Brief regering : Jaarrapportage 2019 van de Visitatiecommissie Defensie en Veiligheid
34 919 Defensienota
Nr. 39
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juni 2019
Hierbij bieden wij u de eerste jaarrapportage aan van de Visitatiecommissie Defensie
en Veiligheid (hierna de commissie)1. De commissie heeft ons vandaag haar eerste jaarrapport aangeboden in een serie van
drie, getiteld: «Het begin is er maar het is te vroeg om tevreden te zijn». De commissie
toetst op ons verzoek, in de periode 2018–2020, de voortgang en de doelbereiking van
het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie».
De commissie heeft in het eerste rapport de nadruk gelegd op drie onderdelen: opleiden,
trainen en werken in Nederland2. Zij heeft in een relatief korte tijd de krijgsmachtdelen bezocht en met veel defensiemedewerkers
gesproken. Dat is voor dit eerste jaar al een forse klus geweest. Wij danken de commissie
dan ook voor al haar inspanningen, inzichten en gerapporteerde waarnemingen en bevindingen.
In deze aanbiedingsbrief zullen wij op hoofdlijnen ingaan op de belangrijkste bevindingen
uit het jaarrapport, waarbij we de onderverdeling van de commissie naar twee hoofdonderwerpen
aanhouden.
De commissie over het plan van aanpak
Met de commissie zien ook wij het plan van aanpak als een middel waarmee Defensie
veiliger werken tot stand wil brengen. Vanaf het begin hebben wij aangegeven het plan
van aanpak te zien als een groeidocument. Niet voor niets kent het plan een tijdsfasering
zoals ook met de Kamer gecommuniceerd (Kamerstuk 34 919 nr.24, d.d. 5 juli 20183). De nadruk in de eerste fase, gebaseerd op de aanbevelingen van de Commissie Van
der Veer, is bewust gericht geweest op het versterken van de veiligheidsorganisatie,
die geraakt is door jaren van bezuinigingen. Het terugbrengen van de juiste kennis
en expertise op alle niveaus zien wij als voorwaardelijk om het risicomanagement binnen
Defensie weer op niveau te brengen. Dit is overigens een aanzienlijke inspanning,
omdat circa 260 gespecialiseerde functies gevuld moeten worden.
Maar uiteraard leiden nieuwe inzichten tot doorontwikkeling van het plan. In lijn
met de bevindingen van de commissie zijn wij dan ook van mening dat nu het moment
is om ons te richten op de volgende fase. Daarbij past ook het aandacht hebben voor
het door de commissie zo treffend geparafraseerde «organiseren van veiligheid», waarbij
aandacht moet zijn voor veilige middelen, werkbare procedures, goede opleiding en
training, normering en regie.
De bevindingen in dit eerste jaarrapport zijn stevig, maar herkenbaar. Deze kritische
houding hebben wij ook gevraagd van de commissie. Alleen dat gaat ons helpen bij de
doorontwikkeling. Tegelijkertijd zijn we ook van mening dat op diverse terreinen al
flinke stappen zijn gezet. Het doet ons goed dat de commissie daar ook oog voor heeft
en dit in haar rapport bevestigt.
De commissie heeft waargenomen dat er een kloof bestaat tussen wat in Den Haag wordt
besloten en wat de beleving is elders in het land. Defensie herkent dit fenomeen,
maar ziet het wel als deels onvermijdelijk. Beleid richt zich immers meestal op lange
termijn oplossingen. De effecten hiervan op de werkvloer worden vaak pas na langere
tijd zichtbaar. Evenmin worden ze altijd onmiddellijk herkend als antwoord op de problemen
van vandaag. We realiseren ons dat dit frustratie op kan leveren. Goede communicatie,
met name over het waarom van de genomen besluiten, en realistisch verwachtingenmanagement
kunnen dan helpen.
Daarnaast merkt de commissie op dat regels en procedures moeten aansluiten op het
dagelijks handelen, omdat dit anders kan leiden tot schijnveiligheid. Dit is een belangrijke
constatering die we ter harte nemen. Als blijkt dat oude procedures nieuw beleid of
veranderde werkwijzen in de weg staan, moeten wij deze analyseren en zo nodig afschaffen.
Dit pakken wij samen met de Defensieonderdelen op en is een continue proces.
Positief is dat de commissie constateert dat het veiligheidsbewustzijn ten aanzien
van de fysieke veiligheid beter is dan op basis van de situatie mag worden verwacht.
Dit sterkt ons in de gedachte dat veiligheid het afgelopen jaar een andere klank heeft
gekregen binnen Defensie. Het onderwerp staat inmiddels in de gehele organisatie op
de agenda en van hoog tot laag wordt er in constructieve termen over gesproken. Dat
resulteert in tal van initiatieven die overal in de organisatie ontstaan. Dat maakt
dat wij van mening zijn dat inmiddels sprake is van een heuse beweging, waarbij het
beste nieuws wellicht nog wel is dat die niet vanuit Den Haag is opgelegd, maar veelal
juist lokaal wordt geïnitieerd. Onze mensen beseffen terdege dat zijzelf en hun collega’s
risico’s lopen en handelen dus uit de overtuiging dat het niet alleen beter kan, maar
ook beter moet. Die constructieve reactie karakteriseert het defensiepersoneel. Zij
verdienen hiervoor niet alleen lof, maar ook onze onvoorwaardelijke steun.
Veilig werken in de defensiepraktijk
Opvallend is dat in het tweede deel van het rapport veel zaken worden benoemd die
de veiligheid niet direct lijken te raken. Zo wordt Defensie beschreven als een «uitgewoonde
organisatie», hetgeen zich onder andere manifesteert in «de gebrekkige infrastructuur
en verouderd materieel». Ook wordt de «stroperige besluitvorming» aangehaald en «de
vele schijven die moeten worden gepasseerd» alvorens onze mensen iets gedaan kunnen
krijgen. Verder constateert de commissie een verouderde manieren van werken, bijvoorbeeld
in onze opleidingen.
Deze uiterst belangrijke inzichten bevestigen ons eigen idee dat de veiligheid, of
liever het gebrek daaraan, veel meer een symptoom is van een probleem waarvan de oorzaken
dieper moeten worden gezocht. Veel van die oorzaken zijn het gevolg van de drie decennia
van bezuinigingen die achter ons liggen. De voorbeelden die de commissie aanhaalt
wijzen ook in die richting. Echter, daarin mag dan wel een verklaring zijn gevonden,
het is geen excuus om erin te persisteren. Defensie zal prioriteit moeten leggen bij
de aanpak van deze grondoorzaken. Het is om die reden dat Defensie al geruime tijd
prioriteit geeft aan de aanpak van deze grondoorzaken. Dat zijn bewegingen die verder
gaan dan het dossier veiligheid, maar noodzakelijk zijn als een duurzaam veilige organisatie
het objectief is. Dát is wat ons betreft dan ook de belangrijkste boodschap van de
commissie.
De commissie signaleert starheid in het personeelssysteem, hoge werkdruk en achterblijvende
personele vulling. Ook de snelle functieroulatie wordt als een probleem gezien. De
Commissie Giebels zag dit destijds ook. Wij herkennen deze zorgpunten en hebben dit
ook benoemd in onze beleidsreactie op het rapport Giebels (Kamerstuk 35 000 X, nr. 75). Defensie werkt hard aan het herstel van vertrouwen. Naast inzet om te komen tot
een goed arbeidsvoorwaardenakkoord, investeren wij in meer loopbaan-perspectief en
meer maatwerk voor het personeel. Hiertoe wordt het huidige personeelssysteem vervangen
door een nieuw, modern en toekomstbestendig model dat recht doet aan de persoonlijke
ontwikkeling en behoeftes van medewerkers. Dit is ook een element van het «plan van
aanpak versterking sociale veiligheid». De aanpassing van het personeelsmodel omvat
een meerjarige en complexe operatie. Het streven is dat het concept personeelsmodel
in de loop van 2020 zodanig is verfijnd en in de praktijk getest, dat het formeel
kan worden voorgelegd aan de vakcentrales.
De commissie uit in het rapport nadrukkelijk haar zorg over de sociale veiligheid.
Uit de visitaties blijkt dat er geen gedeeld beeld is hoe een sociaal veilige werkomgeving
eruit ziet. Sociale veiligheid heeft reeds nadrukkelijk onze aandacht en aan verbetering
wordt gewerkt. Zo heeft vorig jaar een nieuwe gedragscode het licht gezien. Het bijzondere
van deze nieuwe code is dat het door het eigen personeel is ontwikkeld. Het is dus
van onderuit de organisatie tot stand gekomen, hetgeen de acceptatie bevordert. Deze
Gedragscode Defensie met daarin gedragsregels (waarin verbondenheid, veiligheid, vertrouwen
en verantwoordelijkheid centraal staan) wordt de komende maanden in overleg met de
CMC verder geoperationaliseerd. Volgens de gedragscode is voor pesten, agressie, (seksuele)
intimidatie, discriminatie of ander ongewenst gedrag geen plaats binnen Defensie.
Daarnaast heeft Defensie in de afgelopen maanden hard gewerkt aan een integraal plan
van aanpak ter versterking van de sociale veiligheid, dat meerdere jaren beslaat.
Dit omvangrijke pakket is een aanvulling op het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie»
en is een uitvloeisel van rapporten4 van de Commissie Sociaal Veilige Werkomgeving Defensie (commissie-Giebels) en de
Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het plan adresseert
niet alleen de aanbevelingen uit deze twee rapporten, maar gelukkig ook de observaties
van de visitatiecommissie. Via vijf elkaar versterkende en samenhangende sporen werkt
Defensie aan het structureel versterken van de sociale veiligheid. Deze sporen zijn:
cultuur, opleiding & vorming, leidinggevenden & commandanten, meldingen & meldsystemen
en werving & loopbanen. De defensieonderdelen hebben inmiddels initiatieven genomen
om invulling te geven aan de beschreven sporen. Dit plan, getiteld: «het plan van
aanpak versterking sociale veiligheid», is gereed. De commissie heeft aangegeven in
haar volgende rapportage aandacht te besteden aan de effecten van dit plan.
De Inspectie Veiligheid Defensie (IVD)
De commissie wijst op enige valkuilen die nadrukkelijk de aandacht vergen bij de verdere
ontwikkeling van de inspectie. De commissie refereert daarbij onder meer aan de Algemene
Rekenkamer en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en betrekt ook zelf
enkele stellingen. Daar staat tegenover dat ook de regering hier een eigen zienswijze
op heeft, zoals neergelegd in de rijksinspectieregeling. Defensie volgt het regeringsbeleid.
Vervolgstappen
Door de gefaseerde aanpak van de verbetering van de veiligheid doet de naam «plan
van aanpak» eigenlijk geen recht aan het proces dat in gang is gezet. Eerder is het
«werk in uitvoering«. Het gros van de maatregelen uit het initiële plan is dan wel
reeds afgerond of op zijn minst in gang gezet, maar dit is slechts het begin. De titel
«Programma versterking van de veiligheid Defensie» doet ons inziens daarom meer recht
aan dat proces. Wij zullen daarom vanaf nu deze aanduiding gebruiken.
Als gezegd, dit programma is toe aan de volgende fase: ergo, een doorontwikkeling
van het huidige programma, waarbij de bevindingen van de commissie een belangrijk
richtsnoer zullen zijn. De kern zal daarbij zijn om de dieperliggende oorzaken te
inventariseren en te adresseren in de organisatie. Wij doen dit samen met de Defensieonderdelen.
Op basis hiervan wordt het programma doorontwikkeld, waarbij nadrukkelijk aandacht
komt voor het unieke karakter van de Defensieonderdelen. Daarbij komen duidelijke
afspraken over regie, sturing, afbakening van verantwoordelijkheden, meetbaarheid
en accountability. Maar een nadrukkelijke waarschuwing is daarbij wel aan de orde.
Met het oog op de zich nog herstellende veiligheidsorganisatie zullen realistische
doelen moeten worden gesteld, waarbij prioriteiten en, wellicht nog belangrijker,
posterioriteiten zullen moeten worden gesteld.
Tot slot
Wij constateren dat Defensie het afgelopen jaar volop bezig is geweest met het versterken
van de veiligheid. Er zijn maatregelen genomen maar we zijn er nog niet. Alle medewerkers
van Defensie verdienen immers een sociaal en fysiek veilige werkomgeving. Dit rapport
geeft Defensie de handvatten om met urgentie deze belofte de komende periode verder
uit te voeren. Wij zijn de commissie daar erkentelijk voor.
De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten
De Staatssecretaris van Defensie, B. Visser
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie -
Mede ondertekenaar
B. Visser, staatssecretaris van Defensie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.