Brief regering : Voortgang en evaluatie passend onderwijs
31 497 Passend onderwijs
Nr. 310 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 juni 2019
Passend onderwijs is en blijft een thema dat leeft. Dat blijkt ook weer uit de meer
                  dan 5.000 reacties uit het vertelpunt, dat ik online heb geopend, en de zes regiobijeenkomsten,
                  die ik heb georganiseerd.
               
Ik hoor twee kanten. Scholen, hun besturen en samenwerkingsverbanden zijn inmiddels
                  flink aan de slag om van passend onderwijs voor álle leerlingen een succes te maken.
                  Ook steeds vaker met de (jeugd)zorg. In vele regio’s worden betekenisvolle gesprekken
                  gevoerd en stappen gezet naar een dekkend aanbod en meer maatwerk.
               
Tegelijkertijd geven ook veel leerlingen en ouders aan, dat de zorgplicht naar hun
                  idee nog vaak onvoldoende wordt ingevuld, dat ze niet tevreden zijn met het aangebodene
                  en dat het nog geregeld een zoektocht is om tijdig het beste onderwijs (in combinatie
                  met zorg) georganiseerd te krijgen. In de Staat van de Ouder kwam dit alles weer duidelijk
                  naar voren. Veel leraren geven bovendien aan, dat ze passend onderwijs als een pittige
                  opdracht ervaren, die bijdraagt aan de ervaren werkdruk.
               
Voor u ligt de dertiende voortgangsrapportage1 sinds de inwerkingtreding van de Wet passend onderwijs2. Het is de laatste voortgangsbrief, voordat we in de eerste helft van 2020 deze wet
                  formeel met elkaar gaan evalueren. In de bijlagen treft u, zoals met elke voortgangsrapportage,
                  enkele studies van het NRO-onderzoeksconsortium aan naar de stand van passend onderwijs,
                  waaronder een vijfde Stand van Zaken rapport (bijlage 2)3.
               
Deze voortgangsbrief gaat vooral in op:
A. De voornaamste lessen uit het online vertelpunt en de zes regio-gesprekken. (pagina
                        2 en 3)
                     
B. Datgene, waar het veld en/of het Rijk op dit moment aan werken om passend onderwijs
                        te verbeteren. Binnen elk thema ga ik, waar relevant, ook in op toezeggingen aan en
                        moties van uw Kamer. (pagina 4 t/m 13)
                     
C. Welke extra inspanningen het veld en ik nog kunnen doen, vooruitlopend op de evaluatie.
                        Denk daarbij vooral aan: het beter informeren en bij de hand nemen van leerlingen
                        en ouders en het verder ondersteunen van leraren. (pagina 13 t/m 15)
                     
D. Een aanzet tot een kader voor de evaluatie van komend jaar. Deze aanzet wil ik met
                        het veld nader uit gaan werken. Dit evaluatiekader is mijn inziens nodig om goed te
                        kunnen evalueren. Dit omdat er nu geen eenduidig beeld bestaat over de doelen van
                        passend onderwijs. Onder andere, omdat meer aan passend onderwijs toegerekend wordt
                        dan met de wet in 2014 was beoogd. Hiernaast wordt geschetst, welke input beschikbaar
                        is voor de evaluatie. Met dank aan de flexibiliteit van het NRO-consortium van onderzoekspartijen
                        en de Onderwijsraad kunnen we ruim een half jaar eerder evalueren dan voorzien. Ik
                        schets ook kort, hoe ik uw Kamer en alle partijen goed wil betrekken om gezamenlijk
                        tot conclusies te komen over wat naar de toekomst toe nodig is. (pagina 15 t/m 19).
                     
A. De lessen uit het vertelpunt en de regiobijeenkomsten
Ik heb in de vorige voortgangsrapportage en in onze debatten aangegeven, dat ik voornemens
                  was gestructureerd ervaringen met passend onderwijs op te halen. Daartoe heb ik begin
                  dit jaar een online vertelpunt laten inrichten en heb ik zes regiobijeenkomsten georganiseerd.
               
Meer dan 5.000 mensen hebben de moeite genomen om hun ervaring met passend onderwijs
                  in het vertelpunt te delen. Daarvoor ben ik hen erkentelijk. De helft daarvan zijn
                  ouders. Op basis van deze 5.000 ervaringen zijn in zes regiobijeenkomsten steeds ruim
                  100 mensen aan de slag gegaan om te bezien wat er in de betreffende regio beter kan.
                  Het ging daarbij onder andere om onderwijzend personeel, zorgverleners en schoolleiders,
                  maar ook ouders en leerlingen zaten aan tafel. In elk regiogesprek zijn de resultaten
                  van de middag aan bestuurders van scholen, samenwerkingsverbanden en gemeenten gepresenteerd.
                  In bijlage 1 treft u een uitgebreid verslag aan van de methodologie en de uitkomsten
                  van het vertelpunt en de regiobijeenkomsten4.
               
Uit het vertelpunt en de regiobijeenkomsten valt het volgende op:
• Iedereen onderkent, dat het voor veel leerlingen, zeker met complexere ondersteuningsbehoefte,
                        beter en sneller kan. Tegelijkertijd geven veel mensen ook aan dat een te negatief
                        beeld van passend onderwijs is ontstaan. In veel regio’s is inmiddels echte samenwerking
                        tot stand gekomen tussen scholen onderling en ook met de (jeugd)zorg. Dat de samenwerking
                        pas sinds kort van de grond komt, komt mede omdat scholen en hun samenwerkingsverbanden
                        de eerste jaren vooral nog zoekende waren wat hun (nieuwe) opdracht is. De (jeugd)zorg
                        bevond zich in een eigen decentralisatieproces. Ook daar was men zoekende naar een
                        goede invulling van de nieuwe taken en verantwoordelijkheden. Ondanks de verbeterde
                        samenwerking geven sommige leraren aan nog niet altijd te weten welke ondersteuning
                        zij zouden moeten kunnen bieden en waar hun verantwoordelijkheid ophoudt. Een deel
                        van de leraren vindt het nog lastig om dit gesprek te voeren binnen de school.
                     
• Scholen, samenwerkingsverbanden en zorgaanbieders geven aan, dat ze hopen de ruimte
                        te krijgen deze ingezette samenwerking door te kunnen zetten. Ze spreken de wens uit,
                        dat wij, de politiek, niet de conclusie trekken, dat weer alles anders moet. Het weer
                        anders beleggen van verantwoordelijkheden en het weer veranderen van de bekostiging
                        zal er volgens velen toe leiden, dat een ieder eerst weer een aantal jaar in zichzelf
                        is gekeerd. Men hoopt dat de evaluatie vooral wordt aangegrepen om tot concrete verdere
                        verbeteringen te komen.
                     
• Ouders en (oudere) leerlingen kunnen veel meer vroegtijdig en meer als partner en
                        eindverantwoordelijke voor hun kind worden benut. Via formele medezeggenschap op beleid,
                        maar vooral op het individuele niveau: leerling, leraar, ouder en ander ondersteund
                        (zorg)personeel, die met elkaar bedenken wat het beste is voor een leerling. Van leerlingen
                        in het VO hoor ik, dat ze graag een vertrouwenspersoon willen hebben, juist omdat
                        er zoveel verschillende leraren zijn.
                     
• Samenwerkingsverbanden vullen hun opdracht zeer verschillend in. Gemene deler is dat
                        veel samenwerkingsverbanden voor ouders en leraren nog erg onzichtbaar zijn. Het samenwerkingsverband
                        is vaak onbekend en wordt ervaren als een bestuurlijk construct op afstand. Dat roept
                        bij velen de vraag op of ze een actievere rol zouden moeten spelen wanneer nog geen
                        sprake is van voldoende aanbod en maatwerk.
                     
• Er is, ondanks de zorgplicht, bij reguliere scholen nog altijd schroom om kinderen
                        met een (flinke) ondersteuningsbehoefte te accepteren. Dat ligt aan de ene kant aan
                        de reeds ervaren werkdruk, het ontbreken van expertise en de moeite om voldoende gekwalificeerd
                        personeel te vinden. Dat ligt aan de andere kant in het feit, dat scholen vrezen,
                        dat leerlingen met een ondersteuningsbehoefte mindere resultaten boeken (ondanks dat
                        de Inspectie hier rekening mee houdt).
                     
• Leraren, in het bijzonder in het regulier onderwijs, kunnen nog beter worden geëquipeerd
                        en ondersteund om leerlingen met een ondersteuningsbehoefte goed te begeleiden. Daarvoor
                        kan en moet nog veel meer worden ingezet op de verbinding tussen regulier en speciaal
                        onderwijs. Velen wijzen ook naar meer aandacht binnen opleidingen. Ook moet er ruimte
                        zijn en blijven voor leraren om aan te geven, dat ze bepaalde ondersteuning echt niet
                        (nu) kunnen leveren.
                     
• Er kan nog meer worden gedaan om tot differentiatie en maatwerk te komen voor leerlingen
                        met een complexere ondersteuningsbehoefte. Dit zou volgens de gesprekspartners in
                        de regio kunnen door: de expertise vanuit speciaal onderwijs in regulier onderwijs
                        in te zetten, door de (financiële) schotten tussen onderwijs en (jeugd)zorg verder
                        te beslechten, maar ook door onderwijs anders te organiseren, zoals kleinere klassen,
                        meer te doen voor leerlingen die niet in één keer het hele onderwijsprogramma kunnen
                        doorlopen of niet alles op hetzelfde niveau kunnen volbrengen.
                     
• Veel mensen zijn benieuwd hoe zo passend mogelijk onderwijs en zo inclusief mogelijk
                        onderwijs samenhangen. De Wet passend onderwijs ging niet over inclusief onderwijs.
                        Sommige samenwerkingsverbanden wachten op meer richting, anderen geven daar al wel
                        zelf invulling aan.
                     
B. Overzicht en stand van zaken van alles waaraan wordt gewerkt
De komende pagina’s treft u een overzicht aan van alle activiteiten van het veld en
                  van het Rijk, geordend langs thema’s. De activiteit kan voortkomen uit een toezegging
                  aan of motie van uw Kamer. Dat staat daar dan bij. Soms zal ik verwijzen naar eerder
                  verzonden of nog te versturen brieven en voortgangsrapportages.
               
Steeds meer aandacht voor inclusief onderwijs
Er is veel meer aandacht en mogelijkheid voor de verbinding tussen passend en inclusief
                  onderwijs. De ondertekening van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met
                  een handicap en het kabinetsprogramma «Onbeperkt Meedoen!» geven een impuls aan een
                  toegankelijke samenleving en aan het denken over zo inclusief mogelijk onderwijs.
                  Uw Kamer ontvangt een afzonderlijke voortgangsrapportage van het programma Onbeperkt
                  Meedoen.
               
Zoals net aangegeven ging de Wet passend onderwijs niet over inclusief onderwijs.
                  In Nederland gaan in verhouding nog veel kinderen naar het speciaal onderwijs. De
                  wens van verschillende ouders is, dat ze zoveel mogelijk willen kunnen kiezen voor
                  een reguliere school. Dit opdat hun kinderen, ondanks een zwaardere ondersteuningsbehoefte,
                  thuis nabij, met kinderen uit de buurt, naar school kunnen. En zo leren kinderen zonder
                  ondersteuningsbehoefte, dat een aandoening of handicap heel normaal is.
               
Het is belangrijk dat meer ouders kunnen kiezen voor een vorm van onderwijs zonder
                  drempels. Een groeiend aantal scholen maakt reeds werk van enige vorm van inclusie:
                  in- en ontvlechting, symbiose of integratie. Het Steunpunt Passend Onderwijs heeft
                  een ontwikkelgroep, waarin wordt gewerkt aan meer samenwerking tussen regulier en
                  speciaal onderwijs. Tot 1 mei konden regulier en speciaal onderwijs zich samen melden
                  om als experiment aangemerkt te worden. Ik hoor uit het veld dat er behoefte is om
                  deze regeling te verlengen en verruimen. Daarop beraad ik me.
               
Onderzoek naar leerrecht loopt
In het regeerakkoord staat de opdracht om te onderzoeken op welke wijze het leerrecht
                  van kinderen wettelijk kan worden vastgelegd. Hoewel een breder vraagstuk, is het
                  zeer zeker ook verbonden aan passend onderwijs. Mijn (juridisch) medewerkers zijn
                  momenteel bezig met dit onderzoek. Ik zal uw Kamer hierover zo snel mogelijk informeren.
               
Tevredenheid over basisondersteuning in het reguliere onderwijs
Uit het onderzoek blijkt dat 75% van de intern begeleiders en 87% van de zorgcoördinatoren
                  vinden, dat zij de basisondersteuning in (zeer) ruime mate kunnen realiseren. Zij
                  zijn positief over de mogelijkheden die de school heeft om leerlingen de ondersteuning
                  te geven, die zij nodig hebben. Het betreffende NRO-onderzoek treft u in bijlage 4
                  aan5.
               
Dit zijn mooie cijfers, maar we zijn er nog niet. De PvdA deed in haar notitie Gelijke
                  Kansen daarom een oproep tot het wettelijk verankeren van een minimumniveau van basisondersteuning.
                  De Minister van OCW en ik hebben in onze reactie6 op deze notitie aangegeven, dat niet als oplossing te zien. Wij denken niet, dat
                  een landelijk voorschrift scholen stimuleert om het maximale te doen, passend bij
                  de lokale situatie, alsmede met het oog op de extra onderwijsondersteuning. Ook het
                  zonet aangehaalde onderzoek laat zien dat er weinig steun is voor een landelijke norm.
                  De inzet moet dan ook zijn dat, wanneer reguliere scholen hun zorgplicht onvoldoende
                  invullen, dat dit gemeld kan worden en bij het schoolbestuur, het samenwerkingsverband,
                  en het Steunpunt Passend. De school kan dan aangesproken worden. Ook de Inspectie
                  zal komend jaar, mede op basis van signalen, in haar handhaving extra aandacht voor
                  zorgplicht hebben.
               
Steeds beter vindbaar voor ouders wat reguliere scholen bieden.
Het ondersteuningsaanbod maakt inmiddels standaard onderdeel uit van de (digitale)
                  schoolgids. Zo kunnen ouders makkelijker vinden wat een school ongeveer aan ondersteuning
                  kan bieden. Ik zal, conform de motie van het Kamerlid Van Meenen, regelen dat een
                  meer uitgebreide beschrijving van het ondersteuningsaanbod van de school straks ook
                  in de schoolgids opgenomen wordt (Kamerstuk 31 497, nr. 267). De basis daarvoor is het schoolondersteuningsprofiel. Het Steunpunt Passend Onderwijs
                  heeft een handreiking gemaakt voor een «levend» schoolondersteuningsprofiel (op basis
                  van praktijkervaringen) en start binnenkort met een ontwikkelgroep.
               
Ontwikkelingen op gebied van dyslexie
U heeft in een debat over de jeugdzorg aangeven een debat aan te vragen met de Minister
                  van VWS en mij over dyslexie. Hierbij alvast de laatste ontwikkelingen.
               
Dyslexie is onderdeel van de basisondersteuning. Bekend is, dat het aantal dyslexieverklaringen
                  in het onderwijs hoger is dan verwacht mag worden op basis van prevalentie onder de
                  bevolking. De Minister van VWS en ik hebben maatregelen genomen om die aantallen omlaag
                  te brengen. In eerdere brieven is al aangekondigd, dat de beroepsgroepen in de zorg
                  met subsidie van OCW en VWS zijn gestart met de ontwikkeling van een brede vakinhoudelijke
                  richtlijn. Ook wordt werk gemaakt van voorlichting voor en ondersteuning van samenwerkingsverbanden
                  en scholen. Hiervoor is het Stimuleringsprogramma Preventieve & Integrale Aanpak Dyslexie
                  & Hulpmiddelen Onderwijs.
               
Hiernaast stellen steeds meer regio’s een poortwachter aan. Deze functionaris, bij
                  de gemeente of samenwerkingsverband, maakt onderscheid tussen leerlingen met (mogelijke)
                  EED en zij die dat niet hebben, maar wel ondersteuning vanuit het onderwijs nodig
                  hebben. In de betreffende regio’s daalt het aantal verklaringen. De Minister van VWS
                  en ik zien dit als een kansrijke ontwikkeling. Wij laten een handreiking ontwikkelen,
                  opdat gemeenten en samenwerkingsverbanden deze poortwachtersfunctie kunnen vormgeven.
               
In het wetgevingsoverleg Jeugd van 12 november jl. heeft de Minister van VWS aangegeven
                  terug te komen op de taakverdeling tussen zorg en onderwijs op gebied van dyslexie.
                  De taakverdeling is naar ons idee helder. Gemeenten en scholen herkennen de volgende
                  verantwoordelijkheidsverdeling en geven ook aan op deze manier te werken. De taakverdeling
                  is als volgt. Gemeenten zijn in het kader van de Jeugdwet aan zet als het gaat om
                  diagnose en behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie (EED) van 7 tot en met
                  12 jaar. Deze diagnose kan alleen worden gesteld door een gz-psycholoog of door een
                  orthopedagoog-generalist met kennis van dyslexie. Zij geven ook de verklaringen af.
                  Het onderwijs is primair verantwoordelijk voor het signaleren van mogelijke dyslexie,
                  en, na diagnose door de zorg, voor passende ondersteuning. Wanneer geen sprake is
                  van EED, is het aan de school om onderzoek te laten doen. Dat onderzoek moet ook weer
                  door genoemde zorgprofessionals worden gedaan.
               
In het verslag Algemeen Overleg Onderwijs-Zorg (Kamerstuk 31 497, nr. 296) heb ik toegezegd bij u terug te komen op de motie van de leden Westerveld en Van
                  Meenen (Kamerstuk 34 638, nr. 6). Deze motie gaat over het aanpassen van lesmateriaal voor leerlingen met dyslexie.
                  Wij hebben met alle partijen gesproken en zien geen aanleiding om op ons eerdere besluit
                  – stoppen met bekostigen van aanpassen van lesmateriaal – terug te komen. De markt
                  voor leermiddelen voor leerlingen met dyslexie is al enige tijd geen nichemarkt meer.
                  Voor de overheid is dan geen rol meer weggelegd om het omzetten van leermiddelen te
                  bekostigen. In het kader van de nieuwe richtlijnen over staatssteun is dat bovendien
                  onmogelijk geworden. De gesprekken, die we met alle partijen hebben gevoerd, stellen
                  mij gerust. De educatieve uitgevers hebben aangegeven, dat zij werken aan toegankelijke
                  materialen voor mensen met een leesbeperking, waaronder leerlingen met dyslexie. Die
                  uitgevers participeren ook in de door mij gesubsidieerde ronde tafel over toegankelijk
                  publiceren. Daarnaast heeft Dedicon aangegeven zonder financiële steun het omzetten
                  van een aantal meest gebruikte lesmethoden ter hand te willen nemen. Ook kunnen leerlingen
                  met dyslexie gebruik blijven maken van omgezette leermiddelen voor leerlingen met
                  een visuele beperking. Het verzoek om ook leermiddelen om te zetten voor studenten
                  met een motorische beperking, heb ik aan de Minister van OCW, voorgelegd.
               
De ondersteuning van leerlingen met epilepsie
Ik verleng via het Landelijk Werkverband Onderwijs & Epilepsie (LWOE) de huidige bekostiging
                  voor de ambulante begeleiding van leerlingen met epilepsie in het regulier onderwijs
                  met drie schooljaren. Het betreft De Berkenschutse en De Waterlelie. Ik verken met
                  het LWOE en de consulenten Onderwijsondersteuning Zieke Leerlingen (OZL) nadere samenwerking
                  of integratie.
               
Veel aanvragen voor de regeling (hoog)begaafdheid
De subsidieregeling voor onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor (hoog)begaafden is
                  een groot succes gebleken. Uw Kamer is eerder geïnformeerd over de regeling7. Maar liefst 147 van de 152 samenwerkingsverbanden hebben een aanvraag gedaan om
                  het regionale aanbod een impuls te geven. De aanvragen worden nu beoordeeld. Naar
                  de toekomst toe moet dit gaan zorgen voor meer aanbod. Subsidieontvangers zullen bovendien
                  mee gaan doen aan een monitor- en effectonderzoek, dat wordt uitgevoerd gedurende
                  en na afloop van het subsidietraject. Hiermee wordt de kennis over (hoog)begaafdheid
                  vergroot. De kennis en goede voorbeelden die hierdoor ontstaan, zullen worden verspreid
                  door het kenniscentrum. In september 2019 wordt gestart met de procedure om het nieuwe
                  kenniscentrum in te richten.
               
Lichte stijging speciaal (basis)onderwijs
Na jarenlange dalingen, stijgt het aantal leerlingen in het speciaal (basis)onderwijs
                  weer licht. De daling in het voortgezet speciaal onderwijs vlakt af. DUO heeft de
                  afgelopen periode een nadere analyse gemaakt. In bijlage 3 treft u het rapport van
                  DUO aan over de trends passend onderwijs 2011–20188. In bijlage 8 treft u, mede op basis van het onderzoek, nog enkele antwoorden aan
                  op uw vragen naar aanleiding de Staat van het Onderwijs9.
               
Speciaal onderwijs na 18 jaar
Sommige samenwerkingsverbanden voeren het beleid, dat jongeren na hun 18de niet meer op het voortgezet speciaal onderwijs terecht kunnen. U ontvangt hierover
                  nog een afzonderlijke brief. Ik geef alvast een korte reactie. Algemeen beleid, dat
                  leerlingen per definitie na hun 18de uitsluit van speciaal onderwijs, is dus niet toegestaan.
               
Samenwerkingsverbanden hebben de ruimte gekregen om eigen beleid te maken. Zo kunnen
                  ze aansluiten bij de specifieke behoeften en ontwikkelingen in de regio. Deze beleidsruimte
                  geldt ook voor wie wel of niet toelaatbaar is tot het speciaal onderwijs. In de Wet op de expertisecentra (WEC, artikel 39, 4e lid) is echter geregeld, dat leerlingen uiterlijk tot het einde van het schooljaar
                  waarin de leerling 20 wordt, ingeschreven kunnen blijven op het vso. Dit is geen absolute
                  grens. Het gaat erom, dat per leerling de afweging wordt gemaakt wat het beste bij
                  zijn of haar ontwikkeling past: of langer verblijf in het onderwijs of een vervolgbestemming
                  daarbuiten (bv. dagbesteding). De afweging moet, in overleg met de ouders, worden
                  gebaseerd op het ontwikkelingsperspectief van de leerling en het aanbod in de regio.
                  En niet alleen vanuit financiële overwegingen.
               
De samenwerking tussen onderwijs en (jeugd)zorg is echt ingezet.
De Minister van VWS en ik sturen uw Kamer zo snel als mogelijk een afzonderlijke voortgangsrapportage
                  ten aanzien van de maatregelen, die wij met de Onderwijs-Zorg-brief van november 2018
                  (Kamerstuk 31 497, nr. 282) hebben aangekondigd. Waar dat kan, zo mogelijk voor het AO Passend Onderwijs. Ik
                  geef omwille van het totaaloverzicht, dat deze brief wil bieden, hierbij al wel een
                  beknopt overzicht van alle activiteiten op het snijvlak van onderwijs en zorg.
               
Mijn collega van VWS en ik ontvangen deze maand een rapport van Berenschot, dat inzicht
                  geeft in (de financiering van) zorg in onderwijstijd, in het bijzonder de inzet van onderwijs- en zorgmiddelen in het speciaal onderwijs
                  (cluster 3 en 4). Dit betreft maatregel 1 uit de Onderwijs-Zorg-brief.
               
De implementatie van het rapport van dhr. René Peeters is door de brede coalitie Onderwijs-Zorg en Jeugdhulp opgepakt. Onderdeel is een team, dat gemeenten en het onderwijs (scholen, schoolbesturen
                  en samenwerkingsverbanden) zal ondersteunen om de volgende betekenisvolle stappen
                  in hun samenwerking te zetten. Dan gaat het vooral over het ontwikkelen van interprofessionele
                  samenwerking (van onderwijs en zorg in teams) op en rondom scholen en het realiseren
                  van brede lokale afspraken over jeugd onder regie van de gemeente. Ook hierop gaat
                  de komende voortgangsrapportage Onderwijs-Zorg verder in. Dit alles is ook mede de
                  uitwerking van lijn 3 van het programma Zorg voor de Jeugd. Daarover heeft uw Kamer
                  recent een voortgangsrapportage ontvangen.
               
Maatwerk is er nog niet altijd, vaak zijn er weldegelijk mogelijkheden, maar zijn
                  deze onvoldoende bekend. Met alle partijen wordt bezien hoe we de bestaande maatwerkmogelijkheden beter bij leraren en ouders over het voetlicht kunnen krijgen. We organiseren een
                  aantal regiobijeenkomsten. Dit is de uitwerking van maatregel 3 uit de Onderwijs-Zorg-brief
                  van november jl.
               
Ik heb samen met Minister van VWS extra middelen voor de onderwijs(zorg)consulenten ter beschikking gesteld. De bestaande subsidie zal met ruim € 300.000 worden verhoogd
                  naar ruim € 4,6 miljoen. Dat is nodig, omdat het aantal zaken, waarin zij tussen alle
                  partijen bemiddelen, blijft groeien. Het zijn er inmiddels ruim 1900. Ik wil uiteraard
                  zicht krijgen op de achtergrond van deze toename en hoe we ervoor zorgen dat de verantwoordelijk
                  partijen dit niet zo ver laten komen. We brengen de onderwijs(zorg)consulenten met
                  alle betrokken actoren in gesprek.
               
Het rapport van Dhr. Dullaert biedt een integrale aanpak om sneller tot een passend
                  aanbod en maatwerk te komen en daarmee thuiszitters te voorkomen. De partners van
                  het Landelijke Thuiszitterspact hebben het rapport begin dit jaar aangegrepen om tot
                  een versnellingsagenda te komen. Deze agenda heb ik uw Kamer in februari toegestuurd.
                  De voornaamste actie was om te komen tot doorbraken in een aantal regio’s. Op 17 juni zijn 10 gemeenten en alle betrokken partijen bij elkaar gekomen om te
                  bezien wat in elke regio nodig is om tot doorbraken te komen. Daarbij hebben ze gebruik
                  gemaakt van een eerste concept van een onderzoek, dat de Pactpartners aan Regioplan
                  hebben gevraagd uit te voeren. Dat onderzoek brengt in beeld wat iedere partij kan
                  doen om oplossingen voor thuiszitters te versnellen. De ervaringen die deze regio’s
                  opdoen, gebruiken de Minister van VWS en ik om te besluiten over doorzettingsmacht. Dit opdat in elke regio helder wordt wie de knoop doorhakt wanneer alle partijen
                  in een impasse belanden.
               
Op 3 juni jongstleden heeft hiernaast een inspirerende editie van de Thuiszitterstopplaatsgevonden. Ditmaal op mijn departement. Het inspirerende was, dat de bijeenkomst
                  door thuiszittende jongeren zelf was georganiseerd. Zo stonden hun verhalen en die
                  van andere thuiszitters centraal. De jongeren benadrukten richting de partners van
                  het Thuiszitterspact een aantal zaken:
               
• hoe belangrijk het is, dat er zonder oordeel geluisterd wordt en dat met ze in gesprek
                        wordt gegaan i.p.v. over ze wordt gesproken. Ze zijn namelijk de expert over zichzelf;
                     
• dat bij iemand de kennis moet zijn wat er allemaal voor de thuiszitter mogelijk is
                        in een regio, bijv. de zorgcoördinator;
                     
• dat scholen veel meer hun mooiste oplossingen kunnen delen;
• dat er nog meer maatwerk en differentiatie mogelijk moet worden;
De Minister van VWS en ik kunnen elk moment het rapport naar onderwijs-zorgarrangementen ontvangen. Dit betreft maatregel 8 uit de Onderwijs-Zorg-brief. Meer en betere arrangementen
                  betekent, dat meer kinderen met een complexe ondersteuningsbehoefte zich kunnen ontwikkelen.
                  Kinderen, die nu helaas vaak tussen wal en schip van (speciaal) onderwijs en (jeugd)zorg
                  belanden. Kinderen, die als gevolg daarvan thuis zitten of onnodig van de leerplicht
                  worden ontheven. We verwachten uw Kamer in het najaar van 2019 verder te kunnen informeren
                  wat we gaan doen. De Minister van VWS en ik komen ook bij u terug op de concrete aanpassingen
                  in de procedure voor leerplichtontheffing (5 onder a) om de noodzaak tot ontheffingen zoveel als mogelijk te beperken.
               
Wetsvoorstel voor tijdelijk particulier onderwijs in consultatie
Uw kamer heeft mijn voorganger, mede naar aanleiding van een motie van de leden Rog
                  en Ypma (Kamerstuk 31 497, nr. 218), gevraagd om te bezien of bekostiging aan particulier onderwijs als tijdelijke oplossing
                  mogelijk gemaakt kan worden. De huidige onderwijswetgeving biedt daarvoor nu geen
                  ruimte. Ik heb het conceptwetsvoorstel, dat regelt dat leerlingen met complexere psychische
                  of lichamelijke problematiek voor maximaal een jaar particulier onderwijs kunnen volgen,
                  de afgelopen maanden met het veld besproken. Ik kom hierop direct na het zomerreces
                  bij uw Kamer terug.
               
Residentieel onderwijs in beweging
Het residentiële stelsel is flink in beweging door de wens om jongeren meer thuis
                  nabij en ambulant te helpen. Deze beweging wordt kracht bijgezet door de plannen,
                  die de Minister van VWS in april van dit jaar naar uw Kamer heeft gestuurd. Inzet
                  is om een deel van de gesloten jeugdzorg te transformeren naar meer kleinschalige
                  voorzieningen en meer in te zetten op gezinshuizen. Het is van groot belang dat de
                  jeugdzorg samen optrekt met het onderwijs om passend onderwijs te borgen. Ook hebben
                  deze transformaties gevolgen voor de onderwijsinstellingen verbonden aan de residentiële
                  jeugdzorg. Recent opgedane ervaringen in bijvoorbeeld Noord-Holland-Noord zijn hiervoor
                  van grote waarde.
               
In het debat over de Staat van het Onderwijs heeft het lid Westerveld een motie ingediend,
                  die de regering oproept onderzoek te doen of er sprake is van een passend onderwijsaanbod
                  voor jongeren in jeugdzorginstellingen en hierbij ervaringen van jongeren zelf mee
                  te nemen (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 197). Deze motie is aangehouden tot het Algemeen Overleg Passend Onderwijs van 26 juni.
                  De Minister van VWS en ik zullen u dit najaar een beleidsinventarisatie naar open
                  en gesloten onderwijs sturen. Deze brief zal ook een beleidsreactie bevatten op het
                  recente onderzoek van de onderwijsinspectie naar residentieel onderwijs, dat als bijlage
                  (nummer 9)10 bij deze voortgangsrapportage is gevoegd.
               
Meer uniformering van toelaatbaarheidsverklaringen voor kinderen met ernstige meervoudige
                     beperkingen (emb)
Voor deze groep kinderen heb ik met het veld een aanvraagformulier ontwikkeld, dat
                  scholen en samenwerkingsverbanden kunnen gebruiken om aanvragen eenduidiger en efficiënter
                  te laten verlopen. Het formulier is bijna gereed. Hiermee geef ik uitvoering aan de
                  motie van het lid Van Meenen c.s. (Kamerstuk 31 497, nr. 228).
               
Goede gegevensuitwisseling in het Dashboard Passend Onderwijs
Op dit moment wordt nog eens grondig bezien, welke partij welke gegevens nodig heeft
                  om de taken voor passend onderwijs goed te kunnen doen. Het gaat met name om de informatiepositie
                  van samenwerkingsverbanden. Vervolgens wordt bezien of de betreffende partij deze
                  informatie ook daadwerkelijk mag hebben (privacy-impact assessments). Hierin trek
                  ik op met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Het Ministerie
                  van BZK regelt de gegevensuitwisseling in het sociaal domein.
               
Publieke versie Dashboard Passend Onderwijs
Naast het Dashboard Passend Onderwijs voor samenwerkingsverbanden werken de PO- en
                  VO-raad aan een voor het publiek toegankelijke versie. Deze site krijgt een zelfde
                  «look & feel» als Scholen op de Kaart en levert een bijdrage aan transparantie over
                  passend onderwijs binnen elk samenwerkingsverband. Met alle partijen wordt op dit
                  moment bezien welke indicatoren het beste gebruikt kunnen worden. De indicatoren zeggen
                  bijvoorbeeld wat over governance en financiën van samenwerkingsverbanden alsmede over
                  het aantal thuiszitters. Ook biedt de site ruimte voor samenwerkingsverbanden om de
                  cijfers te duiden. De regionale ondersteuningsplannen zullen er ook op te vinden zijn.
                  Voor belanghebbenden biedt de website informatie om het gesprek over passend onderwijs
                  te kunnen voeren met de school, het schoolbestuur of het samenwerkingsverband. De
                  website zal naar verwachting in november 2019 live gaan.
               
In gesprek met minder goed functionerende samenwerkingsverbanden
Een gewijzigde motie van het lid Van Meenen riep mij op met minder goed functionerende
                  samenwerkingsverbanden (Kamerstuk 31 497, nr. 280) in gesprek te gaan, in het bijzonder wanneer zij een «schoolmodel» hanteren. Dat
                  model betekent dat het samenwerkingsverband niet veel meer doet, dan het geld verdelen.
                  In het aanspreken wordt goed voorzien. Ten eerste is sprake van intern toezicht, waar
                  ik in de volgende alinea op in ga. Het Steunpunt Passend Onderwijs kan signaleren
                  en ondersteuning bieden. De Raden doen geregeld navraag op basis van signalen. De
                  Inspectie treedt, ongeacht het verkozen samenwerkingsmodel, in gesprek met samenwerkingsverbanden
                  die slecht samenwerken. Dit zowel naar aanleiding van vierjaarlijkse onderzoeken als
                  naar aanleiding van tussentijdse signalen. Waar nodig geeft de Inspectie herstelopdrachten
                  of intensiveert zij haar toezicht.
               
Meer onafhankelijkheid in het toezicht op samenwerkingsverbanden
In het regeerakkoord staat de maatregel om tot meer onafhankelijkheid in het toezicht
                  van samenwerkingsverbanden te komen. Ik informeerde uw Kamer hierover in februari
                  en gaf aan er bij uw Kamer op terug te komen. De PO- en VO-raad hebben zich actief
                  ingezet om binnen het toezichthoudend orgaan van elk samenwerkingsverband te komen
                  tot minimaal één lid, dat niet verbonden is aan een deelnemend schoolbestuur. Een
                  groeiend aantal samenwerkingsverbanden zet inmiddels in op van buiten aangetrokken
                  leden in het intern toezicht.
               
De inzet van de raden bestaat uit:
• Het opnemen in de bestuurlijke codes van het streven tot minimaal één onafhankelijk
                        lid in het intern toezicht. De leden van de VO-raad hebben daarmee ingestemd. De PO-raad
                        brengt dit streven dit najaar in stemming.
                     
• Een handreiking, die ondersteuning biedt bij het aanstellen van een onafhankelijk
                        lid of voorzitter. Deze is reeds gepubliceerd.
                     
• Juridische en bestuurlijk expertise via het Steunpunt Passend Onderwijs voor het beantwoorden
                        van vragen rond onafhankelijk toezicht.
                     
• De organisatie van diverse activiteiten en bijeenkomsten op het gebied van governance
                        van samenwerkingsverbanden, waaronder over het aanstellen van een onafhankelijk lid
                        in het toezichthoudend orgaan.
                     
• Monitoring door de indicator op te nemen in de eerder genoemde publieke verantwoordingswebsite
                        Passend Onderwijs.
                     
De inspectie voert een themaonderzoek uit naar de onafhankelijkheid van intern toezicht
                  bij de samenwerkingsverbanden. Dit onderzoek wordt met de Staat van het Onderwijs
                  in voorjaar 2020 gepubliceerd.
               
Reserves van samenwerkingsverbanden worden zoveel mogelijk beperkt
Ik vind het zeer onwenselijk wanneer samenwerkingsverbanden onnodig en teveel reserves
                  aanhouden. Dat geld wordt dan niet besteed aan ondersteuning van leerlingen. In een
                  afzonderlijke brief over reserves in het onderwijs11, ben ik ingegaan op wat ik hierop verder ga ondernemen.
               
Ook de leden van de PO- en VO-raad vinden het van belang, dat samenwerkingsverbanden
                  met hoge, niet-verantwoorde reserves worden aangesproken. De raden hebben inmiddels
                  vrijwel alle samenwerkingsverbanden met reserves gesproken. De laatste gesprekken
                  volgen begin juli. Sommige samenwerkingsverbanden geven aan, dat een deel van de reserve
                  ontstaat door de bekostigingssystematiek: ze krijgen laat in het jaar nog een correctie
                  op hun middelen, waardoor geld niet meer besteed kan worden. Ook geven ze aan, dat
                  ze reserve moeten aanhouden, omdat ze personeel in dienst hebben. Reserve zal een
                  indicator worden binnen de genoemde publieke verantwoordingswebsite.
               
Besteding en verantwoording middelen passend onderwijs
De inspectie heeft onderzoek gedaan naar de besteding en verantwoording van de middelen
                  voor passend onderwijs12. Ik heb aangegeven, dat ik in deze voortgangsrapportage een reactie geef op de aanbevelingen.
                  De aanbevelingen sluiten aan op acties, die ik reeds in gang heb gezet en op de maatregelen
                  die we nemen om de verantwoording te verbeteren.
               
• De inspectie geeft (aanbeveling 1 en 2) aan een indicator voor reserves en de scheiding
                        van bestuur en intern toezicht te ontwikkelen. Deze ben ik aan het invullen, zoals
                        hierboven beschreven.
                     
• De inspectie beveelt ten derde aan om de mogelijkheid voor een landelijk normenkader
                        voor het beoordelen van doelmatig besteden van ondersteuningsmiddelen te verkennen.
                        Dat neem ik mee in het Programma Verantwoording, dat ik samen met de Minister van
                        OCW uitvoer. Dit sluit aan bij aanbevelingen uit het advies van Onderwijsraad «Inzicht
                        in en verantwoording van onderwijsgelden».
                     
• De inspectie constateert (aanbeveling 4 en 5), dat de inzet van ondersteuningsmiddelen
                        voor leerlingen in het regulier onderwijs niet goed te volgen zijn, onder meer omdat
                        ontwikkelperspectieven (OPP) niet altijd goed worden geregistreerd in BRON. De inspectie
                        suggereert een direct verband met de bekostiging te leggen. Binnen de huidige bekostigingssystematiek
                        is echter geen sprake meer van leerlinggebonden financiering, waarmee een directe
                        koppeling tussen middelen en een individuele leerling niet te maken is. Ik vind het
                        evenwel belangrijk dat scholen het OPP goed registreren, zodat de school zelf alsmede
                        het samenwerkingsverband in staat zijn om goed te sturen. Het is niet duidelijk wat
                        hen hierin concreet belemmert. Ik ga dit onderzoeken.
                     
• De inspectie geeft ten zesde aan dat scholen en samenwerkingsverbanden ten aanzien
                        van ondersteuningsmiddelen beleidsrijker kunnen begroten en verantwoorden. Dit verdient
                        opvolging. Op welke wijze dat het beste kan, wordt uitgewerkt binnen het genoemde
                        Programma Verantwoording. Het Steunpunt Passend Onderwijs werkt aan een handreiking
                        over een goede verantwoordingscyclus.
                     
Aanvullende maatregelen in de vereenvoudiging van de bekostiging van het primair onderwijs
Samen met de PO- en VO-Raad en vertegenwoordigers vanuit samenwerkingsverbanden, besturen
                  uit het speciaal basisonderwijs (sbo) en (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so),
                  heb ik vier aanvullende maatregelen uitgewerkt om de bekostiging van het primair onderwijs
                  verder te vereenvoudigen. Zodanig dat dit budgetneutraal gebeurd. Hierover heb ik
                  ook gesprekken gevoerd met de vakbonden.
               
In mijn brief van 19 december 201813 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen om de bekostiging in het primair
                  onderwijs te vereenvoudigen, naar aanleiding van het vereenvoudigingsvoorstel van
                  de PO-Raad. In dezelfde brief, heb ik aangegeven samen met het veld te verkennen of
                  de bekostigingssystematiek op nog meer onderdelen vereenvoudigd kan worden, dan wat
                  de PO-Raad al in had voorgesteld.
               
Het gaat om de volgende vier maatregelen:
• De bekostigingssystematiek van het sbo vereenvoudigen en gelijktrekken met de systematiek
                        van het (v)so.
                     
• Instellingen alleen te verplichten om mee te betalen aan de overschrijding van het
                        budget van de samenwerkingsverbanden als ze die met doorverwijzingen hadden kunnen
                        voorkomen.
                     
• De groeiregeling in het sbo en (v)so afschaffen.
• Het aantal vaste bedragen per vso-school terug te brengen van 31 naar 4.
Deze maatregelen zijn nader toegelicht in een bijlage 1014. Het streven is het wetsvoorstel in het najaar van 2020 naar de Kamer te sturen.
Stand van zaken LWOO en PRO
Op 4 december 2018 heb ik u geïnformeerd over de nieuwe bekostigingssystematiek voor het Leerwegondersteunend Onderwijs (LWOO) en het Praktijkonderwijs (PRO). Het
                  doel is de middelen zo goed mogelijk over de samenwerkingsverbanden te verdelen Ik
                  verwacht dat we in het najaar een keuze voor een nieuwe verdeelsystematiek kunnen
                  maken. Een onderzoek, uitgevoerd door het CBS, is gestart en moet leiden tot een indicator
                  die de behoefte aan lwoo en pro zo goed mogelijk voorspelt. De VO-Raad, de Sectorraad
                  Praktijkonderwijs, de Sectorraad Samenwerkingsverbanden VO, de Stichting Platforms
                  VMBO en de voormalige AOC-Raad zitten in de begeleidingscommissie van het onderzoek.
                  Gezamenlijk hebben wij de uitgangspunten vastgesteld. Het verdelingsmodel moet voorspelbaar,
                  betrouwbaar en toekomstbestendig zijn en het geld moet de leerling volgen. In het
                  najaar kan het wetsvoorstel concrete vormen aannemen. Ik zal uw Kamer over de voortgang
                  blijven informeren.
               
Met dit wetsvoorstel zal tevens het loslaten van de landelijke criteria lwoo worden geregeld. Tot de nieuwe wet in werking is, kunnen samenwerkingsverbanden in
                  het vo starten met «opting out». Recent hebben weer 12 samenwerkingsverbanden daarvoor
                  gekozen. Sinds 2016 zijn daarmee nu in totaal 54 van de 76 gestart met het loslaten
                  van de landelijk vastgestelde criteria, procedure, duur en licenties voor lwoo.
               
Het onderzoek naar opting out (bijlage 11)15 laat nog niet zien dat de verwachte effecten optreden. Deze zijn: dat er meer ruimte
                  komt voor maatwerk, dat ouders beter betrokken worden, dat de administratieve lasten
                  dalen en de testdruk voor leerlingen afneemt. Hoewel de samenwerkingsverbanden positief
                  zijn dat dit op termijn gaat lukken. Ook laat het onderzoek geen negatieve effecten
                  zien. Er is verder ook geen onrust over de herverdeling van middelen. Wel geeft een
                  aantal scholen aan minder goed in staat te zijn de benodigde ondersteuning aan te
                  bieden, omdat ze door de herverdeling minder middelen ontvangen.
               
Zoals aan uw Kamer medegedeeld op 4 december 2018 beginnen dit jaar maximaal 30 scholencombinaties
                  een pilot voor een brugklas praktijkonderwijs-vmbo voor het stimuleren van samenwerking tussen deze schoolsoorten. Verder vinden er
                  momenteel gesprekken plaats over samenwerking tussen het pro en het mbo. Ik informeer
                  u op een later moment nog over de stand van zaken ten aanzien van het schooldiploma
                  pro.
               
Passend onderwijs in het mbo
Hierover ontvangt u een separate brief van de Minister van OCW.
C. Waarop nog in te zetten vooruitlopend op de evaluatie
Hoewel er dus al heel veel wordt gedaan, zie ik kansen om op een aantal zaken nog
                  meer te doen. Daarbij gaat zowel om het ontwikkelen van nieuw beleid als om processtappen
                  voor beter beleid. Deze processtappen helpen ook om komend jaar goed en samen te evalueren.
               
Voor beter beleid is het volgende nodig:
1. Ik ga klankbordgroepen van leerlingen, ouders en andere ervaringsdeskundigen, leraren en
                              schoolbesturen inrichten. Deze klankbordgroepen wil ik eerst benutten voor de evaluatie.
                     
Hetzelfde geldt voor de vertegenwoordigende partijen, die samenkomen in het Impulsoverleg Passend Onderwijs. Dit overleg wordt geïntensiveerd in aanloop naar de evaluatie. Aan die tafel wil
                        ik vanaf nu ook het LAKS en de inspectie uitnodigen. Reeds zitting nemen Ouders &
                        Onderwijs, Iederin, de verschillende bonden (AOB, CNV, FVOV), de vereniging van schoolleiders
                        (AVS), LECSO en de koepels van samenwerkingsverbanden in po en vo. Ik kijk met alle
                        partijen of nog andere vertegenwoordigende partijen uitgenodigd moeten worden.
                     
2. Binnenkort ga ik met de raden en het Steunpunt Passend Onderwijs aan tafel over de verlenging van de subsidie voor het steunpunt. De subsidie loopt
                        nu tot 2020. Het geeft een kans om te bezien wat het steunpunt nog meer kan betekenen
                        om scholen, schoolbesturen en samenwerkingsverbanden te helpen. Het kan nog meer samen
                        met de koepels van samenwerkingsverbanden.
                     
3. Ik beraad me op enig vervolg voor de regiobijeenkomsten. Dit mede op verzoeken vanuit het land. Ik wil daartoe eerst horen van de bezochte
                        regio’s welke meerwaarde de huidige bijeenkomsten hebben gehad om de nieuwe bijeenkomsten
                        zo goed mogelijk vorm te kunnen geven. Bij een vervolg, wil ik dat graag organiseren
                        met het Steunpunt Passend Onderwijs, de raden en alle andere partijen uit het Impulsoverleg.
                        Ook denk ik aan een gezamenlijk landelijk congres, in aanloop naar de evaluatie.
                     
Het volgende extra beleid is nodig:
4. Hoorrecht. Ik ben op initiatief van het LAKS, aan het kijken hoe we tot hoorrecht voor (oudere)
                        leerlingen kunnen komen. Het is belangrijk dat leerlingen echt worden gehoord en dat
                        oplossingen met hen worden bedacht.
                     
5. Betere regionale informatievoorziening voor ouders Ik deel de conclusie van uw Kamer – andermaal bevestigd door de Staat van de Ouder –
                        dat ouders meer vroegtijdig en beter kunnen worden geïnformeerd, bij de hand genomen
                        en betrokken. Het is voor ouders nog onvoldoende duidelijk bij wie ze waarvoor terecht
                        kunnen. Ook voor hun eerste aanspreekpunt in het onderwijs, de leraar, is het vaak
                        onduidelijk waar de benodigde informatie beschikbaar is en wat er allemaal mogelijk
                        is om ouders te begeleiden naar passende ondersteuning elders, wanneer het in de betreffende
                        klas en school niet lukt.
                     
Ik ben begonnen met gesprekken voeren met alle actoren, die een rol hebben richting
                        ouders. Het gaat naast leraren om schoolleiders, zorgcoördinatoren van een school(bestuur),
                        samenwerkingsverbanden en onderwijs(zorg)consulenten. Ook wil ik verder kijken naar
                        de samenhang met de mogelijk al bij de leerling of diens gezin betrokken cliëntondersteuning,
                        (jeugd)wijkteams en zorgprofessionals.
                     
Tijdens een werkconferentie, die ik samen met Ouders & Onderwijs wil organiseren over
                        ouderbetrokkenheid komen alle partijen bij elkaar. Dat is zo snel mogelijk na de zomer.
                        Ik wil met alle partijen onderzoeken en met concrete voorstellen komen hoe de informatievoorziening
                        en het bijstaan van ouders het beste regionaal kunnen organiseren. Regionaal, en niet
                        met een extra landelijk loket, omdat het vraagt om kennis wat in de regio speelt en
                        voor handen is. Ook lopen in sommige regio’s al initiatieven.
                     
6. Een speciale editie van de brochure «Ruimte in regels» Om leraren beter te ondersteunen verschijnt na de zomer een speciale editie van de
                        brochure Ruimte in regels. Dit mede op verzoek van uw Kamer. Deze brochure stel ik
                        samen met onder meer de bonden en raden op. De brochure zal de leraar, zowel po als
                        vo, zowel regulier als speciaal, meer inzicht geven over wat van hem of haar wordt
                        verwacht en wat mogelijk is, in het kader van passend onderwijs. Betere informatie
                        over wat verwacht wordt, helpt om het eigenaarschap van passend onderwijs onder leraren
                        te vergroten. Een soortgelijke brochure «Het Waarom en Wat van Passend Onderwijs»
                        wil ik op basis hiervan maken voor ouders. Die versie is dan meer gericht op wie ouders
                        waarvoor kunnen benaderen.
                     
Ik wil hiernaast met alle partijen in overleg wat we nog meer kunnen doen om leraren
                        te ondersteunen bij passend onderwijs. Daarbij denk ik ook aan wat we met de pabo’s
                        en andere opleidingen kunnen doen om de toekomstige generatie docenten beter voor
                        te bereiden op een andere samenstelling van een klas, met een grotere diversiteit
                        aan ondersteuningsbehoeften, dan 10 of 20 jaar geleden.
                     
7. Zorgplicht. De inspectie heeft aangegeven komend jaar extra aandacht voor de zorgplicht te hebben
                        in haar handhaving. Ook de PO- en VO-raad spreken hun leden aan. Ik ga in gesprek
                        met alle partijen, in het bijzonder de raden, over wat er nog gedaan kan worden.
                     
8. Inclusief onderwijs. Het komende evaluatiejaar wil ik inzetten op een verkenning welke stappen nodig zijn
                        om de drempels weg te nemen, die leerlingen, ouders en scholen in het primair en voortgezet
                        onderwijs ervaren. We gaan internationale kennis en ervaringen goed benutten, zoals
                        de kennis van European Agency of Special Needs and Inclusive Education. De Minister
                        en het veld zetten ook in op een routekaart voor het middelbaar en hoger beroepsonderwijs.
                     
9. Twee extra onderzoeken. Het NRO-onderzoeksconsortium werkt aan haar eindrapportage. Ze werkt hiernaast nog
                        aan twee specifieke onderzoeken: één naar de effecten van de verevening en één naar
                        de ervaringen van schoolbesturen met passend onderwijs.
                     
D. De evaluatie
Komend jaar zal ik met uw Kamer de Wet passend onderwijs evalueren. Voor de zomer
                  van 2020 gaan wij daarover in debat. Dat is ruim een half jaar eerder dan voorzien.
                  Dit omdat het NRO-onderzoeksconsortium en de Onderwijsraad hun eindrapport en eindadvies
                  eerder zullen opleveren. Vanuit de evaluatie, en alles dat daarvoor beschikbaar is,
                  kunnen we met elkaar gaan bepalen wat naar de toekomst toe nog meer nodig is om ervoor
                  te zorgen dat iedere leerling, ongedacht beperking, ziekte, aandoening of (leer)probleem,
                  zich zo goed mogelijk kan ontwikkelen.
               
Het valt mij op, dat de verwachtingen over passend onderwijs groter zijn dan met de
                  wet is beoogd. Passend onderwijs is wat sociologen noemen een «kruipend concept».
                  Door de tijd worden steeds meer betekenissen toegevoegd. Het wordt komend jaar lastig
                  om samen te evalueren als iedereen passend onderwijs vanuit andere verwachting beoordeelt.
                  Ik wil daarom in deze brief alvast een aftrap doen voor een evaluatiekader. Ik begin
                  bij het «waarom en wat» van de Wet passend onderwijs en geef vervolgens aan wat daarbij
                  aan verwachtingen en ontwikkelingen meespeelt.
               
Het waarom en wat van de Wijzigingswet passend onderwijs
Volgens het memorie van toelichting van de wet in 2014 speelden de volgende overwegingen
                  een rol:
               
– dat we veel meer kunnen uitgaan van wat het kind nodig heeft in plaats van alleen
                        te kijken wat het kind heeft (doorgeslagen diagnostisering en labeling);
                     
– dat er echt nog winst valt te behalen om daadwerkelijk ieder kind onderwijs te kunnen
                        laten volgen (er is nog geen dekkend aanbod);
                     
– dat het wenselijk is dat zoveel mogelijk kinderen thuis nabij onderwijs kunnen volgen
                        en alleen naar het speciaal onderwijs als dat echt moet;
                     
– dat lichte ondersteuning in het regulier onderwijs en zware ondersteuning in het speciaal
                        onderwijs te veel gescheiden werelden zijn en veel meer met elkaar verbonden kunnen
                        worden;
                     
– dat er een einde moet komen aan de zoektochten, die ouders moeten ondernemen om voor
                        hun kind met een ondersteuningsbehoefte een goede plek te vinden. Omdat scholen, wanneer
                        ze dat willen, wel heel makkelijk nee kunnen zeggen;
                     
– dat het (vorige) systeem als zeer bureaucratisch werd ervaren;
– dat een verdere groei van zware ondersteuning en het speciaal onderwijs op termijn
                        onbetaalbaar zou worden. Dat geldt zeker wanneer we eigenlijk niet kunnen verklaren
                        waarom die groei in sommige regio’s veel groter was dan in andere;
                     
In 2014 zijn met de Wet passend onderwijs daarom de volgende aanpassingen gemaakt:
– Scholen krijgen zorgplicht. Deze maatregel moet ervoor zorgen, dat scholen niet te makkelijk nee kunnen zeggen
                        tegen leerlingen met een ondersteuningsbehoefte. En dat wanneer scholen echt niet
                        in een ondersteuningsbehoefte kunnen voorzien, zij ook aan de lat staan voor een goede
                        overdracht naar een andere school, waar die ondersteuning wel kan worden geboden.
                        Het is hiervoor van belang dat scholen met hun ondersteuningsprofiel helder maken
                        wat ze kunnen bieden.
                     
– Scholen moeten in de regio samenwerken voor een dekkend aanbod. Scholen, regulier en speciaal (cluster 3 en 4) kunnen alleen tot een dekkend aanbod
                        komen, wanneer ze weten wat anderen bieden. Daarmee zien ze ook wat er nog aan aanbod
                        ontbreekt en wat van daaruit nog moet worden ontwikkeld. Sinds 2014 werken scholen
                        verplicht samen in een samenwerkingsverband op basis van een ondersteuningsplan voor
                        de betreffende regio. In de manier waarop een samenwerkingsverband vorm krijgt is
                        met opzet veel ruimte gelaten.
                     
– Sterke positie voor leerlingen, ouders en leraren. Inspraak en medezeggenschap van leerlingen, ouders en leraren op het beleid van het
                        samenwerkingsverband is van groot belang. Dat wordt ingevuld door middel van de ondersteuningsplanraad.
                     
– Betere financiële prikkels via een nieuw bekostigingssysteem. De bekostiging van de extra ondersteuning in het regulier onderwijs en het speciaal
                        onderwijs cluster 3 en 4 loopt niet meer via de leerlingebonden financiering. De landelijke
                        criteria van de regionale toetsingscommissies worden losgelaten. Het samenwerkingsverband
                        bepaalt of een leerling toelaatbaar is voor het duurdere speciaal onderwijs en financiert
                        dat vervolgens. Dat vermindert de administratieve lasten, zeker voor extra ondersteuning
                        in het regulier onderwijs.
                     
– Verevening. De landelijk beschikbare middelen worden gedurende 5 jaar in stappen herverdeeld,
                        omdat onderzoek heeft uitgewezen dat de ene regio niet meer kinderen met een (zware)
                        ondersteuningsbehoefte zou moeten hebben dan een andere regio. Regio’s met relatief
                        veel speciaal onderwijs worden aangespoord om daar kritisch naar te kijken.
                     
De beleidstheorie, die de het NRO-onderzoeksconsortium als uitgangspunt heeft genomen,
                  geeft aan dat wanneer bovenstaande beleidsaanpassingen succes hebben, we zouden moeten
                  zien, dat meerdere van de volgende effecten optreden:
               
1. Leerlingen krijgen geen label meer;
2. Het is voor ouders duidelijker, wat scholen kunnen bieden en ze hoeven niet meer te
                        shoppen;
                     
3. Leerlingen en ouders worden sneller en efficiënter geholpen;
4. Leerlingen krijgen ondersteuning, die past bij hun behoeften en talenten, er is sprake
                        van meer differentiatie en maatwerk;
                     
5. Het aantal kinderen dat langdurig thuiszit daalt. In het kader van het Thuiszitterspact
                        is het streven, dat sprake is van 0 thuiszitters, die niet binnen 3 maanden een passend
                        aanbod hebben gehad.
                     
6. Scholen – vooral reguliere – ervaren minder administratieve lasten, doordat niet voor
                        elke leerling financiering hoeft te worden geregeld.
                     
7. Op het niveau van het stelsel zijn de kosten niet verder gestegen en worden de middelen
                        doelmatig besteed.
                     
Het eindrapport van het NRO zal over deze oorspronkelijke doelen van passend onderwijs
                  uitspraken doen. Door ontwikkeling van beleid en voortschrijdend inzicht zie ik een
                  aantal mogelijk aanvullende indicatoren:
               
8. Het aanbod aan onderwijsondersteuning is verbreed en elke regio heeft een meer dekkend
                        aanbod, ook aan initiatieven op de rand van speciaal onderwijs en zorg;
                     
9. Reguliere scholen onderling en reguliere en speciale scholen hebben veel meer dan
                        voorheen contact met elkaar, werken meer met elkaar samen en benutten elkaars expertise
                        vaker bij het organiseren van de ondersteuning voor leerlingen.
                     
10. Regio’s die voorheen veel leerlingen naar het speciaal onderwijs verwezen, zullen,
                        als gevolg van de verevening, meer leerlingen in het regulier onderwijs ondersteunen.
                     
11. Ouders die voorheen een beroep zouden hebben gedaan op vrijstelling van de leerplicht
                        van hun kind (5 onder a) proberen vaker om toch met het onderwijs in gesprek te gaan
                        voor een aanbod;
                     
De komende periode zal ik deze (nadere) indicatoren verder met het veld vorm geven.
                  Daarbij bezie ik of inderdaad ook voor elk indicator onderzoek beschikbaar is, op
                  basis waarvan we gefundeerde uitspraken kunnen doen.
               
Ontwikkelingen van invloed op de doelen van Passend Onderwijs
Mensen rekenen meer toe aan passend onderwijs dan wat met de wet werd beoogd. Ook
                  zijn bepaalde ontwikkelingen van invloed op (het succes van) passend onderwijs. Ik
                  loop de voornaamste langs.
               
Ervaren werkdruk en lerarentekort
Wanneer leraren een grotere werkdruk ervaren, het minder makkelijk is om vacatures
                  op te vullen en vaker moet worden gewerkt met invalkrachten, is het lastiger is om
                  tot passend onderwijs te komen.
               
Omgekeerd wordt ook vaak naar passend onderwijs gewezen als één van de oorzaken van
                  de ervaren werkdruk. Leraren ervaren dat ze meer hun best doen om leerlingen binnen
                  de klas te helpen en geven aan, dat de ondersteuningsbehoefte complexer is geworden.
                  Dit geldt zowel in het regulier als speciaal onderwijs.
               
De genoemde beweging naar meer inclusief onderwijs
Het uitgangspunt «regulier waar kan, speciaal waar moet» lijkt niet meer aan ieders
                  verwachtingen te voldoen. Steeds meer ouders zien graag dat hun kind met een (zware)
                  ondersteuningsbehoefte in de buurt van huis en met hun leeftijdsgenootjes uit de buurt
                  naar school kan. Ouders van kinderen zonder ondersteuningsbehoefte vinden het belangrijk
                  dat kinderen zo al jong leren dat een beperking heel normaal is. Steeds vaker worden
                  passend en inclusief onderwijs in één adem genoemd, terwijl inclusief onderwijs niet
                  met de wet was beoogd.
               
Van zo passend mogelijk naar onderwijs op maat
In de Wet passend onderwijs gaat het steeds om «zo passend mogelijk onderwijs», ook
                  omdat onderwijs een collectieve aangelegenheid is. Passend onderwijs lijkt door velen
                  een grotere belofte in zich te dragen, namelijk: onderwijs op maat. Bovendien zien
                  we dat de ondersteuningsbehoefte complexer aan het worden is. Het kan als gevolg hebben,
                  dat hoewel scholen, samenwerkingsverbanden en hun partners in de (jeugd)zorg weldegelijk
                  komen tot een passender aanbod dan voorheen, het aantal mensen dat tevreden is over
                  het aanbod niet stijgt.
               
Gelijktijdige grote veranderingen in de jeugdhulp en zorg
Passend onderwijs is vrij geïsoleerd ingevoerd. Om ervoor te zorgen dat de ondersteuning
                  in het (speciaal) onderwijs verbetert en het aantal thuiszitters daalt, is het echter
                  nodig dat onderwijs en (jeugd)zorg goed samenwerken. De adviezen van René Peeters
                  en Marc Dullaert hebben gezorgd voor een flinke impuls om landelijk, regionaal en
                  lokaal nog meer werk te maken van deze samenwerking. Maar dit is pas van recente datum.
                  De decentralisatie en hervorming van de (jeugd)zorg en die naar passend onderwijs
                  zijn niet met elkaar in gang gezet. Beide sectoren zijn eerst met zichzelf bezig geweest.
                  Pas sinds enige tijd is de blik ook naar elkaar gericht, ondanks ook nog voldoende
                  eigenstandige uitdagingen binnen beide sectoren.
               
De hoofdvraag tijdens het evalueren
Uiteindelijk gaat het komend evaluatiejaar om de vraag of we op de goede weg zijn
                  om het onderwijs in Nederland steeds meer passend te krijgen voor kinderen met een
                  ondersteuningsbehoefte of behoefte aan zorg. Zodat echt ieder kind zich naar zijn
                  of haar vermogens kan ontwikkelen.
               
De evaluatie: een proces met elkaar op basis van veel input
Tijdens het evalueren zal veel input beschikbaar zijn:
– Het eindrapport van het onderzoeksconsortium o.l.v. de NRO. Het eindrapport van de NRO is de culminatie van alle voorbije onderzoeken
                        en tussenrapportages. Ik verwacht het eindrapport begin mei 2020. Ik ben het consortium
                        erkentelijk dat zij bereid zijn om eerder dan oorspronkelijk afgesproken, mede op
                        het verzoek van uw Kamer, hun eindrapport op te leveren.
                     
Het onderzoeksprogramma richt zich op het onderzoeken van een beleidstheorie die bij
                        de start van Passend onderwijs is ontworpen. Op basis daarvan heeft zij de afgelopen
                        jaren al vele onderzoeken op deelaspecten en tussenrapportages over de stand van Passend
                        Onderwijs uitgebracht. Ook heeft zij studies opgepakt op basis van beleidsontwikkeling
                        en voortschrijdend inzicht. Ook bij deze voortgangsrapportage treft u weer enkele
                        studies aan, deze zijn:
                     
o Deel 5 stand van zaken passend onderwijs (bijlage 2)16
o Monitor Scholen 2018 (bijlage 6)17
o Monitor Samenwerkingsverbanden 2018 (bijlage 7)18
o Deel II van het onderzoek Passend Onderwijs in de klas (bijlage 5a)19 met daarbij horende bijlage (bijlage 5b)20
o Deel II van onderzoek naar Basisondersteuning (bijlage 4)21
o Deel II van het onderzoek naar LWOO en Opting Out (bijlage 11)22
– Een rapportage van DUO met de trends in passend onderwijs 2011–2018 (bijlage 3)23
– Een laatste advies van de Onderwijsraad over passend onderwijs, mede op basis van het eindrapport van het onderzoeksconsortium.
                        Ook de Raad ben ik erkentelijk dat zij bereid zijn om hun advies eerder uit te brengen
                        dan oorspronkelijk met hen afgesproken. Naar verwachting is het eind mei/begin 2020
                        gereed.
                     
– De bijgevoegde rapportage van wat het vertelpunt passend onderwijs en de regiobijeenkomsten hebben opgeleverd (bijlage 1)
– De Staat van het Onderwijs 2020, waarin de Inspectie, mede op basis van enkele specifieke onderzoeken, extra goed
                        stil zal staan bij passend onderwijs.
                     
Naast al deze waardevolle input wil ik komend jaar in goed gesprek blijven met alle
                  betrokken actoren en hun vertegenwoordigers om tot mijn reactie te komen. Ik gaf eerder
                  al aan hoe ik dat wil doen. Ik ga vaker met alle betrokken (vertegenwoordigende) partijen
                  in overleg (Impulsoverleg), beraad me op een vervolg op de regiogesprekken en stel
                  klankbordgroepen in van leerlingen, ouders, ervaringsdeskundigen, leraren en schoolbesturen.
               
Afrondend
Het onderwijsveld, en steeds vaker samen met het (jeugd)zorgveld, maakt flink werk
                  om van passend onderwijs een succes te maken. Tegelijkertijd hoor ik, dat het echt
                  nog flink beter moet. Veel leerlingen en ouders hebben grote moeite om tot een passende
                  oplossing te komen. Ik hoop van harte dat iedereen op gelijke voet, en liefst nog
                  met een stap erbij, doorgaat met de ingezette samenwerking en verbeterslagen. Ik wil
                  iedereen oproepen daar ook mee door te gaan, ondanks dat we komend jaar gaan evalueren.
                  Ook ik zet vooruitlopend op de evaluatie weer een aantal zaken in gang om de randvoorwaarden
                  voor passend onderwijs te verbeteren. Wel hecht ik aan goed evalueren. Daarom de aanzet
                  tot een evaluatiekader, dat ik verder met iedereen wil uitwerken. Van daaruit kunnen
                  we gaan bepalen wat naar de toekomst toe nodig is, opdat ieder kind, ongeacht behoefte
                  aan onderwijsondersteuning of zorg, zich optimaal kan ontwikkelen.
               
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.