan het vinden van werk.
Voor WW-gerechtigden is het in principe altijd mogelijk om op eigen initiatief scholing
te volgen. Indien UWV scholing noodzakelijk acht om werk te hervatten, kan de werkzoekende
het traject volgen met behoud van uitkering en vrijstelling van de sollicitatieplicht.
Als UWV scholing niet noodzakelijk acht, kan de werkzoekende alsnog een scholingstraject
volgen met behoud van uitkering. Er geldt dan echter geen vrijstelling van de sollicitatieplicht.
De werkzoekende moet dus beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt en eventueel stoppen
met scholing als er een passende baan is en de scholing niet kan worden gevolgd naast
het werk. De Scholingsregeling WW stelt dat een scholingstraject noodzakelijk is als
de werkzoekende zonder scholing geen passende baan kan uitoefenen en het desbetreffende
traject relevant is voor de arbeidsmarkt.
De Scholingsregeling WW voorziet niet in de financiële ondersteuning van scholingstrajecten.
Met het oog hierop is door middel van het amendement van het lid Van Weyenberg c.s.4 een tijdelijk scholingsbudget van € 30 miljoen ter beschikking gesteld aan UWV voor
de periode 2018 tot en met 2020. Hiermee kan UWV scholingstrajecten inkopen voor werkzoekenden
met een grote kans op langdurige werkloosheid. Dit zijn werkzoekenden die volgens
de Werkverkenner en/of naar het oordeel van de adviseur van UWV een zwakke of matige
arbeidsmarktpositie hebben. Bij het inkopen van de trajecten moet sprake zijn van
scholing richting een krapteberoep5, of een baangarantie of -intentie worden geboden door een werkgever. Net als in de
Scholingsregeling WW, behoudt de werkzoekende bij deelname het recht op uitkering
en geldt een vrijstelling van de sollicitatieplicht. Ik ga in het laatste deel van
deze brief verder in op de aanwending en voortgang van het tijdelijk scholingsbudget.
Verkenning 1: WW spreiden indien noodzakelijke scholing langer duurt dan WW-recht
Binnen de huidige mogelijkheden van WW kan een door UWV noodzakelijk geacht scholingstraject
langer duren dan het WW-recht van de werkzoekende toestaat. In dit geval geniet de
werkzoekende in het laatste deel van het scholingstraject geen inkomensondersteuning
vanuit de WW. De werkzoekende heeft momenteel drie opties om deze laatste scholingsperiode
in kosten van levensonderhoud te voorzien: geld sparen gedurende de WW, interen op
al voor de WW opgebouwde financiële buffers en/of (indien aan de voorwaarden wordt
voldaan) terugvallen op de bijstand. De motie stelt voor hier een optie aan toe te
voegen door het mogelijk te maken WW-recht te spreiden over een periode ter lengte
van het noodzakelijke scholingstraject. Hierdoor wordt de inkomensval van de werkzoekende
verzacht ten koste van de hoogte van de WW-uitkering over de gehele WW-duur.
Op grond van de verkenning die ik heb uitgevoerd, concludeer ik dat het voorstel uit
de motie onwenselijk is. Ten eerste is de mogelijkheid tot spreiding vooral toegankelijk
voor werkzoekenden die zich een verlaging van hun WW-uitkering kunnen permitteren.
Dit zijn werkzoekenden die zelf een hoog inkomen of vermogen bezitten, of een partner
hebben met een hoog inkomen of vermogen. Deze groep beschikt doorgaans zelf over financiële
buffers en heeft de mogelijkheid tot spreiding daarom niet nodig. Ten tweede is de
groep waarvoor spreiding van de WW-uitkering het meest van toepassing is, tevens de
groep die zich dit het minst goed kan permitteren. De mogelijkheid tot spreiding is
het meest van toepassing op werkzoekenden met een kort arbeidsverleden. Zij hebben
immers minder WW-rechten opgebouwd waardoor zij een grotere kans hebben dan andere
werkzoekenden dat het noodzakelijke scholingstraject langer duurt dan hun maximale
WW-duur. Echter gaat een kort arbeidsverleden gemiddeld genomen gepaard met een lager
salaris en een kleiner vermogen.6, 7 Hierdoor is het voor deze groep waarschijnlijk niet financieel verantwoord om de
WW-uitkering te spreiden over een langere periode. Kortom, het voorstel uit de motie
mist de gerichtheid die nodig is voor het effectief stimuleren van scholing binnen
de WW.
Daarnaast is het onduidelijk of het verlies van inkomensondersteuning uit de WW in
het laatste stadium van het scholingstraject een belemmering vormt in de beslissing
om scholing te volgen. Ik verwacht daar meer over te weten te komen met de evaluatie
van het tijdelijk scholingsbudget, die momenteel wordt opgestart. Het UWV herkent
deze belemmering op dit moment niet. De beslissing van werkzoekenden om scholing te
volgen hangt volgens UWV voornamelijk af van de eigen motivatie en dus niet zo zeer
van het ontvangen van inkomensondersteuning in een later stadium van het traject.
Invoeren van deze motie zou overigens een wetswijziging betekenen. De hoogte van de
WW-uitkering is namelijk wettelijk vastgelegd op 70% (75% in de eerste 2 maanden)
van het maandloon. De mogelijkheid tot verlenging van de WW-duur ten koste van de
hoogte van de WW-uitkering, zal er in de praktijk toe leiden dat de WW-uitkering onder
de minimumnorm van 70% van het maandloon uitkomt. Er is daarom geen ruimte binnen
de huidige WW om de voorgestelde spreiding van de WW-uitkering mogelijk te maken.
Verkenning 2: Mogelijkheid om WW-rechten in te ruilen voor scholing in geval van een
baangarantie
In dit voorstel wordt het mogelijk WW-rechten te kapitaliseren en te gebruiken als
financieringsbron voor scholing. Gedacht wordt aan het inwisselen van een bepaalde
periode aan het eind van het recht, in ruil voor scholing. Op die manier kan een WW-gerechtige
meer regie nemen in het weer vinden van werk, zo lijkt de gedachte te zijn. Ik vind
die gedachte sympathiek, maar hij is in strijd met de bedoeling van de Werkloosheidswet.
Het opgebouwde WW-recht is niet bedoeld als individueel potje dat de werkzoekende
volledig kan opmaken, maar als collectieve verzekering voor inkomensverlies vanwege
werkloosheid enkel zolang deze werkloosheid voortduurt. Er is – om in pensioentermen
te spreken – geen sprake van een individueel trekkingsrecht. De werkzoekende dient
de WW-uitkeringsduur zo kort mogelijk te houden en heeft geen absoluut recht om de
opgebouwde WW-rechten volledig te benutten. Dit is ook de reden waarom het gebruik
van WW-recht gepaard gaat met de verplichting om passend werk te zoeken.
Daarnaast leidt dit voorstel naar verwachting tot een ongerichte inzet van scholing.
Het verkorten van WW-rechten in ruil voor scholing is met name interessant voor mensen
die zelf verwachten kortdurend werkloos te zijn. Zij verbruiken immers naar verwachting
minder WW dan waar zij op grond van hun arbeidsverleden ten hoogste recht op hebben,
en kunnen het zich daarom permitteren WW-rechten te gebruiken voor scholing. Echter
werkt scholing volgens het CPB bij kortdurende werkloosheid slechts vertragend op
de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt- het zogenaamde insluitingseffect8. Als werkzoekenden zonder scholing even snel (of sneller) werk zouden hebben gevonden,
dan kan de inzet van WW-recht voor scholing deadweight loss zijn.
Daarentegen zijn mensen die naar verwachting langdurig werkloos zijn afhankelijker
van de uitkering. Hierdoor zijn ze minder snel bereid een deel van de uitkering in
te leveren voor scholing. Volgens het CPB kan scholing juist bij deze groep een geschikt
instrument zijn, doordat het vergroten van vaardigheden en kennis opweegt tegen het
insluitingseffect. WW-recht wordt dus naar verwachting niet ingezet voor scholing
door de gewenste doelgroep, maar juist door de groep die er in mindere mate bij gebaat
is scholing te volgen.
Bovendien leidt de mogelijkheid om WW-rechten te gebruiken als financieringsbron voor
scholing naar verwachting tot een verhoging van de uitkeringslasten. Zonder scholing
wordt veelal geen gebruik gemaakt van het volledige WW-recht. Zo stroomde in 2018
slechts 36% uit wegens het bereiken van de maximale duur, tegenover 64% uitstroom
wegens met name werkhervatting9. Door scholing wordt naar verwachting vaker het volledige WW-recht gebruikt, waardoor
de uitgaven stijgen. Daarnaast verkort het inzetten van WW-recht voor scholing het
effectieve WW-recht voor werkzoekenden. Als de scholing niet effectief bijdraagt aan
de uitstroom naar werk, is het gevolg dat werkzoekenden eerder in de bijstand terecht
komen. Dit betekent een groter inkomensverlies voor werkzoekenden en een stijging
van de overheidsuitgaven. Ook bestaat er een risico dat werkgevers de kosten van scholing
afwentelen op de WW. Zo is het denkbaar dat werkgevers niet zelf scholing inkopen,
maar de werknemer WW-rechten laten inruilen voor scholing in ruil voor een baangarantie.
Daarbij is het niet mogelijk dit voorstel op korte termijn in te voeren. Er is namelijk
een wetswijziging nodig om het mogelijk te maken WW-rechten in te ruilen voor scholingsfinanciering
ten laste van het Algemene Werkloosheidsfonds (AWf). Een wetswijzigingstraject kost
gemiddeld zo’n twee jaar tijd.
Tot slot
Voorop staat dat het kabinet scholing in het kader van Leven Lang Ontwikkelen wil
stimuleren10. Het is voor iedereen van groot belang zich te blijven ontwikkelen om duurzaam op
de arbeidsmarkt te kunnen deelnemen. Dit is voor niet-werkenden bij uitstek van toepassing.
De overheid heeft samen met gemeenten en uitvoeringsorganisaties voor uitkeringsgerechtigden
een verantwoordelijkheid bij zowel het ondersteunen als bij het financieren van scholing.
Mede naar aanleiding van een drietal moties heeft het kabinet in zijn brief van 27 september
2018 de SER gevraagd knelpunten bij LLO in relatie tot sociale zekerheid in kaart
te brengen en te delen met het kabinet. Tijdens het Algemeen Overleg Leven Lang Ontwikkelen
op 11 juni jl. heb ik toegezegd bij de SER na te gaan wat de stand van zaken hiervan
is. De SER speelt als aanjager van leven lang ontwikkelen een verbindende rol bij
regionale en sectorale initiatieven, en richt zich op het delen van kennis en bij
elkaar brengen van partijen. In dat kader komen ook knelpunten in relatie tot sociale
zekerheid naar boven. Het gaat om knelpunten bij onder meer zij-instroom en bij combinaties
van leren en werken voor uitkeringsgerechtigden. De inventarisatie van knelpunten
kan naar verwachting in september worden aangeboden, en zal worden opgenomen in het
verslag van de wijze waarop de SER invulling geeft aan de aanjaagrol rond LLO. Zodra
het kabinet het betreffende verslag van de SER ontvangt, zal dit naar uw Kamer worden
toegestuurd. Voor een uitwerking van het beleid rond een Leven Lang Ontwikkelen verwijs
ik naar diverse brieven over Leven Lang Ontwikkelen, meest recentelijk de brief van
3 juni 201911. Zoals in mijn brief van 27 september 201812 aangegeven heeft het kabinet de SER gevraagd knelpunten bij LLO in relatie tot sociale
zekerheid in kaart te brengen en te delen met het kabinet. De Kamer zal over deze
bevindingen worden geïnformeerd.
Op basis van bovenstaande verkenning concludeer ik dat het niet wenselijk is scholing
te faciliteren door werkzoekenden de mogelijkheid te bieden om het individuele WW-recht
in te zetten voor scholing. Als scholing voor bepaalde werkzoekenden wenselijk of
misschien zelfs noodzakelijk is om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen, dan
moet dat niet afhankelijk zijn van het individuele WW-recht, maar dan moet daar separaat
budget voor beschikbaar zijn. Hierin voorziet momenteel het tijdelijke scholingsbudget.
Het is echter nog te vroeg om het tijdelijke scholingsbudget te verlengen. Daarvoor
wil ik eerst de evaluatie van de huidige regeling afwachten. Aan de hand van deze
evaluatie kan beoordeeld worden of continuering van het beschikbaar stellen van scholingsbudgetten
voor WW-gerechtigden wenselijk is.
Voortgang van sectorplannen, dienstverlening WW, tijdelijk scholingsbudget en Doorstartbanen
Hieronder bespreek ik de voortgang van diverse dienstverleningsmaatregelen. Het gaat
om de sectorplannen, de dienstverlening aan WW-gerechtigden, het tijdelijk scholingsbudget
voor WW-gerechtigden en het voorstel voor doorstartbanen. Dit betreft de voortgang
ten opzichte van de stand van zaken zoals ik die beschreven heb in mijn brieven van
28 november 201813 en 20 december 201814.
Sectorplannen
De Regeling cofinanciering sectorplannen komt voort uit het Sociaal Akkoord van 2013.
De subsidie voor cofinanciering van de sectorplannen is in drie tranches verstrekt.
De gesubsidieerde maatregelen in de eerste twee tranches waren vooral gericht op het
behoud van vakmanschap door onder andere scholing en het bevorderen van duurzame inzetbaarheid.
Sectorplannen uit de derde tranche zijn anders van opzet. De derde tranche geeft een
extra impuls aan trajecten naar werk, voor zowel werkenden als uitkeringsgerechtigden.
Voor de cofinanciering van de sectorplannen heeft het vorige kabinet € 600 miljoen
vrijgemaakt. Niet al deze middelen zijn daadwerkelijk aan de sectorplannen besteed.
Tabel 1 bevat een actueel overzicht van hoe het oorspronkelijk budget is benut. Het
overzicht lijkt sterk op het overzicht uit mijn brief van 26 november 2018. Toegevoegd
zijn de verplichtingen aan drie amendementen op de SZW-begroting voor 2019. Ook is
het bedrag dat verplicht is aan de sectorplannen verlaagd. De verlaging van de aan
de sectorplannen verplichte bedragen komt hoofdzakelijk doordat plannen tussentijds
zijn gewijzigd of ingetrokken dan wel na afloop een lagere subsidie hebben gerealiseerd
dan eerder is verleend.
Tabel 1: Budget sectorplannen per medio mei 2019
Totalen
x € mln
Bedragen
x € mln
Oorspronkelijk budget sectorplannen
600
Verplicht aan uitvoeringskosten
10
Verplicht aan 100 sectorplannen
323,4
Waarvan plannen uit 1e en 2e tranche
287,9
Waarvan plannen uit 3e tranche
35,5
Verplicht aan Doorstart naar nieuw werk
111,8
Waarvan dienstverlening WW door UWV
38
Waarvan scholingsvouchers kansberoepen (origineel)
30
Waarvan Regeling DWSRA
31,8
Waarvan brug-WW
10
Waarvan mobiliteitscentra UWV
2
Verplicht aan motie Kerstens WSW-bedrijven (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 27)
30
Verplicht aan amendementen SZW-begroting 2017
26,1
34 550 XV, nr. 17
bemiddeling over de grens 14 grensregio’s
1,4
34 550 XV, nr. 18
additioneel budget scholingsvouchers
20,0
34 550 XV, nr. 19
voorbereiding programma beroepsziekten
0,1
34 550 XV, nr. 20
klantprofielen gemeenten Kandidaatverkenner
3,5
34 550 XV, nr. 21
team arbeidsmarktdiscriminatie Insp. SZW
1,0
34 550 XV, nr. 22
ervaringsdeskundigen
0,1
Verplicht aan 1.000-banenplan Groningen
6,2
Verplicht aan ondersteuning door Stichting van de Arbeid
1,0
Verplicht aan amendementen SZW-begroting 2018
35,5
34 775 XV, nr. 15
scholingstrajecten richting een kansberoep
30,0
34 775 XV, nr. 17
regionale werkgeversondersteuning
5,0
34 775 XV, nr. 18
re-integratie (ex-)kankerpatiënten
0,5
Verplicht aan motie Segers APB september 2018 (Kamerstuk 35 000, nr. 25)
25
Ondersteuning aan kwetsbare mensen
Verplicht aan amendementen SZW-begroting 2019
6
35 000 XV, nr. 31
campagne gezond en veilig werken
1
35 000 XV, nr. 34
verlenging subsidie ambachtsacademie
3
35 000 XV, nr. 35
aanpak ISZW arbeidsmarktdiscriminatie
2
Uit tabel 1 blijkt dat van de oorspronkelijk door het kabinet voor de sectorplannen
beschikbaar gestelde € 600 miljoen, € 575 miljoen is verplicht. De onderbenutting
op het sectorplannenbudget bedraagt dus per medio mei 2019 € 25 miljoen. Hiervan is
€ 14,1 miljoen reeds teruggevloeid naar de schatkist15
en daarmee niet meer beschikbaar. Daardoor bedraagt de verwachte budgettaire vrijval
van het sectorplannenbudget per medio mei – voor de resterende periode waarin de financiële
afwikkeling van de sectorplannen c.a. plaatsvindt – € 10,9 miljoen.
De voortgang van de sectorplannen is bijgehouden door middel van zogenoemde quickscans, die ook naar uw Kamer zijn gestuurd. Daarnaast worden de sectorplannen geëvalueerd.
De evaluatie bestaat uit twee tussenevaluaties en een eindevaluatie. De tussenevaluaties
hebben betrekking op de sectorplannen uit de eerste twee tranches. Bij mijn brief
van 26 november 201816 was de tweede tussenevaluatie gevoegd. Eind 2019 volgt de eindevaluatie van de regeling.
Daarin zullen ook de resultaten van de sectorplannen uit de derde tranche worden meegenomen.
Ambachtsacademie
Bij de begrotingsbehandeling SZW 2019 is bij amendement vanuit de sectorplanmiddelen
3 miljoen euro vrijgemaakt voor een aanvullend project van de Ambachtsacademie17. Het projectvoorstel wat hiervoor is ingediend, is inmiddels goedgekeurd. De Ambachtsacademie
gaat tussen 2019 en 2021 per jaar 75 kandidaten koppelen aan een leermeester om in
de praktijk een ambacht te leren. Met inachtneming van de benodigde opleidingstijd
van ongeveer 1,5 jaar, zullen de laatste kandidaten in 2023 hun opleiding afronden.
De Ambachtsacademie onderzoekt gedurende de projectperiode hoe de borging en voortzetting
van hun activiteiten in de toekomst, na afloop van de SZW-subsidie, kan worden gerealiseerd.
Tijdelijk scholingsbudget
Sinds 1 juli 2018 beschikt UWV over het tijdelijke scholingsbudget voor WW-gerechtigden.
In totaal is hiervoor € 30 miljoen beschikbaar tot met 2020, waarvan € 11 miljoen
voor 2019.
UWV monitort het gebruik van het tijdelijk scholingsbudget nauwlettend.
Zoals in mijn brief van 26 november 201818 over dienstverlening naar werk heb aangegeven, bleef het gebruik van het scholingsbudget
eind 2018 achter bij de verwachting. Sinds 1 juli 2018 tot en met de tweede week van
november heeft UWV voor 333 WW-gerechtigden scholing ingekocht. Samen met UWV heb
ik gekeken hoe we het gebruik kunnen vergroten, bijvoorbeeld door de mogelijkheden
tot scholing actiever onder de aandacht te brengen. In december 2018 en januari 2019
zijn – evenredig verdeeld over de regio’s – in totaal 145.000 klanten met een zwakke
of matige arbeidsmarktpositie die minimaal vier maanden WW ontvingen, via de Werkmap
geattendeerd op de mogelijkheden van scholing via deze regeling. Ook hebben we gekeken
naar de voorwaarden van de regeling. Er is meer ruimte voor maatwerk gevonden in een
hogere financiële bijdrage en een langere duur van de scholing. Deze aanpassingen
zullen op zeer korte termijn verwerkt worden in de regeling.
Inmiddels is het gebruik sterk toegenomen. Tot en met april 2019 zijn er 2.435 scholingen
aangevraagd voor een bedrag van € 5,2 miljoen. Hierdoor ligt het gebruik van de regeling
voor 2019 op koers om het jaarlijkse budget uit te putten19. Hiervan hebben 1.225 scholingstrajecten betrekking op krapteberoepen. 63% van de
scholingen is aangevraagd voor WW’ers van 45 jaar en ouder. De meeste opleidingen
zijn gericht op beroepen in het transport en logistieke beroepen (32%), beroepen in
techniek en bouw (13%) en ICT-beroepen (11%).
Doorstartbanen
Uw Kamer heeft de regering in november 2018 verzocht met sociale partners in gesprek
te gaan over het opnemen van afspraken in cao’s over doorstartbanen20. Naar aanleiding van dit verzoek heb ik gesprekken gevoerd met de sociale partners,
verenigd in de StvdA.
De StvdA voelt sympathie voor de wens van de Kamer om meer oudere werknemers aan het
werk te krijgen en aan het werk te houden. De sociale partners maken in cao’s daarom
veel afspraken over duurzame inzetbaarheid. In reactie op de motie geven de sociale
partners aan dat zij dit zullen blijven doen. Een overzicht van de afspraken die zij
in dit verband hebben gemaakt, treft u als bijlage aan21. Met deze afspraken wordt ingezet op het aan het werk helpen én houden van werknemers
en werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt, waartoe ook ouderen behoren.
In de motie is niet aangegeven wat precies onder doorstartbanen wordt verstaan, maar
bij een eerdere gelegenheid is gesuggereerd dat een doorstartbaan een gereduceerd
inkomen oplevert dat in een periode van drie jaar naar een volwaardig salaris zou
moeten groeien. Sociale partners zien betaling onder het normale salarisniveau niet
als een gewenste oplossingsrichting. Bovendien is het al mogelijk een meerjarige tijdelijke
arbeidsovereenkomst te sluiten en bestaat er een loonkostenvoordeel voor ouderen.
De StvdA ziet gezien deze mogelijkheden en gezien de inzet op het terrein van duurzame
inzetbaarheid geen toegevoegde waarde in specifieke afspraken over doorstartbanen
in cao’s.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Bijlage 1: cao afspraken om ouderen aan het werk te krijgen en houden
Overzicht van relevante cao-afspraken en overige ondersteuning (opgesteld door StvdA)
Op basis van het data-bestand van AWVN wordt een indruk gegeven van verschillende
relevante cao-afspraken. Dat kunnen afspraken zijn specifiek over oudere werkzoekenden
of afspraken (breder) gericht op mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt. In
bijlage 1 staan voorbeelden van recente cao-afspraken.
Ook worden veel afspraken gemaakt over uitvalpreventie / duurzame inzetbaarheid.
• In de SZW-rapportage «Cao-afspraken 2017» blijkt uit hoofdstuk 9 dat 97% van de grootste cao’s afspraken kennen over duurzame
inzetbaarheid en uit paragraaf 9.5.1. over duurzame inzetbaarheid voor oudere werknemers.
• Uit de eindevaluaties van AWVN blijkt dat jaarlijks ruim 80% van de akkoorden een
nieuw afspraak over duurzame inzetbaarheid kent.
• Afspraken over ouderen hebben vaak betrekking op een generatiepact of een 80-90-100
regeling (zie onderstaande box).
Box: Fragmenten uit de AWVN-eindevaluatie 2018 «Uitgestelde werkzaamheden»
Het Generatiepact zorgt er voor dat ouderen de gelegenheid krijgen om minder te werken
en gezond hun pensioen te halen en tegelijkertijd dat jongeren de kans krijgen om
in een vaste baan in te stromen.
In elf akkoorden is hier een concrete afspraak over gemaakt in de vorm van een introductie
(of uitbreiding van een bestaande regeling) van een Generatiepact. In nog eens elf
akkoorden is een studieafspraak gemaakt over dit onderwerp.
Andere afspraken zijn introductie van een 80-90-100 regeling en vrijstelling van inconveniënte
diensten (weekend, avond- of nachtdienst, overwerk en consignatie). Concrete afspraken
zien we in bijna 30 cao-akkoorden (8%) en in nog eens 15 akkoorden staan studie-afspraken.
Voorbeeld Banden- en Wielenbranche: Vanaf april 2018 wordt het generatiepact ingevoerd.
Vanaf zijn 60ste kan de medewerker hiervoor kiezen (keuzevrijheid werknemer). Hiermee
krijgt hij de mogelijkheid om 80% te gaan werken, met behoud van 90% salaris en 100%
pensioenopbouw. Na 2 jaar vindt een evaluatie plaats om het gebruik te monitoren.
Uitgangspunt is dat de kosten worden verdeeld tussen werkgever en werknemer.
Indien een medewerker kiest voor het generatiepact doet hij in ieder geval afstand
van de seniorendagen. De details worden de komende periode verder uitgewerkt.
Ouderen worden ook langs andere wegen ondersteund. Zo zijn er de activiteiten in het
kader van het Actieplan 50+, en is er het project «FNV Werkt». Belangrijk zijn ook
de ervaringen die AWVN heeft opgedaan met digitale ondersteuning van oudere werkzoekenden(Tiptrack).
• In 2018 heeft in samenwerking met UWV een pilot plaatsgevonden om met Tiptrack 2.500
werkzoekenden te ondersteunen. De pilot is inmiddels afgerond en UWV moet het concept
onderzoeksrapport nog definitief vaststellen. De eerste conclusies laten zien dat
ouderen achterblijven in het benutten van bestaande digitale mogelijkheden.
• Dit beeld wordt bevestigd als we kijken naar de besteding van het persoonlijk budget
van werknemers via Tiptrack bij een groot Nederlands bedrijf: ouderen gebruiken Tiptrack
minder vaak dan jongeren.
• Op basis van deze ervaringen ontwikkelt AWVN een nieuwe versie van Tiptrack die gebruikersvriendelijker
en overzichtelijker wordt, ook voor oudere werkzoekenden.
De StvdA stelt vast dat we de laatste jaren een toename van de leeftijd waarop oudere
werknemers met pensioen gaan zien (zie tabel 1). Werknemers zijn veel langer gaan
doorwerken. Deels heeft dit te maken met de verhoogde AOW-leeftijd en deels met de
cao-afspraken gericht op het langer doorwerken in het algemeen en behoud van oudere
werknemers in het bijzonder.
Tabel 1: Stijgende gemiddelde pensioenleeftijd
Jaar
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
Gem. leeftijd
60,8
60,8
60,7
61
60,9
61
61
61,7
62
62,5
62,8
63,1
63,5
63,9
64,1
64,4
64,4
Bron: CBS Statline
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid