Brief regering : Antwoorden op vragen commissie van de V-100 bij het jaarverslag 2018 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
35 200 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2018
Nr. 9 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 juni 2019
Hierbij zend ik u het antwoord inzake de vragen van de V-100 over de jaarverslagen
van 2018.
De antwoorden hebben betrekking op het thema «Kansen op de Arbeidsmarkt» en «Grenzeloos
MBO». Voor het thema «Kansen op de Arbeidsmarkt» is een vijftal vragen (vraag 5, 6,
8, 11 en 12) in een separate brief beantwoord door de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 11).
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
A) Kansen op de arbeidsmarkt (beleid van de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid/Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap)
1
Wat gaat u doen om de doorstroom van mbo naar hbo te bevorderen, bijvoorbeeld door
hbo gerichte vakken in mbo-4 aan te bieden?
Op verschillende manieren wordt ingezet op verbetering van de doorstroom van mbo-studenten
naar het hbo. Zoals:
• Voor de periode 2018 t/m 2021 is een bedrag van € 32,1 mln. beschikbaar voor hogescholen
en universiteiten voor het versterken van de samenwerking in de regio tussen het vo,
het mbo en het ho onderwijs.
• De komende jaren (2018 t/m 2021) wordt ingezet op kennisdeling en monitoring op het
gebied van regionale samenwerking gericht op verbetering doorstroom vo/mbo-ho.
• De verlenging van de subsidieregeling stimulering doorstroom mbo-hbo. De subsidie
ondersteunt activiteiten van mbo- en hbo-instellingen die bijdragen aan een succesvolle
afronding van het eerste studiejaar van een hbo-opleiding door mbo-gediplomeerden.
• Het programma Students4Students dat gericht is op begeleiding door studenten voor
studenten. De aandacht gaat met name uit naar doelgroepen die kwetsbaar zijn voor
vroegtijdige uitval en een lage mate van studiesucces.
• Via de kwaliteitsafspraken voor beide sectoren wordt ingezet op het verbeteren van
de doorstroom van studenten van het mbo naar het hbo.
• Vanaf het studiejaar 2016/2017 zijn in het mbo de keuzedelen ingevoerd. Studenten
die de overstap naar het hbo willen maken, kunnen tijdens hun mbo4-opleiding o.a.
het keuzedeel «doorstroom hbo» volgen.
• De pilot werken met doorstroomgegevens. Voor het verbeteren van het studiesucces is
het van belang dat instellingen weten waar hun studenten vandaan komen en welke bagage
zij meenemen naar het hoger onderwijs.
• De invoering van de Wet invoering associate degree-opleiding op 1 januari 2018. De
associate degree is van belang voor de doorstroom van mbo naar hbo omdat het afgestudeerden
uit het mbo een meer laagdrempelige mogelijkheid biedt om door te stromen naar het
hoger onderwijs.
2
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mbo’ers meer kans hebben op een stage?
Mbo-instellingen geven aan studenten voorlichting over de kans op stage en de kans
op werk zodat studenten een verantwoorde keuze kunnen maken. Ook de Samenwerkingsorganisatie
Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) blijft zich onverminderd inzetten op het werven
van leerbedrijven en het garanderen van de kwaliteit van leerbedrijven en stageplekken.
Stagediscriminatie moet ten alle tijd worden voorkomen. Iedereen in Nederland heeft
recht op een gelijke behandeling en eerlijke kansen in het onderwijs, en dus ook bij
het vinden van een stageplaats. SBB zet zich daarom ervoor in dat bestaande en nieuwe
praktijkopleiders zich bewuster worden van het belang van gelijke kansen. Als uitwerking
van de motie Westerveld en Özdil (Groenlinks)1 werkt de SBB daarom aan:
• Het organiseren van workshops voor nieuwe praktijkopleiders waar ook aandacht wordt
besteed aan elementen die voorkomen in de cursus «Selecteren zonder Vooroordelen»
van het CRM.
• Werken ze aan een handzaam A4 voor praktijkopleiders met praktische tips over onbevooroordeeld
selecteren. SBB maakt daarbij gebruik van handvatten van de Arbeidsinspectie en de
expertise van het College van de Rechten van de Mens.
De erkenning van een leerbedrijf kan door SBB worden ingetrokken als blijkt dat sprake
is van discriminatie door een praktijkopleider. Bij de start van het nieuwe schooljaar
zal er een campagne gelanceerd worden die o.a. het meldpunt stagediscriminatie van
de SBB meer bekendheid zal geven.
3
Wat zijn uw plannen om het imago van het mbo te verbeteren?
Het imago van het mbo hangt samen met de onderwijskwaliteit en de aansluiting van
het onderwijs op de arbeidsmarkt. Het is daarom goed om te zien dat de Onderwijsinspectie
in de Staat van het Onderwijs het mbo overwegend positief belicht. In de laatste JOB-monitor
(2018) geven studenten hun opleiding een ruime voldoende: 7,1 en de school een 6,7
als gemiddeld rapportcijfer. Dit is een positief signaal en lichte stijging ten opzichte
van de vorige JOB-monitor.
Alle mbo-instellingen werken de komende jaren verder aan het verbeteren van het beroepsonderwijs.
In kwaliteitsagenda’s hebben zij samen met scholen en bedrijven in de regio de afgelopen
periode hun ambities voor de komende jaren vastgelegd. Voor de uitvoering van deze
plannen is in totaal 1,6 miljard euro beschikbaar gesteld en ook dat zal een mooie
impuls geven aan de verdere verbetering van het beroepsonderwijs.
Wij zullen blijven investeren in nog meer aandacht voor het mbo. Dat doen wij onder
andere door positieve initiatieven en bijvoorbeeld de bijdrage van het mbo aan innovatie,
gelijke kansen en een leven lang ontwikkelen, zo goed mogelijk zichtbaar te maken.
4
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mbo’ers aantrekkelijk zijn voor stagebedrijven? En ook
bij het solliciteren naar een baan?
Over het algemeen is het aantrekkelijk voor werkgevers om mbo-studenten een stageplek
te bieden. Zeker met de huidige krapte op de arbeidsmarkt is het aannemen van stagiairs
een goede manier om geschikt personeel te vinden. Door onder meer opleidingen goed
aan te laten sluiten op de arbeidsmarkt en te investeren in goede praktijkopleiders
bij bedrijven, zorgen wij ervoor dat mbo’ers aantrekkelijk zijn om als stagiaire aan
de slag te gaan. Ook voor de arbeidsmarkt zijn mbo-ers al heel aantrekkelijk. Met
name in technische en zorgberoepen zijn er aanzienlijke tekorten aan mbo-ers. Door
het onderwijs goed aan te laten sluiten op de vraag van het bedrijfsleven, werk te
maken van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (lob) en alleen opleidingen aan te bieden
met voldoende arbeidsmarktperspectief, wordt ervoor gezorgd dat mbo-ers aantrekkelijk
zijn op de arbeidsmarkt.
7
Waarom zijn zoveel functieprofielen op een hbo-opleiding gebaseerd, terwijl mbo’ers
beter geschikt zijn door hun praktijkervaring?
Verschillende functies vragen om verschillende type vaardigheden en kennis. Wij gaan
er vanuit dat werkgevers voor iedere functie de juiste persoon proberen te vinden.
Dat laat onverlet dat zeker in tijden van een recessie verdringing tussen opleidingsniveaus
wel plaats lijkt te vinden. Jongeren die de arbeidsmarkt betreden werken vaker onder
hun niveau in een recessie. Op de lange termijn zijn de effecten hiervan echter gering,
zo laten het CPB en SCP in een recente studie zien (2018).2
9
Is het mogelijk vrijwilligers een versnelde/verkorte opleiding te bieden om hun kwalificaties
te behalen?
Ja die mogelijkheid is er. De wetgeving voor het mbo biedt ruimte voor onderwijsinstellingen
om, als een student (betaald of als vrijwilliger) werkervaring heeft opgedaan die
relevant is voor de te behalen kwalificatie, deze student een versnelde/verkorte opleiding
aan te bieden. Meer informatie hierover is te vinden in de handreiking.3
10
Wat doet u als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om de kans van mbo’ers
op de arbeidsmarkt te vergroten?
Instellingen zijn verplicht om alleen opleidingen met voldoende arbeidsmarktperspectief
aan te bieden. De Commissie Macrodoelmatigheid MBO adviseert of mbo-instellingen dit
ook in voldoende mate doen. Op basis van de verplichte studiebijsluiter die mbo-instellingen
verplicht moeten gebruiken, kunnen studenten gerichter een arbeidsmarktrelevante opleiding
kiezen.
13
In hoeverre kan het kabinet studenten financieel (extra) tegemoetkomen met het oog
op het vinden van geschikte/betaalbare woonruimte in de buurt van vervolgopleidingen,
om zo het doorstuderen te bevorderen?
Op verschillende manieren wordt de betaalbaarheid van woningen voor studenten gewaarborgd.
De studiefinanciering kent een normbudget per maand dat bedoeld is voor de kosten
van levensonderhoud en bijbehorende studiekosten. Daarnaast biedt studiefinanciering
een vervoersvoorziening in de vorm van een OV-studentenkaart en de mogelijkheid van
een collegegeldkrediet (maximaal 5 maal het jaarlijkse collegegeld). Verder kent het
Ministerie van BZK de huurtoeslagregeling om mensen, waaronder studenten, tegemoet
te komen in de huurlasten. Daarnaast wordt met behulp van het Woningwaarderingstelsel
een maximaal redelijke kale huurprijs vastgesteld voor woningen, die afdwingbaar is
bij woningen onder de sociale huurgrens (vrijwel alle studentenkamers).
B) Grenzeloos mbo (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap)
1
Er bestaan allerlei regelingen, zoals voor stage lopen in het buitenland (bijvoorbeeld
Erasmus+). Mbo-studenten zijn daar veelal onvoldoende mee bekend. Hoe kunt u ervoor
zorgen dat deze regelingen beter bekend worden bij mbo-studenten (in het algemeen
en studenten met een beperking in het bijzonder)? Hoe gaat u er op toezien dat de
scholen dit in voldoende mate doen (de informatie verstrekken hierover aan de mbo-studenten)?
Het Europese Erasmus+ programma is het grootste programma voor uitwisseling van mbo-studenten.
Voor een stage, leerwerkplek of het volgen van onderwijs in het buitenland. Met het
programma kunnen ook docenten naar het buitenland om zich verder te ontwikkelen.
Uiteraard is het ook mogelijk om buiten het Erasmus+ programma naar het buitenland
te gaan.
Er is een Nationaal Agentschap (NA) Erasmus+, uitgevoerd door CINOP en Nuffic. Zij
informeren, motiveren en ondersteunen scholen bij het uitvoeren van Erasmus+ en het
bereiken van studenten. Het NA heeft veel contact met de coördinatoren internationalisering
van 95% van alle mbo instellingen. Samen met hen wordt gewerkt aan een zo groot mogelijk
bereik van internationalisering, meer specifiek Erasmus+. Om dat door de hele instelling
heen te bewerkstelligen, spreekt het NA ook met bestuurders, managers, bpv-begeleiders
etc. Een van de speerpunten daarbij is inclusie. Dat houdt in dat uitwisseling en
internationalisering mogelijk wordt gemaakt voor studenten van álle niveaus, ongeacht
niveau, achtergrond of eventuele fysieke of mentale beperkingen.
Studenten kunnen daarnaast uiteraard zelf actief op zoek. Zo kunnen zij navraag doen
bij de coördinator voor internationalisering op hun mbo-instelling. En op websites
als www.erasmusplus.nl, www.wilweg.nl en www.duo.nl/particulier/studiefinanciering-buitenland/ kunnen zij zelf de benodigde informatie vinden. Ook de Jongerenorganisatie voor Beroepsonderwijs
(JOB) besteedt aandacht aan internationalisering en informeert studenten.
2
Op het hbo en de universiteit is er meer vrijheid om langer over je studie te doen
dan in het mbo. Met name voor mbo-studenten met een beperking (chronisch of niet chronisch)
kan dat voor een probleem zorgen wat betreft het afronden van de studie. Welke mogelijkheden
heeft u om ervoor te zorgen dat mbo-studenten met deze beperkingen meer vrijheden
hebben, bijvoorbeeld voor het afronden van hun opleiding, maar ook aan de voorkant
bij het keuzeproces voor een opleiding (bijvoorbeeld dat zij meer tijd krijgen voor
loopbaanoriëntatie)?
Op dit moment zijn er diverse mogelijkheden en voorzieningen voor jongeren die studeren
in het mbo en ho. Recent is daarover een brief met een overzicht van alle voorzieningen
naar de Tweede Kamer gestuurd.4
Net als in het hbo en wo staat er in het mbo een bepaalde nominale duur voor een opleiding.
Maar een student kan en mag er langer over doen. De mbo-instelling ontvangt bekostiging
en de student ontvangt studiefinanciering. In niveau 1 en 2 is dat zolang de student
de opleiding volgt. In niveau 3 en 4 is de basisbeurs – net als in hbo- 4 jaar en
een eventuele lening 7 jaar. In voorkomende gevallen mag een student DUO verzoeken
de prestatiebeurs te verlengen.
Wanneer een student met een extra ondersteuningsbehoefte (door bijvoorbeeld ziekte
of een lichamelijke of fysieke beperking) zich bij een instelling meldt, is de school
verplicht om te bekijken welke ondersteuning geboden kan worden. Dat is maatwerk.
Mbo-instellingen bieden reeds veel begeleiding en ondersteuning. Alleen als het een
onevenredige belasting voor de instelling vormt, kan het zijn dat de school de student
geen afdoende onderwijs kan bieden.
3
Welke mogelijkheden zijn er voor mbo niveau 1 en 2 om een buitenlandervaring op te
doen, anders dan daadwerkelijk de grens over te gaan?
Internationalisering is meer dan alleen het volgen van een stage of opleiding in het
buitenland. Er zijn tal van mogelijkheden om juist ook in het onderwijs in Nederland
meer internationale vaardigheden aan te leren. Dat staat ook beschreven in mijn brief
over internationalisering in het mbo en ho5. Internationalisation@home bestaat bijvoorbeeld uit het doen van opdrachten samen
met studenten van een instelling elders in Europa of de wereld, dankzij internet,
videobellen, en andere toepassingen. Ook het doen van opdrachten, stage of leerbaan
bij een internationaal georiënteerd bedrijf in Nederland valt hieronder. De SBB heeft
leerbedrijven met een internationale component apart gelabeld. Verder kan men in Nederland
ook vaardigheden aanleren die van pas komen in een internationale arbeidsmarkt en
samenleving, zoals openstaan voor elkaars cultuur en gebruiken, wederzijds respect,
kennis van Europese samenwerking en globalisering. Een studentenpopulatie met een
diverse internationale achtergrond draagt hier ook aan bij. Vanuit Nuffic en CINOP
worden scholen ondersteund bij het vormgeven en implementeren van internationalisation@home.
4
In hoeverre bent u bereid de basisbeurs weer in te voeren, zodat studenten mbo niveau
4, die vaak door willen naar het hbo, hier ook echt voor kunnen kiezen?
Mbo-studenten kunnen nog steeds kiezen voor een studie in het hbo. De basisbeurs is
vervangen door de mogelijkheid om te lenen, tegen sociale terugbetaalvoorwaarden.
Ook kent het hbo een verhoogde aanvullende beurs. Uit de Monitor Beleidsmaatregelen
blijkt dat de daling in de doorstroom van mbo naar hbo al langer gaande is, en niet
is versterkt door het leenstelsel. Ook blijkt dat het moeten lenen voor een studie
voor mbo-studenten geen doorslaggevende reden is bij het besluit om in het hbo door
te gaan studeren. Wij vinden het belangrijk dat mbo-niveau-4 studenten die dat willen,
ook kunnen doorstromen naar het hoger onderwijs. Er is daarom de afgelopen 3 jaar
subsidie beschikbaar gesteld om de aansluiting tussen mbo en hbo te verbeteren, op
basis van voorstellen van studenten (studentlabs). Daarnaast wordt in kaart gebracht
waarom er al langer een dalende trend is van het aandeel mbo-4 gediplomeerden dat
doorstroomt naar het hbo.
5
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er in «verplichte» keuzedelen in het mbo ook werkelijke
iets te kiezen valt?
Met de herziening van de kwalificatiestructuur zijn keuzedelen ingevoerd. Keuzedelen
zijn een verrijking van de opleiding en bieden mbo-instellingen de mogelijkheid om nog sneller in te spelen op ontwikkelingen en innovaties
in het bedrijfsleven en de wensen van studenten en vervolgonderwijs. Er is inmiddels
een groot aanbod aan keuzedelen door scholen en bedrijven ontwikkeld: het register
omvat in totaal nu meer dan 1000 keuzedelen. De wet geeft studenten expliciet de mogelijkheid
om ook een aanvraag te doen voor het volgen van een niet gekoppeld keuzedeel, om zo
dit aanbod nog beter aan te laten sluiten bij zijn of haar behoefte.
6
Wat wordt concreet met de cijfers over schooluitval gedaan en hoe wordt dit tegengegaan?
Gemeenten en scholen ontvangen maandelijks aparte overzichten met de jongeren tot
23 jaar die gedurende het lopende schooljaar zonder startkwalificatie van school gaan,
oftewel, die zich hebben uitgeschreven. De gemeente gaat op basis van deze gegevens
achter de jongeren zonder startkwalificatie aan. Samen met de jongere, school en ouders/verzorgers
gaan ze in gesprek om te zien hoe de jongere weer terug naar het onderwijs kan. Er
wordt gesproken over motivatie, problematiek, wensen, talenten, etc. Waar nodig wordt
extra zorgverlening gezocht.
Dit met tot doel om een jongere weer op de route richting een diploma te krijgen.
Dat kan dezelfde, maar ook een andere opleiding of school zijn. En als onderwijs echt
geen optie meer is, dan wordt gezocht naar een passend ander traject, vaak een combinatie
van werken en leren en soms ook zorg.
De cijfers over het aantal voortijdig schoolverlaters die jaarlijks in februari beschikbaar
komen, dienen als leidraad om te zien hoe scholen en regio’s ervoor staan ten opzichte
van de doelstelling. Vanuit het Ministerie van OCW zijn er dagelijks een aantal zgn.
accountmanagers door het hele land op pad om de betrokken partijen te ondersteunen
(en waar nodig motiveren) bij de aanpak van schooluitval.
7
Wat kunt u doen om voorlichting door scholen te verbeteren? Er worden mooiere beelden
geschetst dan de werkelijkheid is. Open dagen lijken op promotiedagen. Hoe kunt u
zorgen voor meer transparantie in de voorlichting?
Objectieve en betrouwbare studiekeuze informatie is belangrijk. Daarom heb ik met
de Regeling Studiebijsluiter mbo-instellingen sinds maart dit jaar verplicht om een
vergelijkbare en goed vindbare studiebijsluiter te hanteren. Daarin staat heldere
en objectieve informatie over opleidingen zelf, maar ook over de kansen die de opleidingen
biedt op de arbeidsmarkt. Deze informatie is ook te vinden op de nieuwe website «Kies
MBO», waar vo-leerlingen, mbo-studenten en ouders informatie kunnen vinden over opleidingen,
werkvelden/beroepen en kansen op de arbeidsmarkt.
8
Matchingsplatform Stagemarkt.nl verzorgt stages voor het mbo, maar loop je via dit
platform stage, dan mag je geen bedrijf oprichten. Waarom mag dat niet?
Stagemarkt.nl is inderdaad een platform om aanbod en vraag van stages en leerbanen
met elkaar te matchen. Momenteel staan er ruim 235.000 stages en bijna 150.000 leerbanen
op, allemaal bij door de SBB erkende leerbedrijven. Er bestaan geen afspraken met
dit platform dat als een student via deze site een stage of leerbaan heeft gevonden,
hij of zij geen bedrijf zou mogen beginnen.
9
Hoe kunt u bevorderen dat er meer en beter informatie wordt verstrekt aan studenten
over stages in het buitenland? De informatie is nu versnipperd en moet gebundeld beter
terechtkomen bij studenten.
Zie antwoord op vraag 1.
10
Waarom kan je de vakken die je wel haalt in een jaar, niet meenemen naar het volgende
jaar als je blijft zitten?
In de wetgeving is daarover niets bepaald. Dat is een besluit van de examencommissie
van de individuele mbo-instelling. Het oordeel in deze casus laat ik dan ook daar.
11
Het achterwege blijven van Engels als verplicht vak op mbo 1, 2 en 3 vergroot de afstand
tot internationalisering. Kunt u meer invloed uitoefenen op het mbo-curriculum?
Internationalisering heeft meerwaarde voor alle studenten in het mbo. Het leren van
een andere taal dan de Nederlands is daarvan een voorbeeld. Het leren van een andere
taal is ook belangrijk voor andere manieren van internationalisering zoals stage in
het buitenland of een internationaal project. Voor mbo-4 maakt het examenonderdeel
Engels voor alle studenten onderdeel uit van de opleiding. In veel opleidingen op
de andere niveaus wordt ook aandacht besteed aan andere talen, bijvoorbeeld Engels
of Duits, omdat dit nodig is voor de uitoefening van het beroep. Daarnaast zijn met
de introductie van de keuzedelen de mogelijkheden vergroot voor het leren van een
andere taal. De student kan daarvoor binnen de opleiding zelf een keuze maken. In
de praktijk kiezen veel studenten hier ook voor: het keuzedeel Engels in de beroepscontext
A2 behoort zowel voor bol- als bbl-studenten bij de vier meest gekozen keuzedelen.6 Er zijn daarmee dus voldoende mogelijkheden voor studenten om Engels, of een andere
taal, te leren in een mbo-opleiding.
12
Kunt u overstappen tussen niveaus en opleidingen binnen het mbo vereenvoudigen, bijvoorbeeld
door de 21+-test te verlagen naar 18+?
De 21+ test is een test om ondanks het ontbreken van de juiste diploma’s vooropleidingen,
te toetsen of iemand toch toelaatbaar is voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs.
In het middelbaar beroepsonderwijs bestaat geen 21+ test. Er is wel de mogelijkheid
tot het doen van een toelatingstoets voor de niveaus 2, 3 en 4. Deze toets kan een
instelling aanbieden aan iemand die niet voldoet aan de eis van de juiste vooropleiding
(bepaald vo-diploma of mbo-diploma), maar die men toch zou willen toelaten tot die
niveaus. Aan deze toets is echter geen bepaalde leeftijd verbonden.
13
Waarom is er geen vangnet/scholing onder mbo entree/mbo niveau 1? Waar moet de student
die afstroomt naar toe?
Elke RMC-regio is verplicht tot het vormen van een regionaal vangnet voor alle jongeren
zonder startkwalificatie. Dit vangnet bestaat uit onderwijs (vo mbo, pro, vso), onderwijsdomein
van de gemeente (leerplicht, RMC) en partijen uit arbeidsmarkt/sociaal domein (gemeente
Dienst werk en inkomen / participatie; uwv, jongerenloket, werkgevers) en zorg (jeugdzorg,
GGZ, anders). Voor jongeren die de entree-opleiding volgen maar voor wie dit niet
haalbaar blijkt, komt de stap naar de arbeidsmarkt in beeld. Dit is een samenspel
tussen de jongere, de mbo-instelling en de gemeente. En mogelijk heeft de jongere
ook op andere punten begeleiding nodig. Daarom is dat regionale vangnet zo van belang,
omdat al die partijen nodig zijn om voor die jongere de best passende plek te vinden.
14
Kan de studiefinanciering meer worden afgestemd op de individuele situatie van de
student? Het bedrag is nu voor het hele land gelijk, terwijl de verschillen in kamerhuur
heel groot zijn, maar ook zaken als het ontbreken van een sociaal vangnet of familie
of de bekendheid met zorgaanbod beperken de mogelijkheden van studenten. Denk aan
studenten met een vluchtelingenstatus. Welke mogelijkheden ziet u met betrekking tot
differentiatie van studiefinanciering naar postcode of leefsituatie?
De studiefinanciering wordt al afgestemd op de leefsituatie van studenten. Er is een
aanvullende beurs beschikbaar voor studenten van wie het inkomen van de ouders niet
toereikend is om een deel van de studiekosten te betalen. Daardoor is het voor iedere
student mogelijk om te gaan studeren. Het differentiëren van de studiefinanciering
naar postcode is in strijd met de rechtsgelijkheid en bovendien is het niet mogelijk
om dit uit te voeren. Binnen een postcode kunnen namelijk grote verschillen in leefsituatie
bestaan. De gemeente kan inwoners met een lastige leefsituatie bovendien op verschillende
manieren ondersteunen. Studenten kunnen ook gebruik maken van deze ondersteuning.
15
Bent u bereid meer aandacht te besteden aan voorlichting over hulp, zorg, budgetbegeleiding,
rechten en plichten van studenten?
Begin april is er een brief met een overzicht van alle voorzieningen voor jongeren
die studeren in mbo en hbo naar de Tweede Kamer gestuurd7.
In het Algemeen Overleg over passende ondersteuning (Kamerstukken 31 524 en 31 288, nr. 420) is aangegeven dat de behoefte aan duidelijkere voorlichting voor mbo-studenten door
ons onderschreven wordt. Als eerste stap gaan we met de MBO Raad in gesprek over een
informatiepunt voor het mbo. Wij steunen het idee om een duidelijker informatiepunt
te realiseren. Uw Kamer heeft hier ook aandacht voor gevraagd. Tijdens het VAO over
passende ondersteuning (Handelingen II 2018/19, nr. 89, item 8) is de motie van de leden van El Yassini (VVD) en Westerveld (Groenlinks) aangehouden
om het expertisegebied van het Expertisecentrum handicap + studie uit te breiden naar
het mbo (Kamerstuk 31 524, nr. 421). De aangenomen motie van het lid Van den Hul (PvdA) verzoekt om een landelijke website
op te (laten) zetten met alle informatie over waar studenten met een functiebeperking
allemaal recht op hebben en welke voorzieningen er allemaal voor hen beschikbaar zijn
(Kamerstuk 31 524, nr. 426). En tot slot verzoekt de aangenomen motie van het lid Van Meenen (D66) om de informatievoorziening
van de website studeer met een plan te verbeteren (Kamerstuk 31 524, nr. 428).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap