Brief regering : Toezicht arbeidsrelaties
31 066 Belastingdienst
               29 544
                Arbeidsmarktbeleid
         
Nr. 515
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN STAATSSECRETARIS VAN
               FINANCIËN
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 juni 2019
Inleiding
Op 5 maart jl. bent u geïnformeerd over de rapportage van de Belastingdienst over
                  het Toezichtplan Arbeidsrelaties.1 In die brief is voorts toegezegd u voor de zomer nader te informeren over de toezichtstrategie
                  arbeidsrelaties en de afbouw van het handhavingsmoratorium. In het eerste deel van
                  deze brief wordt ingegaan op de activiteiten die de Belastingdienst hierin reeds onderneemt
                  en zal gaan ondernemen op basis van de huidige wet- en regelgeving en rekening houdend
                  met het geldende handhavingsmoratorium. In het tweede deel wordt ingegaan op de activiteiten
                  die de Inspectie SZW in het kader van schijnzelfstandigheid onderneemt ter naleving
                  van de publiekrechtelijke arbeidswetgeving. Het derde deel van deze brief gaat in
                  op de inspanningen die de Belastingdienst en de Inspectie SZW gezamenlijk ondernemen
                  in het toezicht op arbeidsrelaties.
               
Toezichtstrategie Arbeidsrelaties Belastingdienst
Uitgangspunten strategie
De toezichtstrategie Arbeidsrelaties is gebaseerd op de uitvoerings- en toezichtstrategie
                     van de Belastingdienst.2 De strategie is erop gericht dat burgers en bedrijven bereid zijn uit zichzelf (fiscale)
                     regels na te leven, zonder dwingende en kostbare acties van de Belastingdienst. De
                     Belastingdienst maakt aan de hand van de uitvoerings- en toezichtstrategie voortdurend
                     keuzes over waar de beschikbare capaciteit op wordt ingezet. Het is namelijk onmogelijk
                     om op alle individuele gevallen gericht toezicht uit te oefenen. Om de beschikbare
                     capaciteit zo efficiënt en effectief mogelijk in te zetten, worden taken geprioriteerd.
                     De prioritering volgt de lijnen uit de strategie:
                  
• Het creëren van een omgeving waarin het maken van fouten zoveel mogelijk wordt voorkomen;
• Het voor burgers en bedrijven makkelijk maken om de regels na te leven;
• Het toezicht achteraf zo selectief en gericht mogelijk inzetten, afgestemd op (de
                           oorzaken van) het gedrag van burgers en bedrijven. De Belastingdienst valt in beginsel
                           geen mensen lastig als dat niet nodig is. Waar burgers of bedrijven regels bewust
                           niet willen naleven of frauderen wordt naleving afgedwongen (repressief handhaven).
                        
De mix aan instrumenten die de Belastingdienst hanteert (van fouten voorkomen en dienstverlening
                     tot toezicht- en fraudeaanpak) wordt zodanig gekozen, dat zij in hun samenhang het
                     optimale effect op de naleving hebben.
                  
Inzet mix van instrumenten
De Belastingdienst houdt vanuit deze uitgangspunten toezicht op de juiste kwalificatie
                  van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen. Voor dit toezicht wordt een mix van instrumenten
                  ingezet. De focus ligt daarbij op het voorkomen van fouten (de zogenoemde «voorkant»)
                  in plaats van op het herstellen van fouten. De inzet van verschillende instrumenten
                  in het toezicht dient ertoe om duidelijkheid over de kwalificatie van de arbeidsrelatie
                  te bieden aan opdrachtgevers en opdrachtnemers. Hiermee vergroot de Belastingdienst
                  de kennis bij opdrachtgevers en opdrachtnemers en kunnen zij hun werkwijze in overeenstemming
                  brengen met de huidige regelgeving. De inzet van instrumenten begint met de inzet
                  van meer algemene, voor alle opdrachtgevers geldende instrumenten van toezicht (bijvoorbeeld
                  communicatie en modelovereenkomsten). De inzet spitst zich vervolgens verder toe op
                  instrumenten gericht op toezicht bij individuele opdrachtgevers (bijvoorbeeld vooroverleg
                  en boekenonderzoeken). Uit de in 2018 verrichte bedrijfsbezoeken is naar voren gekomen
                  dat de kwalificatieproblematiek vaak breder voorkomt binnen een bepaalde branche of
                  sector. Dan kiest de Belastingdienst voor een sectorspecifieke aanpak en spitst de
                  inzet van de verschillende instrumenten zich zo veel mogelijk toe op de kenmerken
                  van de sector, in samenwerking met relevante stakeholders zoals branche- en beroepsverenigingen.
               
Hieronder worden de instrumenten in het toezicht op arbeidsrelaties worden ingezet
                  nader toegelicht.
               
Communicatie
Opdrachtnemer en opdrachtgever moeten samen beoordelen of de opdracht of werkzaamheden
                  buiten dienstbetrekking kunnen worden uitgevoerd. In de praktijk blijkt de scheidslijn
                  tussen het werken in dienstbetrekking en het verrichten van vergelijkbare werkzaamheden
                  buiten dienstbetrekking echter dun en voor meerdere uitleg vatbaar waardoor een verscheidenheid
                  aan (mogelijk pleitbare) standpunten ontstaat. De Belastingdienst probeert zo veel
                  mogelijk duidelijkheid vooraf te geven. Dit is onder andere gedaan door, zoals afgesproken
                  in het Regeerakkoord, te verduidelijken wanneer er sprake is van een gezagsverhouding.
                  Daarmee krijgen opdrachtgevers een handvat om zelf te beoordelen of er sprake is van
                  een gezagsverhouding. Conform de motie van de leden Wiersma en Van Weyenberg is dit
                  versneld ingevoerd en is het gezagscriterium verduidelijkt per 1 januari 2019.3 Verder werkt het kabinet aan nieuwe wetgeving.
               
Daarnaast zoekt de Belastingdienst actief contact met intermediaire partijen en organisaties
                  om in gesprek te gaan en, waar mogelijk, duidelijkheid te geven over de aard van de
                  arbeidsrelaties. Hierbij kan gedacht worden aan belastingadviseurs en koepelorganisaties
                  in verschillende branches. Omdat niet met alle branches tegelijk overleg kan worden
                  gevoerd, wordt begonnen met de branches waar, zoals uit het eerdere onderzoek onder
                  104 opdrachtgevers naar voren is gekomen deze problematiek sterk speelt, zoals zorg,
                  onderwijs en ICT. Maar ook met andere branches, zoals horeca, detailhandel en bouw,
                  legt de Belastingdienst contact.
               
Brancheovereenkomsten en (algemene) modelovereenkomsten
Met behulp van een groot aantal gepubliceerde brancheovereenkomsten en algemene modelovereenkomsten
                  hebben opdrachtgevers – indien zij de arbeidsrelatie vormgeven en uitvoeren conform
                  deze overeenkomsten – zekerheid of de werkzaamheden buiten dienstbetrekking kunnen
                  worden uitgevoerd. Ook kunnen ze nog steeds modelovereenkomsten voorleggen aan de
                  Belastingdienst. De Belastingdienst neemt deze verzoeken in behandeling en beoordeelt
                  of bij werken volgens de voorgelegde overeenkomst de arbeidsrelatie buiten dienstbetrekking
                  kan worden vormgegeven. In dat geval leidt het overleg met de opdrachtgever tot een
                  goedgekeurde modelovereenkomst.
               
Het aantal voorgelegde overeenkomsten bedraagt op dit moment ruim 8.000. Hiervan heeft
                  23% geleid tot een goedgekeurde modelovereenkomst. Dit betekent dat de voorgelegde
                  arbeidsrelatie buiten dienstbetrekking kan worden vormgegeven, mits uiteraard gewerkt
                  wordt conform hetgeen is voorgelegd. Bij de overige voorgelegde overeenkomsten is
                  die conclusie niet te trekken omdat er sprake is van gezag of de verplichting tot
                  persoonlijke arbeid aanwezig is. Daarnaast zijn er verzoeken door de opdrachtgever
                  ingetrokken, veelal na overleg met de Belastingdienst. Dat betekent dat het overleg
                  in een groot aantal gevallen niet heeft geleid tot een goedgekeurde modelovereenkomst.
               
Vooroverleg
Opdrachtgever en opdrachtnemer kunnen de Belastingdienst om een standpunt vragen over
                  hun concrete situatie. Dit gebeurt volgens de regels voor vooroverleg op basis van
                  het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Dat betekent dat de opdrachtgever en opdrachtnemer
                  bij het verzoek om vooroverleg alle relevante feiten en omstandigheden moeten benoemen
                  en daarover zelf ook een standpunt moeten innemen.
               
Onderzoeken
Aan de hand van bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken bij individuele opdrachtgevers
                  stelt de Belastingdienst de juistheid van de kwalificatie van de arbeidsrelatie vast.
                  Het is overigens niet op voorhand bekend bij welke opdrachtgevers deze kwalificatieproblematiek
                  speelt omdat de Belastingdienst niet weet of een opdrachtgever werkt met opdrachtnemers.
                  Wel kan op basis van de ervaring van medewerkers in zijn algemeenheid een uitspraak
                  worden gedaan over in welke branches en sectoren deze problematiek met name speelt.
               
Zoals in de brief van 5 maart jl. opgenomen trekt de Belastingdienst uit de uitgevoerde
                  bedrijfsbezoeken de conclusie dat bij het merendeel van de bezochte opdrachtgevers
                  sprake lijkt van weinig kennis van de wet- en regelgeving, dan wel in meer of mindere
                  mate onjuist handelen. In 2019 wordt vervolg gegeven aan de bedrijfsbezoeken waarbij
                  op basis van het gesprek geconstateerd is dat de opdrachtgever de arbeidsrelatie mogelijk
                  niet juist heeft gekwalificeerd. Zo is bij een aantal van deze opdrachtgevers inmiddels
                  een vervolgonderzoek ingesteld.
               
Wanneer blijkt dat bepaalde omissies vaker voorkomen in een branche of sector, wordt
                  gekozen voor een sectorspecifieke aanpak die niet leidt tot marktverstoring of een
                  ongelijk speelveld creëert. Overigens erkennen sommige opdrachtgevers dat, in een
                  aantal gevallen, de arbeidsrelatie wellicht als dienstbetrekking moet worden gekwalificeerd.
                  De ingehuurde persoon geeft in deze situaties echter aan de werkzaamheden uitsluitend
                  buiten dienstbetrekking te willen verrichten. De indruk bestaat dat deze problematiek
                  zich niet beperkt tot een enkele opdrachtgever, maar dat dit een sectoraal probleem
                  is. Voorbeelden van sectoren waarin dit speelt zijn de zorg, ICT en onderwijs. Dit
                  breidt zich inmiddels uit naar andere sectoren, zoals horeca, bouw en detailhandel
                  (waaronder platforms). Sprekende voorbeelden hiervan zullen door middel van bedrijfsbezoeken,
                  boekenonderzoeken en overleg met koepels en branches in kaart worden gebracht.
               
Naast het vervolg geven aan de bedrijfsbezoeken vindt regulier toezicht plaats op
                  de loonheffingen. Tijdens deze controles kunnen alle voorkomende loonheffingenonderwerpen,
                  zoals de beoordeling van arbeidsrelaties maar ook andere onderwerpen als de werkkostenregeling,
                  sectorindeling en gebruikelijkloonregeling beoordeeld worden. Onduidelijkheden en
                  onvolkomenheden worden in kaart gebracht en bij onjuistheden vinden vervolgactiviteiten
                  plaats.
               
Daarnaast is, zoals opgenomen in de 23e halfjaarrapportage van de Belastingdienst, een onderdeel van de strategie het toezicht
                  op constructies waarmee op een nieuwe manier buiten dienstbetrekking wordt gewerkt.
               
Handhaving kwaadwillendheid
Indien de Belastingdienst bij een onderzoek vaststelt dat de arbeidsrelatie ten onrechte
                     buiten dienstbetrekking is vormgegeven en er sprake is van kwaadwillendheid, legt
                     hij een naheffingsaanslag met eventuele boete op.
                  
De Belastingdienst ziet in de praktijk overigens dat contact en overleg met de opdrachtgever
                     in de meeste gevallen al leidt tot aanpassing van de werkwijze en dus tot naleving,
                     zodat handhaving achterwege kan blijven. Handhaven op de kwalificatie van een arbeidsrelatie
                     in de vorm van naheffingen en boetes is in de huidige situatie, zoals ook eerder opgemerkt
                     in de brief van 5 maart jl.4, vanwege de zware bewijslast een arbeidsintensieve activiteit voor de Belastingdienst.
                  
Afbouw handhavingsmoratorium
Het kabinet heeft een moratorium ingesteld voor de handhaving op de juiste kwalificatie
                  van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen, vanwege de door opdrachtgevers en opdrachtnemers
                  ervaren onduidelijkheid in wetgeving en de maatschappelijke onrust die zou ontstaan
                  als de Belastingdienst hierop zou gaan handhaven. Alleen indien er sprake is van «kwaadwillendheid»
                  bij een onjuiste kwalificatie van de arbeidsrelatie kan de Belastingdienst handhaven
                  door middel van het opleggen van naheffingen en boetes.
               
Het kabinet werkt conform het regeerakkoord aan maatregelen ter vervanging van de
                  Wet DBA. Na invoering van die maatregelen wordt het huidige handhavingsmoratorium
                  gefaseerd afgebouwd, zodat de markt de tijd krijgt om te wennen aan de veranderde
                  wet- en regelgeving. De nieuwe regelgeving is voorzien in werking te treden op 1 januari
                  2021. Het huidige moratorium loopt echter tot 1 januari 2020. Zoals ook vermeld in
                  de derde voortgangsbrief over de vervanging van de Wet DBA die gelijktijdig met deze
                  brief wordt verzonden, heeft het kabinet besloten het handhavingsmoratorium te verlengen
                  tot 1 januari 2021 en worden de mogelijkheden tot handhaving gedurende het moratorium
                  aangescherpt: vanaf 1 januari 2020 kan de Belastingdienst ook handhaven wanneer opdrachtgevers
                  aanwijzingen van de Belastingdienst niet (of in onvoldoende mate) binnen een redelijke
                  termijn opvolgen.
               
Capaciteit
De Belastingdienst heeft bij de inwerkingtreding van de Wet DBA 30 fte beschikbaar
                  gesteld gekregen voor de beoordeling van modelovereenkomsten. In voorbereiding op
                  de afbouw van het handhavingsmoratorium zal de capaciteit van de Belastingdienst voor
                  het toezicht op arbeidsrelaties als eerste stap vanaf 4e kwartaal 2019 worden uitgebreid met nog eens 30 fte. Deze capaciteit wordt – vanwege
                  de gewenste snelle inzetbaarheid – tijdelijk vrijgespeeld vanuit de bestaande formatie,
                  zodat op korte termijn ervaren controlemedewerkers beschikbaar zijn voor het toezicht
                  op arbeidsrelaties. De vrijgespeelde formatie zal terug worden ingevuld door nieuwe
                  medewerkers te werven. Totdat deze nieuw te werven medewerkers inzetbaar zijn, leidt
                  dit tot minder werkzaamheden in het reguliere toezicht. Doordat bij een controle DBA
                  niet direct correcties kunnen worden ingeboekt (vanwege het handhavingsmoratorium),
                  heeft deze verschuiving naar verwachting tot gevolg dat de verwachte correctieopbrengsten
                  zullen dalen. Deze verschuiving speelt in 2019 en 2020.
               
In 2020 zal als tweede stap in de intensivering een verdere uitbreiding van medewerkers
                  plaatsvinden naar 80 fte. Voor deze uitbreiding worden nieuwe medewerkers geworven
                  en ingewerkt. Ook met deze uitbreiding van de beschikbare capaciteit zullen wat betreft
                  de inzet gerichte keuzes in de mix van instrumenten (van communicatie tot aanwijzingen
                  geven) moeten worden gemaakt. Nederland kent namelijk rond de 650.000 inhoudingsplichtigen
                  en bij alle inhoudingsplichtigen zou de kwalificatieproblematiek kunnen spelen.
               
Voor de periode vanaf 2021 zal de impact van het beëindigen van het handhavingsmoratorium
                  en de invoering van de nieuwe maatregelen «werken als zelfstandige» op de Belastingdienst
                  door uitvoeringstoetsen in kaart worden gebracht. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan,
                  kan verdere aanpassing van de capaciteit voor het toezicht op de kwalificatie van
                  de arbeidsrelatie in relatie tot de loonheffing aan de orde zijn.
               
Toezicht naleving arbeidswetgeving door Inspectie SZW
De Inspectie werkt risicogericht en programmatisch om een zo groot mogelijk maatschappelijk
                  effect bereiken. Daarom stuurt de Inspectie op de inzet van middelen daar waar de
                  meest risicovolle situaties en bedrijven zich voordoen. Op grond van de inspectiebrede
                  risicoanalyse en de omgevingsanalyse zijn de 20 hoofdrisico’s op SZW terrein geïdentificeerd.
                  Deze risico’s zijn richtinggevend voor de inzet van mensen en middelen.
               
In 2017 is het programmatisch werken ingebed in de organisatiestructuur van de Inspectie
                  SZW. In 2018 is deze werkwijze verder verankerd. In het Meerjarenplan 2019–20225 van de Inspectie is een intensivering en een verbreding van het aantal programma’s
                  aangekondigd. In 2019 organiseert de Inspectie haar inzet in 17 programma’s die onder
                  meer gericht zijn op sectoren (Bouw, Uitzendbranche), thema’s (schijnconstructies,
                  arbeidsuitbuiting) en meldingen en klachten.
               
In de risicogestuurde en programmatische aanpak staat het handhaven van de wet- en
                  regelgeving centraal. Als de Inspectie constateert dat de regels niet worden nageleefd,
                  dan handhaaft de Inspectie met de inzet van waarschuwingen, boetes, dwangsommen en
                  stilleggingen. Naast deze handhavingsinstrumenten worden binnen de programma’s ook
                  andere interventies ingezet, zoals (preventieve) nalevingscommunicatie en druk op
                  ketens van opdrachtgevers of producenten. Samenwerking met mede-toezichthouders en
                  andere publieke en private partijen zoals de Belastingdienst en de sociale partners
                  maakt ook deel uit van het toezichtsinstrumentarium van de Inspectie. Naarmate werkgevers
                  de regels minder naleven zet de Inspectie zwaardere instrumenten in. Dit betekent
                  dat de inzet van de Inspectie werkgevers aanzet tot naleving van de wet- en regelgeving
                  die werkenden beschermt en een gelijk speelveld op de arbeidsmarkt creëert. Wanneer
                  de wetgeving beter wordt nageleefd zal dit naar verwachting op termijn leiden tot
                  een afname van arbeidsrisico’s en wordt eerlijk, gezond en veilig werken bevorderd.
               
De Inspectie werkt vanuit de visie dat de meeste werkgevers zich aan de wet kunnen
                  en willen houden en daarmee blijk geven van goed werkgeverschap. Deze werkgevers vormen
                  de solide basis van de zogenaamde «werkgeverspiramide» (tabel 1). In de top van de
                  piramide bevinden zich criminele werkgevers, die willens en wetens de wet overtreden.
                  In het tussengebied zitten werkgevers die zich wel aan de regels willen houden, maar
                  dat (nog) niet kunnen en een groep werkgevers die wetten af en toe bewust overtreedt.
                  De Inspectie streeft ernaar de capaciteit en middelen met name in te zetten op de
                  meest risicovolle situaties en bedrijven, de top van de piramide. Per doelgroep kan
                  een optimale instrumentenmix worden ingezet.
               
Tabel 1: werkgeverspiramide
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van arbeidswetgeving, zoals de Wet
                  minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en
                  de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). In dat kader wordt binnen
                  de meeste programma’s onderzoek gedaan naar mogelijke schijnzelfstandigheid, daar
                  waar het toezicht op de arbeidswetgeving dat noodzakelijk maakt. Nader onderzoek kan
                  bijvoorbeeld aan de orde zijn als zzp-ers worden aangetroffen terwijl er aanwijzingen
                  zijn dat er feitelijk onder gezag wordt gewerkt en er tevens indicaties zijn dat er
                  beneden het wettelijk minimumloon wordt betaald. De Inspectie hanteert geen handhavingsmoratorium.
               
Werkgevers die zich aan de bovenkant van de piramide bevinden proberen vaak via schijnconstructies
                     de kosten van arbeid te verlagen of met een valse voorstelling van zaken hun winst
                     te maximaliseren. Bij schijnconstructies wordt een situatie voorgespiegeld die niet
                     overeenkomt met de feitelijke situatie. Het afwentelen van verantwoordelijkheden en
                     het ontduiken van werkgeverschap kan hier deel van uitmaken. Schijnzelfstandigheid
                     is een specifieke schijnconstructie waarbij de (schijn)zelfstandige feitelijk onder
                     gezag arbeid verricht.
                  
Schijnzelfstandigheid is geen welomschreven juridisch begrip en daarmee geen op zichzelf
                     staande overtreding die direct beboet kan worden. Wel kan schijnzelfstandigheid er
                     toe leiden dat wet- en regelgeving met betrekking tot arbeid, sociale zekerheid, fiscaliteit
                     en migratie wordt ontweken dan wel overtreden.
                  
In een ideale wereld is het onderscheid tussen een werknemer en een zelfstandige glashelder
                  en is er geen financiële prikkel voor een werkgever om met schijnzelfstandigen te
                  werken. Helaas is de werkelijkheid vaak weerbarstiger. Dit blijkt onder meer uit de
                  toezichtpraktijk van de Inspectie, waar hieronder nader op ingegaan wordt.
               
Vanuit de toezichts- en handhavingspraktijk van de Inspectie van de afgelopen jaren
                     rijst het beeld op dat het onderscheid tussen zelfstandigheid en werknemerschap in
                     de praktijk allerminst zwart-wit is. Er is sprake van een grijs gebied. In 2015 heeft
                     de Inspectie op grond van een analyse van ruim 500 zaken waarin zzp-schap een rol
                     speelde geconstateerd dat inspecteurs in 35% van die zaken niet konden uitmaken of
                     zij met echte zzp-ers te maken hadden of met werknemers. Dat betrof een gemiddelde
                     voor zowel zaken die zagen op eerlijk werk als op gezond en veilig. Voor eerlijk werk
                     bedroeg dit percentage 49%. De inspecteurs gaven aan in veel gevallen geen doorslaggevende
                     conclusie te kunnen trekken over de aard van de arbeidsrelatie waardoor niet handhavend
                     kon worden opgetreden. Recente ervaringen van inspecteurs bevestigen dit beeld van
                     enkele jaren geleden. Inspecteurs lopen in de diverse programma’s en bij de gezamenlijke
                     aanpak via de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI) aan tegen verschillende
                     verschijningsvormen van schijnconstructies waarbij schijnzelfstandigheid aan de orde
                     is.
                  
De Inspectie SZW en de Belastingdienst werken met een aantal andere ketenpartners
                     samen in het kader van de LSI. Met name op de thema’s Schoonmaak en Schijnconstructies
                     pakken de Inspectie en de Belastingdienst gezamenlijk situaties aan waarbij schijnzelfstandigheid
                     aan de orde kan zijn. Binnen haar programma’s komt de Inspectie vooral in de sectoren
                     Bouw en Infra, Transport, Schoonmaak en Horeca en Detailhandel het verschijnsel schijnzelfstandigheid
                     tegen.
                  
Ter illustratie en bevestiging van het bovenstaande beeld wordt hieronder nader ingegaan
                     op een aantal aangetroffen verschijningsvormen met betrekking tot schijnzelfstandigheid.
                  
• Doorstarters. De Inspectie en andere instanties worden regelmatig geconfronteerd met de zogenaamde
                           «doorstartersproblematiek»6. Dit betreft een schijnconstructie waar schijnzelfstandigheid deel van uit kan maken.
                           Om het inzicht in deze groep te vergroten heeft de Inspectie in een pilot alle circa
                           70 duizend inspecties sinds 2013 geautomatiseerd geanalyseerd. Doel is de ontwikkeling
                           van een methode om potentieel malafide doorstarters te identificeren. Voorlopige inzichten
                           leiden tot een populatie van circa 1%. Dit komt overeen met honderden potentiële malafide
                           doorstarters.
                        
• Starters in de Schoonmaak. Om in een vroeg stadium malafiditeit te kunnen onderkennen heeft de Inspectie in
                           het programma Schoonmaak gerichte bezoeken aan startende ondernemingen gebracht. Doel
                           is om doorstarters, vluchtig ondernemerschap, katvangers en schijnondernemerschap
                           in een vroeg stadium van bedrijfsactiviteit te onderkennen en aan te pakken. Van de
                           45 geselecteerde ondernemingen waren er 21 eenmanszaken en 24 BV’s. Een aantal van
                           hen onttrok zich aan inspectiebezoek of schreef zich uit bij de Kamer van Koophandel.
                           Bij circa de helft van de eenmanszaken waren concrete vermoedens van schijnzelfstandigheid.
                           In slechts 7 van de 45 bedrijven bleek het om een echte starter te gaan waarbij geen
                           twijfels bestonden over reëel ondernemerschap. Verder bleek dat sollicitanten te horen
                           kregen dat ze alleen als ZZP-er konden worden ingezet en dat werknemerschap geen optie
                           was. De gehanteerde uurtarieven lagen onder het marktniveau. Verder bleek dat de oprichting
                           van een eenmanszaak door vreemdelingen die niet vrij zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt
                           gebruikt wordt om de migratiewetgeving te ontduiken. De Inspectie heeft bij een aantal
                           van deze malafide starters overtredingen van de Arbeidstijdenwet (Atw) en Wav geconstateerd.
                        
• Ook in het programma Schijnconstructies worden schijnconstructies in samenhang met
                           migratiefraude aangetroffen. Schijnzelfstandigheid lijkt dan niet als primaire doel
                           te hebben om arbeidswetgeving of fiscale wetgeving te ontduiken, maar lijkt vooral
                           bedoeld als middel om verblijf in Nederland te krijgen. De Inspectie SZW heeft, in
                           samenwerking met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), diverse onderzoeken
                           uitgevoerd met als doel om een dergelijke–omvangrijke en georganiseerde – schijnconstructie
                           in kaart te brengen en aan te pakken. Er zijn concrete aanwijzingen dat dit in georganiseerd
                           verband plaatsvindt. Het onderzoek richt zich met name tegen de faciliteerders die
                           deze constructie hebben opgezet en in stand proberen te houden. Om die reden worden
                           in dit geval niet alleen bestuursrechtelijke maar ook strafrechtelijke instrumenten
                           ingezet. Een aantal onderzoeken loopt op dit moment nog.
                        
• De Inspectie SZW heeft controles in de detailhandel verricht in samenwerking met de
                           IND, Belastingdienst en politie. Bij twee ondernemingen werd een constructie met schijnvennoten
                           geconstateerd. Na uitgebreid onderzoek bleek dat de zelfstandige vennoten feitelijk
                           als werknemer werkzaam waren. Zij werkten onder gezag van de organisator van de schijnconstructie.
                           Deze faciliteerder kon niet alleen als werkgever maar ook als natuurlijk persoon (feitelijk
                           leidinggevende) worden beboet voor illegale tewerkstelling. Bij meerdere ondernemingen
                           in de detailhandel werden overtredingen van de Wav en de Wml geconstateerd. Ook is
                           de betreffende gemeente ingelicht over illegale bewoning. Na een herinspectie werd
                           wederom eenzelfde soort constructie geconstateerd en werd opnieuw een boete opgelegd
                           en met behulp van een deurwaarder beslag gelegd. De Inspectie houdt blijvende aandacht
                           voor dit soort recidivisten totdat zij hun gedrag hebben aangepast.
                        
• Op verzoek van sociale partners ter ondersteuning van het toezicht op de cao-naleving,
                           heeft de Inspectie SZW onderzoek gedaan naar de wijze waarop zelfstandigen zonder
                           personeel werden ingezet. Dit op grond van concrete vermoedens dat schijnzelfstandigen
                           feitelijk als uitzendkrachten werden ingezet en dat hiermee werkgeversverplichtingen
                           uit de Bouw-cao ontdoken werden en dat deze arbeidsvoorwaarden onthouden werden aan
                           werknemers. De Inspectie heeft na uitgebreid onderzoek de bevindingen gerapporteerd
                           aan de verzoeker. Het effect hiervan was dat Roemeense werknemers met terugwerkende
                           kracht het loon kregen waar zij recht op hadden en in dienst genomen zijn van het
                           Nederlandse bedrijf en dat in Nederland voor deze werknemerspremies en belastingen
                           werden afgedragen.
                        
• De Inspectie heeft circa 200 fraudesignalen van de Kamer van Koophandel geanalyseerd
                           die wijzen op mogelijke schijnzelfstandigheid. Het gaat hier om zogenaamde «begeleiders»
                           van personen die zich als zelfstandige komen inschrijven bij de Kamer. Een groot deel
                           van de meldingen had betrekking op een beperkt aantal begeleiders. Eén daarvan had
                           42 van deze (schijn)zelfstandigen ingeschreven op zijn bedrijfsadres. Een aantal andere
                           «begeleiders» bleek deel uit te maken van een omvangrijk netwerk met verschillende
                           bedrijven. Van de inschrijvingen waarbij de nationaliteit vermeld is, bleek het grootste
                           deel afkomstig uit Oost-Europese landen. Deze analyse is eveneens een goed voorbeeld
                           van informatiegestuurd werken. Ook zijn de resultaten geanalyseerd op mogelijke arbeidsuitbuiting.
                           Inmiddels zijn diverse onderzoeken opgestart waarbij bestuursrechtelijke maar ook
                           strafrechtelijke instrumenten worden ingezet.
                        
• Overeenkomstig de brief van 22 juni 2018 is in het meerjarenplan van de Inspectie
                           SZW7 aandacht ingeruimd voor onderzoek ten aanzien van de platformeconomie. De Inspectie
                           heeft diverse onderzoeken in de platformeconomie lopen. Een aantal onderzoeken is
                           gericht op mogelijke onderbetaling dan wel illegale arbeid. Anderen zijn gericht op
                           naleving van het gelijk beloningsbeginsel als bedoeld in de Waadi. Dat betreft met
                           name platforms die actief zijn in de maaltijdbezorging, de horeca en de schoonmaak.
                           Daarnaast ziet de Inspectie situaties waarbij functies die voorheen door werknemers
                           werden verricht nu met tussenkomst van een platform door zzp-ers worden ingevuld.
                           Ook daarop doet de Inspectie onderzoek.
                        
De hierboven geschetste voorbeelden geven inzicht in diverse verschijningsvormen van
                  deze schijnconstructies en in de complexiteit en breedte van het fenomeen. Het illustreert
                  eveneens dat schijnzelfstandigheid niet beperkt is tot overtreding van één wet maar
                  zich in vele toepasselijke wetsgebieden (fiscaliteit, arbeidswetten, CAO naleving,
                  migratie) kan voordoen.
               
Handhavingsketen
In het regeerakkoord 2017–2021 is 50 miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor versterking
                  van de handhavingsketen van de Inspectie SZW conform het Inspectie Controle Framework
                  (ICF). Eind 2018 is dat bedrag aangevuld met een extra half miljoen euro voor de aanpak
                  van arbeids(markt)discriminatie bij werving en selectie.8 Het regeerakkoord bevestigt hiermee het belang van handhaving als een randvoorwaarde
                  voor een werkende arbeidsmarkt en een functionerend stelsel van sociale zekerheid.
                  In de begroting SZW 2018 en 2019 en in diverse Kamerbrieven zijn de met deze extra
                  ICF-middelen te behalen doelen verwoord9. Dit betreft onder meer een verdere versterking van het informatiegestuurd werken
                  binnen de Inspectie en een verdubbeling van de inspectiedekking op oneerlijk werk
                  in 2022. Daarnaast investeert de Inspectie in de verdere ontwikkeling van de werkwijze.
                  Naast de genoemde versterking van de inspectieketen betreft dit de verdere verankering
                  binnen de organisatie van het programmatisch werken en de beweging van «streepjes
                  naar effect». Dat uit zich onder meer in de opname van kengetallen voor het Inspectie
                  Control Framework (ICF) in de begroting van het Ministerie van SZW sinds 2018. Ook
                  wordt sinds het Jaarplan 2018 van de Inspectie SZW per programma het beoogde maatschappelijk
                  effect verwoord en wordt hier in de Jaarverslagen over gerapporteerd.
               
Het grootste deel van de extra middelen wordt ingezet voor nieuwe inspecteurs en rechercheurs
                  en daarnaast voor extra analisten, onderzoekers, projectleiders boeteopleggers etc.
                  Al deze verschillende expertises worden ingezet in de diverse programma’s om daarmee
                  een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. Alle programma’s die gericht
                  zijn op de bestrijding van oneerlijk werk worden de komende jaren uitgebreid. Dit
                  wordt nader uitgewerkt in het MJP 2019–2022 en de Jaarplannen van de Inspectie.10 In al deze programma’s is daarmee toenemende aandacht voor de detectie van schijnzelfstandigheid
                  in relatie tot naleving van de arbeidswetgeving.
               
Samenwerking Belastingdienst en Inspectie SZW
De Belastingdienst en de Inspectie SZW werken op verschillende terreinen samen in
                  het toezicht op arbeidsrelaties en ter bevordering van eerlijk, gezond en veilig werk.
                  Deze samenwerking zal in de komende periode op verschillende manieren worden geïntensiveerd.
               
De landelijke stuurgroep interventieteams (LSI), waarin zowel de Belastingdienst als
                  de Inspectie SZW partners zijn, geeft het detecteren en tegengaan van schijnzelfstandigheid
                  een belangrijke plaats in de interventies. De Inspectie SZW heeft de capaciteit voor
                  data-analyse ter ondersteuning van de LSI-thema’s in 2018 uitgebreid. Daarnaast is
                  de Inspectie SZW in het kader van de LSI-samenwerking in 2018 gestart met een project
                  om de kennis over schijnconstructies te verbeteren. Hierin beschrijft de Inspectie
                  verdienmodellen in de schoonmaaksector, waarbij het effect van zwart werken, gefingeerde
                  dienstverbanden en gefingeerd loon, geplande malafide liquidaties en gedrag van doorstarters
                  zichtbaar wordt gemaakt. Dit beoogt de samenwerkende partijen in de LSI te ondersteunen
                  om schijnconstructies te detecteren en aan te pakken.
               
Op verschillende terreinen zijn al samenwerkingsafspraken tussen de Belastingdienst
                  en de Inspectie SZW gemaakt en vastgelegd, bijvoorbeeld bij het toezicht op grote
                  bouwondernemingen. De Belastingdienst en de Inspectie SZW werken daarnaast samen in
                  diverse andere samenwerkingsverbanden zoals LIEC, RIEC’s (landelijke en regionale
                  informatie en expertise centra) en de LSI. Zij wisselen daarbij onderling gegevens
                  uit, waaronder gegevens over mogelijke schijnzelfstandigheid. In de brief van 22 juni
                  2018 is toegezegd dat de Belastingdienst en de Inspectie SZW onderzoeken op welke
                  wijze rapporten van de Belastingdienst en de Inspectie SZW structureel uitgewisseld
                  kunnen worden. Sindsdien is een algemeen samenwerkingsconvenant tussen de Inspectie
                  SZW en de Belastingdienst tot stand gekomen. Dit convenant biedt tevens de basis voor
                  de uitwisseling van rapporten op het terrein van arbeidsrelaties. Die samenwerking
                  tussen de Belastingdienst en de Inspectie SZW zal nog in de tweede helft van 2019
                  worden geformaliseerd in concrete samenwerkingsafspraken.
               
De Belastingdienst en de Inspectie SZW zetten voorts in op een gezamenlijk werkproces
                  ter bevordering van de naleving van de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie in
                  relatie tot de loonheffing respectievelijk de naleving van de publiekrechtelijke arbeidswetgeving.
                  Het gezamenlijke werkproces is een maatregel in het kader van het toewerken naar het
                  afbouwen van het handhavingsmoratorium. Voor de Inspectie is het onderdeel van de
                  ontwikkeling in haar werkwijzen. Het werkproces is gereed op 1 januari 2020 en draagt
                  bij aan meer gezamenlijk effect van de Inspectie SZW en de Belastingdienst op de naleving
                  van de regelgeving. Het werkproces omvat een zoveel mogelijk gezamenlijke intelligence,
                  handhaving, monitoring en rapportage over vermoedens van en geconstateerde gevallen
                  van schijnzelfstandigheid. Het onderling uitwisselen van signalen over schijnzelfstandigheid
                  leidt tot een betere detectie van mogelijke niet naleving. Na één jaar rapporteren
                  de Belastingdienst en de Inspectie SZW over de activiteiten die in dit verband zijn
                  verricht onder andere aan de hand van de volgende indicatoren: hoeveel signalen over
                  mogelijk onjuiste kwalificaties van de arbeidsrelatie zijn in het kader van het gezamenlijke
                  werkproces uitgewisseld; in welke sectoren zijn onjuiste kwalificaties van de arbeidsrelatie
                  aangetroffen; welke redenen lagen ten grondslag aan de onjuiste kwalificatie van de
                  arbeidsrelatie; en welke instrumenten (van voorlichting tot handhaving) zijn in het
                  kader van het gezamenlijke werkproces ingezet om tot een juiste naleving van de regelgeving
                  te komen.
               
Tot slot
Op basis van de ervaringen met de inzet van bovengenoemde instrumenten passen de Belastingdienst
                  en Inspectie SZW zo nodig hun individuele en gezamenlijke aanpak aan. Dat is in ieder
                  geval aangewezen op het moment van de ingebruikname van de webmodule en de inwerkingtreding
                  van de nieuwe wetgeving ter vervanging van de Wet DBA in combinatie met de uitfasering
                  van het handhavingsmoratorium.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  W. Koolmees
De Staatssecretaris van Financiën,
                  M. Snel
Indieners
- 
              
                  Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 
              
                  Medeindiener
M. Snel, staatssecretaris van Financiën