Brief regering : Invulling van een aantal moties en toezeggingen en actuele stand van zaken ten aanzien van enkele relevante waterdossiers ten behoeve van AO Water op 20 juni 2019
27 625 Waterbeleid
Nr. 472
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juni 2019
In aanloop naar het Algemeen Overleg Water van 20 juni 2019 informeer ik u over de
invulling van een aantal moties en toezeggingen en geef ik u de actuele stand van
zaken ten aanzien van enkele relevante waterdossiers. De volgende hoofdonderwerpen
komen in deze brief aan de orde:
1. Waterveiligheid en zeespiegelstijging
2. Ruimtelijke adaptatie en droogte
3. Waterkwaliteit
4. Noordzee
Waterveiligheid en zeespiegelstijging
Nederland behoort tot één van de veiligste delta’s van de wereld. Dat moeten we ook
zo houden; gezien de ligging van ons land is waterveiligheid cruciaal. Daarvoor zijn
in 2017 nieuwe normen in de wet vastgelegd. Dit moet er uiterlijk in 2050 toe leiden
dat de kans op overlijden door een overstroming voor iedereen achter een primaire
kering kleiner dan of gelijk aan 1 op 100.000 per jaar is. Waar grote groepen slachtoffers
kunnen vallen, de economische schade zeer groot is of vitale en kwetsbare infrastructuur
van nationaal belang ligt, wordt meer bescherming geboden door een hogere norm voor
de primaire kering.
De waterkeringbeheerders zijn in 2017 gestart met het beoordelen van de primaire keringen
met het wettelijk beoordelingsinstrumentarium (WBI2017). De uitvoering van de beoordelingen
ligt op schema. In het hoogwaterbeschermings-programma (HWBP) werken waterschappen
en Rijkswaterstaat om afgekeurde keringen te verbeteren. Tot en met 2018 bevindt zich
ongeveer 500 kilometer in de verkennings-, planuitwerkings of realisatiefase. Dat
is bijna de helft van de programmascope, die nu op 1.100 km wordt geschat.
De gemiddelde snelheid van de dijkversterkingen in de periode tot met 2024 is in lijn
met de benodigde voortgang om de primaire keringen in 2050 te laten voldoen aan de
nieuwe normen. Daarbij is ten opzichte van vorig jaar in de jaren 2020 en 2021 een
bijstelling van de planning zichtbaar. De verkennings- en planvormingsfase van een
aantal projecten heeft een langere doorlooptijd; deels bleken ze complexer dan gedacht,
deels zijn ze samengevoegd tot grotere projecten met een langere doorlooptijd. De
beheerders hebben in de huidige programmaronde een passender planning opgenomen.
In het Wetgevingsoverleg Water van 26 november 2018 heeft uw Kamer aandacht gevraagd
voor kostenontwikkelingen van een aantal projecten binnen het HWBP. Op basis van wat
we nu weten blijken dit schommelingen in ramingen te zijn gerelateerd aan de fase
van planvorming. Veranderingen in ramingen zijn tot nu toe projectspecifiek, er is
geen generieke hoofdoorzaak. De projecten zijn nog niet in uitvoering, er zijn daarom
nog geen daadwerkelijke kosten bekend. In 2023 ligt het eerste landelijke beeld van
de beoordelingen op tafel, daarmee komt er een beter zicht op de omvang van de veiligheidsopgave
tot 2050. Eind 2023 zal ik uw Kamer rapporteren over de uitkomsten van de beoordeling
van de primaire keringen.
Kennisontwikkeling en innovatie blijft nodig om de waterveiligheidsopgave goed, binnen
aanvaardbare kosten en tijdig te kunnen realiseren. De doorontwikkeling van het instrumentarium
voor het beoordelen en ontwerpen van keringen is met het programma beoordelings- en
ontwerpinstrumentarium (BOI)2023 gestart. Dit bouwt voort op het WBI2017 en het ontwerpinstrumentarium
(OI)2014, en sluit aan op de praktijkervaringen die gebruikers in de eerste beoordelingsronde
opdoen en de meest actuele kennis. Dit programma moet bijdragen aan het verder scherp
beoordelen en het reëel ontwerpen van versterkingen. Dit jaar zal tevens het kennisprogramma
zeespiegelstijging van start gaan, waarover ik u hierna nader informeer.
Kennisprogramma zeespiegelstijging
Zoals toegezegd in het Wetgevingsoverleg Water op 26 november jl. informeer ik uw
Kamer over de opzet van het eerder aangekondigde Kennisprogramma Zeespiegelstijging1 in lijn met de gewijzigde motie van het lid Van Raan2. Via het Deltaprogramma worden maatregelen genomen tegen hoogwater en wordt ook gekeken
naar de effecten hierbij – nu en in de toekomst – van klimaatverandering, waaronder
zeespiegelstijging. De mondiale klimaat- en zeespiegelscenario’s van het IPCC en doorvertaling
naar de Nederlandse situatie van het KNMI vormen daarvoor de wetenschappelijke basis.
De mate en snelheid van de zeespiegelstijging is – zeker na 2050 – nog met grote onzekerheid
omgeven; met name de bijdrage van het smelten van ijs op Antarctica is nog ongewis.
Ik neem signalen dat meer extreme scenario’s (kleine kans, grote impact) zouden kunnen
optreden serieus. De «what-if» verkenning die Deltares in 2018 voor het Deltaprogramma3 heeft uitgevoerd, laat zien dat de impact daarvan groot zou zijn. Maar ook dat een
versnelling ten opzichte van de stijging waarmee nu het Deltaprogramma nu rekening
houdt (max. 1 meter in 2100) voor Nederland zelfs onder extreme veronderstellingen
pas vanaf 2050 merkbaar zou kunnen worden. Er is dus nog geen aanleiding onze strategie
aan te passen. Wel reden om de tijd die er is te gebruiken om ons gedegen voor te
bereiden. In 2019 wordt daartoe het Kennisprogramma Zeespiegelstijging gestart, met
de volgende doelen:
– de onzekerheden over de ontwikkelingen op Antarctica en de daarmee samenhangende zeespiegelstijging
voor Nederland zoveel mogelijk verkleinen;
– in beeld brengen in hoeverre de huidige deltabeslissingen en voorkeurstrategieën houdbaar
en op te rekken zijn om ook bij meer extreme zeespiegelstijging het kustfundament,
de waterkeringen en de zoetwatervoorziening op orde te houden;
– verkennen van verschillende handelingsperspectieven voor de verre toekomst (na 2100).
Het Kennisprogramma richt zich primair op de effecten van zeespiegelstijging op de
waterveiligheid (kustfundament, waterkeringen) en de zoetwatervoorziening (verziltingsproblematiek).
Maar ook op effecten op onze economie (met name havens en scheepvaart), het ruimtegebruik
(onder andere wonen en recreatie), landbouw en natuur/ecologie. Het Kennisprogramma
loopt door tot 2025 en levert zo belangrijke beslisinformatie voor de volgende zes-jaarlijkse
herijking van het Deltaprogramma. Voor het Deltaprogramma 2027 kunnen zo – rekening
houdend met de dan geldende onzekerheden – weloverwogen en onderbouwde keuzes worden
gemaakt over eventuele bijstelling van de Deltabeslissingen en de regionale voorkeurstrategieën.
Het Kennisprogramma krijgt invulling langs vijf sporen:
I. Zeespiegelstijging: wat kunnen we verwachten?
Nederland volgt het internationale (fundamentele) onderzoek naar zeespiegelstijging
en de bijdrage daaraan van Antarctica op de voet: welke mechanismen spelen op Antarctica,
wat zijn de effecten daarvan op de snelheid van de mondiale zeespiegelstijging en
wat zal de regionale impact zijn langs onze Noordzeekust?
II. Systeemverkenningen: wat is de houdbaarheid van de voorkeurstrategieën?
Het Kennisprogramma zal beter in beeld brengen wat verschillende zeespiegelscenario’s
betekenen voor het natuurlijke, zandige systeem van kust en rivieren, voor de keringen
en kunstwerken, voor de zoetwaterbeschikbaarheid en voor gebruiksfuncties en ruimtegebruik,
zoals de landbouw, natuur en scheepvaart. Ook wordt bezien welke maatregelen denkbaar
en effectief zijn om de houdbaarheid van de voorkeurstrategieën te versterken.
III. Signaleringsmethodiek: hoe weten we wanneer we moeten handelen?
De methodiek Meten-Weten-Handelen van het Deltaprogramma wordt verder uitgewerkt.
Het tijdig oppikken van signalen over effecten en maatregelen wereldwijd is van belang
omdat het realiseren van maatregelen veel tijd kost.
IV. Alternatieven en adaptatiepaden: handelingsperspectief voor de verre toekomst?
Het Kennisprogramma heeft ook aandacht voor onzekerheden en scenario’s voor de verre
toekomst. De zeespiegel stijgt ook na 2100 immers nog door. Dit spoor start met een
analyse van plannen en initiatieven die er al liggen: wat valt hieruit te leren over
mogelijke alternatieve strategieën voor de verre toekomst?
V. Implementatiestrategie
De zeespiegelstijging stelt ons naast technische ook voor sociaal-maatschappelijke
opgaven. Dit spoor onderzoekt kennisvragen rond governance, communicatie en transitiemanagement.
De nadruk in het onderzoek zal komende jaren eerst liggen op spoor I, II en III. Afhankelijk
van de ontwikkelingen en uitkomsten kan de inzet op spoor IV en V zo nodig worden
geïntensiveerd.
De partners van het Deltaprogramma – Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten –
en de deltacommissaris geven het Kennisprogramma samen vorm. Over de Rijksbijdrage
zal ik u steeds via de begroting informeren.
Rijkswaterstaat, waterschappen, KNMI, universiteiten, kennisinstellingen (Deltares,
Planbureau voor de Leefomgeving, Wageningen Environmental Research en het Koninklijk
Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek) en marktpartijen zullen de komende jaren in
opdracht van het Kennisprogramma specifiek onderzoek doen. De kennisvragen en sporen
van het Kennisprogramma geven daarnaast richting aan het generieke fundamentele en
toegepaste onderzoek door onderzoekers en studenten van universiteiten, kennisinstellingen
en commerciële partijen.
Voor alle sporen geldt dat internationale uitwisseling en samenwerking zal worden
gezocht, met onze buurlanden, in Europees of breder verband. Daarbij wordt zoveel
mogelijk gebruik gemaakt van bestaande netwerken en samenwerkingsverbanden, zoals
de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie en de Global Commission on Adaptation.
De Topsector Water wordt via het missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid4 uitgedaagd om innovatieve oplossingen te bedenken waarmee we de komende decennia
kunnen zorgen dat Nederland in en na 2100 de best beschermde en leefbare delta in
de wereld is.
Uw Kamer wordt de komende jaren periodiek geïnformeerd over voortgang en uitkomsten.
Dit najaar zend ik uw Kamer het Special Report on Oceans and Cryosphere in a Changing Climate van het IPCC, voorzien van een eerste duiding voor de Nederlandse situatie door het
KNMI.
Integraal Riviermanagement
Ik werk samen met andere overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties in
het rivierengebied aan de opzet van een programma voor Integraal Riviermanagement
(IRM). Dit programma wordt parallel opgezet aan de reeds lopende verkenningen in het
rivierengebied. Er is overeenstemming dat het belangrijk is de rivier als één systeem
te zien en de opgaven integraal te benaderen. Het gaat hierbij om Rijks- en regionale
opgaven voor waterveiligheid, bevaarbaarheid, waterkwaliteit en natuur, waterbeschikbaarheid,
ruimtelijke en economische ontwikkeling. Ook is er een opgave voor ruimtelijke adaptatie.
Door klimaatontwikkeling (hogere afvoeren en langere droge perioden) en ongelijkmatige
grootschalige bodemveranderingen, zoals erosie van het zomerbed, worden sommige opgaven
groter en komen er nieuwe opgaven bij. De inrichting van het systeem door onder andere
het inzetten van rivierverruiming, biedt mogelijkheden om verschillende opgaven voor
het riviersysteem te verbinden. De afgelopen maanden zijn Rijks- en regionale opgaven
in het riviersysteem in beeld gebracht. Nu wordt bekeken welke urgente opgaven op
korte termijn spelen en welke opgaven meer onderzoek en strategische beleidsbeslissingen
vergen, zoals de waterstand (hoeveelheid rivierverruiming) en de bodemligging. Op
basis van de gezamenlijke opgaven ben ik met de regionale partners in de Rijn en Maas
in gesprek over de aanpak en aansturing van integraal riviermanagement (IRM). Ik verwacht
dat deze gesprekken ertoe leiden dat ik in najaar 2019 invulling kan geven aan de
aanpak en aansturing van IRM.
Onderzoek met Nordrhein-Westfalen
De gezamenlijke studie met Nordrhein-Westfalen «Overstromingsrisico grensoverschrijdende
dijkringen aan de Niederrhein» naar de actuele en de verwachte overstromingsrisico’s
in het Duits-Nederlandse grensgebied is onlangs afgerond. Een belangrijke aanleiding
voor de studie vormde de introductie van de nieuwe waterveiligheidsnormen in Nederland.
Conform mijn toezegging5 aan uw Kamer informeer ik u hierbij over de resultaten.
De studie laat zien dat het lopende dijkversterkingsprogramma in Nordrhein-Westfalen
een aanzienlijke verbetering betekent voor de veiligheid aan weerszijden van de grens.
Na afronding ervan (planning 2025) is het beschermingsniveau tegen hoogwater aan weerszijden
van de grens vergelijkbaar, ondanks verschillen in beleid, normering en werkwijze.
Na 2025 gaat Nederland zijn dijken in het grensgebied waar nodig versterken om in
2050 aan de nieuwe waterveiligheidsnormen voor primaire keringen te voldoen. Nordrhein-Westfalen
gaat na afronding van haar lopende dijkversterkings-programma door met regulier onderhoud
aan de dijken conform de daar geldende normen en monitort nieuwe ontwikkelingen.
De studie laat zien dat het risico na 2025 in het gehele grensgebied als gevolg van
economische groei en klimaatverandering waarschijnlijk toeneemt richting 2050 en dat
er sprake blijft van wederzijdse afhankelijkheid. Zo ziet het er onder meer naar uit
dat met de huidige inzichten, en gegeven de in deze studie gehanteerde aannames en
uitgangspunten voor factoren als klimaatverandering, economische groei en evacuatie
en de thans voorziene maatregelen aan weerszijden van de grens, in Nederland niet
overal zonder meer wordt voldaan aan het Nederlandse beleidsdoel van basisveiligheid
in 2050 als gevolg van mogelijke overstromingen vanuit het Duitse deel van het gebied.
Nederland en Nordrhein-Westfalen maken daarom afspraken om de komende jaren samen
te blijven werken aan de hoogwaterveiligheid in het grensgebied, onder andere door
het verder uitwerken van de onderzoekresultaten en het blijven monitoren van toekomstige
ontwikkelingen. Op deze manier wordt gezamenlijk toegewerkt naar een verdere risicoreductie
en borging van de waterveiligheid in het grensgebied ook richting 2050. De opgedane
inzichten worden meegenomen in de evaluatie van de waterveiligheidsnormen in 2023.
U kunt het volledige rapport vinden op de website van de rijksoverheid6. De resultaten zullen op 5 juli a.s. in Arnhem worden gepresenteerd op de conferentie
«Water zonder grenzen/ Wasser ohne Grenzen», die Nordrhein-Westfalen en Nederland
samen organiseren.
Onderzoek Barro-reservering Varik-Heeselt
In mijn brief7 van 21 juni 2018 aan uw Kamer heb ik u geïnformeerd over mijn, op basis van de MIRT-verkenning
Varik-Heesselt genomen, voorkeursbeslissing «dijkversterking». Ik heb daarbij tevens
aangegeven dat ik ervoor heb gekozen de in het Besluit algemene regels ruimtelijke
ordening (Barro) opgenomen reservering voor een binnendijkse hoogwatergeul te handhaven.
Deze reservering moet voorkomen dat grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen
op de lange termijn de mogelijkheden voor een rivierverruimende maatregel beperken.
Mijn besluit deze reservering te handhaven heeft in het gebied en uw Kamer geleid
tot vragen over wat de gevolgen van de reservering zijn voor de gebruiksmogelijkheden
van het gebied. In het gebied werd gevreesd voor beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden
en waardedaling en/of het moeilijker verkopen van woningen en bedrijven. Om na te
gaan wat de gevolgen van de ruimtelijke reservering zijn voor het gebied, heb ik dit
samen met de gemeente West Betuwe en de provincie Gelderland laten onderzoeken. De
heer Stoffer vroeg mij tijdens het vorig Algemeen Overleg Water de Kamer over dit
onderzoek te informeren. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij deze brief
gevoegd8.
De reservering ligt op een agrarisch gebied met veehouderijen en fruitteeltbedrijven.
De woningen in het gebied zijn voornamelijk bedrijfswoningen. Het provinciaal en gemeentelijk
beleid richt zich op leefbaarheid en agrarische ontwikkeling van het gebied en is
in overeenstemming met de ruimtelijke reservering. Ontwikkelingen binnen het geldende
bestemmingsplan kunnen gewoon plaatsvinden. Ook woninguitbreiding en (agrarische)
bedrijfsuitbreiding waarvoor een bestemmingsplanwijziging vereist is, zullen door
de reservering in het Barro niet belemmerd worden. Er zijn geen aanwijzingen gevonden
dat de reservering van invloed is op de waarde of de verkoopmogelijkheden van vastgoed.
Het gebied zit niet op slot, en kan zich binnen het bestaande beleid blijven ontwikkelen.
Beëindiging verkenning Meer Maas Meer Venlo
Betrokken partijen hebben op basis van de standpunten van gedeputeerde staten van
Limburg en college van B&W van de gemeente Venlo geconcludeerd dat de Integrale MIRT/HWBP
Verkenning Meer Maas Meer Venlo ophoudt te bestaan. Aanleiding was de financiële positie
van de gemeente Venlo en het besluit van het college van B&W om daarom uit het project
te treden. Het project is inmiddels, door de ondertekening van de beëindigingsovereenkomst,
formeel beëindigd. Voor de dijkopgave en de systeemwerkingsmaatregel dijkteruglegging
Venlo-Velden moeten Waterschap Limburg en het Rijk opnieuw afspraken maken om tot
een HWBP/MIRT-verkenning te komen.
Vertraging bij toetsing regionale keringen RWS
In mijn brief9 van 21 juni 2018 heb ik u meegedeeld dat de toetsing van de regionale waterkeringen
in beheer bij het Rijk in 2018 en 2019 zou worden uitgevoerd. Een aantal factoren,
waaronder de noodzaak voor een meer gedetailleerde toetsing van kunstwerken en een
tijdelijk gebrek aan capaciteit bij Rijkswaterstaat, zorgen ervoor dat de toetsing
niet in 2019 zal worden afgerond
maar in 2020. De normen voor alle door het Rijk beheerde regionale keringen zijn in
het Waterbesluit opgenomen. Het streven is dat de door het rijk beheerde regionale
keringen in 2032 aan de normen moeten voldoen. Dit zal in samenhang met een eventuele
opgave voor de primaire rijkskeringen worden bekeken. Voor deze keringen wordt de
beoordelingsronde in 2023 afgerond.
Ik zal uw Kamer voor de zomer separaat informeren over het besturingssysteem van de
Maeslantkering.
Klimaatadaptatie en droogte
In 2018 heeft Nederland te maken gehad met extreem weer, zowel hevige buien met wateroverlast
tot gevolg, als langdurige droogte en hitte. Daarom heb ik een beleidstafel droogte
ingesteld en heb ik in het najaar van 2018 een bestuursakkoord klimaatadaptatie gesloten
met de decentrale overheden om een versnelling van de aanpak van ruimtelijke adaptatie
in gang te zetten, waarmee ook wateroverlast, hitte en de gevolgen van overstromingen
in beeld zijn.
Follow up bestuursakkoord klimaatadaptatie
Op 20 november 2018 heb ik zoals u weet een Bestuursakkoord Klimaatadaptatie gesloten
met de medeoverheden. Graag informeer ik u over de voortgang van de acties uit dat
bestuursakkoord.
Zoals ik u tijdens het Wetgevingsoverleg Water van 26 november 2018 heb gemeld, tref
ik voorbereidingen voor het aanpassen van de Waterwet om een bijdrage vanuit het Deltafonds
aan maatregelen en voorzieningen voor het tegengaan van wateroverlast van decentrale
overheden mogelijk te maken. Hiermee geef ik invulling aan de motie Geurts10. Mijn inzet is dat deze, als het parlement met de wetswijziging instemt, ruim op
tijd gereed is om op 1 januari 2021 in werking te treden. Tijdens het Wetgevingsoverleg
heb ik u gemeld dat ik verwacht het wetsvoorstel in oktober 2019 naar uw Kamer te
zenden. Omdat de Raad van State kortere tijd nodig had voor haar advies en geen opmerkingen
had bij het voorstel, is dit proces sneller gegaan en heeft uw Kamer het wetsvoorstel
al ontvangen.
In 2019 en 2020 heb ik 20 miljoen euro gereserveerd om de regio’s te ondersteunen
bij de uitvoering van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Die middelen zijn bedoeld
voor een bijdrage aan een aantal pilotprojecten, voor procesondersteuning van decentrale
overheden en voor kennisontwikkeling en kennisdeling. In mijn brief van 25 april jl.11 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de selectie van drie pilotprojecten om de uitvoering
bij koplopers te versnellen. De voorstellen van de gemeente Meerssen, de provincie
Utrecht en de gemeente Groningen zijn geselecteerd. Hiermee geef ik invulling aan
de motie Remco Dijkstra12 die vraagt om oog te hebben voor de waterproblematiek in en rondom Meerssen. Ik zal
de komende tijd nadere afspraken met deze drie partijen maken over de inhoud van de
pilots en de financiering ervan, die worden vastgesteld in een bestuursovereenkomst.
Voor deze eerste drie pilots heb ik in totaal 5,2 miljoen euro gereserveerd. In het
najaar van 2019 zal ik een uitvraag doen voor een tweede tranche pilotprojecten waarvoor
4,8 miljoen euro beschikbaar is.
Naast deze pilotprojecten voor de uitvoering van maatregelen, bied ik de decentrale
overheden in 2019 ondersteuning bij het proces van het uitvoeren van stresstesten,
risicodialogen en het komen tot uitvoeringsagenda’s. Na een selectie van voorstellen
op basis van vooraf bekendgemaakte criteria, heb ik voor 5,6 miljoen euro aan voorstellen
kunnen honoreren. Het betreft ca. 47 voorstellen van verschillende samenwerkingsverbanden
van gemeenten, waterschappen en andere partijen. Hiermee worden een kleine 300 gemeenten
ondersteund.
In het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie zijn ook afspraken gemaakt over een op te
stellen tijdelijke impulsregeling Klimaatadaptatie met als doel om de versnelling
van de aanpak van ruimtelijke adaptatie door decentrale overheden financieel te ondersteunen.
Ik heb daarvoor de intentie uitgesproken om in totaal ca. 150–250 miljoen euro te
reserveren voor deze regeling nadat de wijziging van de Waterwet in werking is getreden.
In overleg met de medeoverheden ben ik inmiddels gestart met de voorbereiding van
deze tijdelijke impulsregeling, waaronder het uitwerken van criteria voor de regeling
en de werkwijze. Bij de uitwerking onderzoek ik hoe ik vergroening als één van de
criteria mee kan nemen gegeven de scope van het Deltafonds. Daarmee zal ik invulling
geven aan de motie Teunissen c.s.13.
Over de verdere voortgang van de uitvoering van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie
zal uw Kamer nader worden geïnformeerd in het Deltaprogramma 2020 dat u op Prinsjesdag
2019 ontvangt.
Groene daken
De motie Kröger en Smeulders14 van 26 november 2018 verzoekt de regering om in gesprek te gaan met de VNG om in
kaart te brengen welke mogelijkheden er zijn vanuit de klimaatadaptatie-agenda om
groene daken te stimuleren. Groenblauwe daken en andere groenblauwe maatregelen op
particulier terrein kunnen goede oplossingen zijn om wateroverlast tegen te gaan.
Waar en op welke manier deze oplossingen het meeste effect hebben, is afhankelijk
van de locatie en de keuze ervoor is daarmee lokaal maatwerk. Naar aanleiding van
de motie heb ik op een rij gezet welke mogelijkheden er zijn voor de verschillende
overheden en voor anderen om te bevorderen dat particulieren groenblauwe maatregelen
nemen op het eigen terrein.
Gemeenten kunnen twaalf verschillende instrumenten inzetten om te bevorderen dat particulieren
groenblauwe maatregelen nemen. De modelverordening voor duurzame rioolheffing, die
de VNG vorig jaar heeft gepubliceerd, is één van die instrumenten. Verder heeft een
aantal gemeenten een subsidieregeling voor particulieren ingesteld voor de aanleg
van groenblauwe daken. Ook is er in de afgelopen jaren in het kader van de Green Deal Groene daken op verschillende manieren informatie verspreid over de mogelijkheden
van groenblauwe daken. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is sinds 2015
één van de partners van deze Green Deal.
Monitoring van het gebruik van de hemelwaterverordening en van stimulering van groenblauwe
maatregelen voor particulieren laat zien dat het gebruik van deze mogelijkheden al
wijder is verspreid, bijvoorbeeld door de Operatie Steenbreek: tegels eruit plantjes
erin. In 2017 zette iets meer dan 20% van de gemeenten één van deze instrumenten in.
Met de VNG heb ik afgesproken dat er een nieuwe monitoring wordt uitgevoerd over 2019.
Met de VNG heb ik verder besproken hoe het gebruik van de bovenstaande mogelijkheden
om particulieren te stimuleren tot het nemen van groenblauwe maatregelen, kan worden
verbreed naar andere gemeenten. De VNG heeft aangegeven dat men bezig is met het vormgeven
van modelregels op het gebied van planvorming (klimaatadaptatie en waterberging),
die gemeenten kunnen gebruiken voor bijvoorbeeld hun Omgevingsvisie en bouwregels
in het bestemmings- of Omgevingsplan. Dit is een werkwijze die goed aansluit bij de
Omgevingswet. Op deze wijze behouden gemeenten de mogelijkheid om rekening te houden
met lokale of regionale verschillen.
Zelf stimuleer ik in 2019 en 2020 overheden om particulieren maatregelen te laten
treffen op eigen terrein via pilots en onderzoek in de «Alliantie financiële prikkels
voor klimaatadaptatie». De Alliantie is gericht op het samen leren van de pilots en
het op basis daarvan verder ontwikkelen van instrumentarium voor financiële prikkels.
De Alliantie omvat momenteel gemeenten, waterschappen, het Rijk en onderzoekers. Provincies,
(waterwin)bedrijven en NGO’s hebben tevens belangstelling getoond om aan te sluiten.
Hier is ruimte voor.
Verzekeren
Tijdens het Wetgevingsoverleg Water van 26 november 2018 heeft u vragen gesteld over
de risico’s van klimaatschade en de beschikbaarheid van en bekendheid van het publiek
met verzekeringen die dergelijke risico’s afdekken. Het ministerie is al langer in
gesprek met het Verbond van verzekeraars over dit thema. Extreem weer kan voor veel
hinder en overlast zorgen. Dat kun je voor een deel beperken, maar niet helemaal voorkomen.
De overheid investeert met dijkversterking en Ruimte voor de Rivier structureel in
het voorkomen van overstromingen door het falen van primaire waterkeringen. Mocht
er onverhoopt toch iets misgaan, dan kan de Wet Tegemoetkoming schade bij rampen en
zware ongevallen in werking treden.
In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is afgesproken dat alle overheden, na de stresstesten,
risicodialogen gaan voeren met betrokkenen in het gebied. Die zijn bedoeld om de bewustwording
van de risico’s van wateroverlast, hitte en droogte, die samenhangen met extreem weer
te vergroten. Daarbij komt aan de orde wat de overheden aan maatregelen nemen, wat
mensen zelf kunnen doen en wat verzekerbaar is. Aan de decentrale overheden zal ik
hulp bieden bij het voeren van een risicodialoog. Daarbij worden tools en voorbeelden
die nu al beschikbaar zijn ontsloten waarbij aandacht wordt besteed aan het wel of
niet accepteren en het afwegen van risico’s en hoe om te gaan met restrisico’s. Ik
heb de intentie eind dit jaar een interactieve hulpstructuur voor de risicodialoog
voor iedereen beschikbaar te stellen via www.ruimtelijkeadaptatie.nl.
In het kader van de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS) is er vanaf eind 2016
samenwerking tot stand gekomen met het Verbond van Verzekeraars en hebben diverse
gezamenlijke werkbijeenkomsten plaatsgevonden. In december 2018 heeft het Verbond
van Verzekeraars, met ondersteuning vanuit IenW, de Infographic verzekerbaarheid klimaatrisico’s
gemaakt15. Hierin is in één oogopslag te zien welke schade momenteel wel en welke schade niet
aanvullend te verzekeren is (bliksem, hagel, overstroming, regen, sneeuw, vorst, ijzel
of wind).
Het Verbond van Verzekeraars heeft zich in 2017 georiënteerd op de gevolgen van klimaatverandering
voor schadeverzekeringen. Het in 2017 verschenen rapport «Hoofd boven Water» vormt
daarbij het onderliggende kader. Men geeft daar nu opvolging aan in diverse acties,
zoals aandacht voor bewustwording, preventie en de MKB-tool die ondernemers helpt
om hun verzekeringspakket op maat te maken. Daarbij heeft het Verbond in de zomer
van 2018 haar leden geadviseerd de dekking ten aanzien van wateroverlast door hevige
regenval ook met overstromen van secundaire waterkeringen uit te breiden. Dat gaat
om het uitbreiden van de huidige brandverzekering met schade door neerslag en water
dat van buiten een gebouw binnenstroomt, voor zover dat niet afkomstig is van de zee,
een rivier of een binnenwater, doordat een primaire waterkering heeft gefaald. De
verzekeraars bepalen zelf of ze het advies van het Verbond opvolgen en hoe ze dat
precies doen. Het Verbond heeft dit advies besproken met de toezichthouder De Nederlandse
Bank die aangeeft hier positief tegenover te staan en in beginsel binnen de bestaande
prudentiële kaders, ruimte ziet voor deze specifieke uitbreiding van de dekking. Wel
is het aan individuele verzekeraars zelf om – desgevraagd – aan te tonen dat ze over
voldoende financiële waarborgen beschikken voor het verzekeren van deze additionele
risico’s. Verschillende verzekeraars informeren het publiek al over handelingsperspectieven
van inwoners zelf om schade te beperken en stimuleren vergroening. Ik waardeer deze
onderlinge samenwerking en zie uit naar de verdere ontwikkeling van producten bij
de verzekeraars.
Voortgang Uitvoeringsprogramma Nationale Klimaatadaptatiestrategie
Graag informeer ik uw Kamer vanuit mijn coördinerende rol over de ontwikkelingen in
het Uitvoeringsprogramma van de Nationale klimaatadaptatiestrategie 2018–2019, dat
aanvullend is op hetgeen in het Deltaprogramma gebeurt op het gebied van klimaatadaptatie.
De Minister van LNV heeft aangekondigd voor de zomer van 2019 een meerjarig Actieprogramma
Klimaatadaptatie Landbouw gereed te hebben. Daarnaast werkt de Minister van LNV in
overleg met partners aan een Actieprogramma Klimaatadaptatie Natuur. Op 27 mei 2019
heeft de eerste Nationale Adaptatiedialoog gebouwde omgeving plaatsgevonden, onder
leiding het Ministerie van BZK. De focus in deze eerste dialoog lag op nieuwbouw.
Centraal stonden andere vormen van samenwerking, de business case en bevordering van
klimaatadaptatie via regulering en aanbesteding. In het najaar volgt een tweede dialoog
over de bestaande bouw. De uitkomsten van beide dialogen moeten leiden tot een door
partijen gedragen actieprogramma klimaatadaptatie gebouwde omgeving. Ook ten aanzien
van het onderwerp hittestress zijn, in samenwerking met mijn collega’s van VWS, goede
vorderingen te melden als vervolg op het Congres Hittestress van juni 2018. Dit voorjaar
is de handreiking lokale hitteplannen verschenen en in samenwerking met verschillende
GGD’en worden kennisbijeenkomsten georganiseerd over de ontwikkeling van lokale hitteplannen.
Daarnaast zijn in verschillende gemeenten verbindingen gelegd met het programma «Eén
tegen eenzaamheid» van VWS om samenwerking rond de zorg van thuiswonende 75-plussers
tijdens een hitteperiode te verbeteren. Verder heeft een consortium van 13 partijen
onder leiding van het RIVM een concept Zonkracht Actie Plan opgesteld met als doel
de trend van toenemende huidkankerincidentie te keren. Op 13 juni 2019 heeft een tweede
nationaal congres plaatsgevonden voor professionals die met klimaatadaptatie bezig
zijn. Daarin is aandacht besteed aan de volle breedte van klimaatadaptatie en zijn
actuele thema’s geagendeerd zoals gedragsbeïnvloeding. Het doel is om het netwerk
verder te verbreden en kennis met elkaar te delen.
Klimaatadaptatie internationaal
In het Wetgevingsoverleg Water van 26 november 2018 heb ik toegezegd uw Kamer te informeren
over het betrekken van meer landen bij de klimaatadaptatietop. Op 22 oktober 2020
zal Nederland deze mondiale klimaatadaptatietop organiseren. De top is het moment
voor de Global Commission on Adaptation voor het doorzetten van de mondiale beweging
om adaptatie te versnellen en om de resultaten van het jaar van actie te presenteren
en borgen.
De Commission is in oktober 2018 in Nederland gelanceerd door 17 landen. Inmiddels
hebben Uzbekistan en Vietnam zich aangesloten.
Op 23 september 2019 organiseert de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties de
Climate Action Summit. Ik zal dit moment mede gebruiken om verder verbinding te zoeken
met andere landen om bij te dragen aan de Commission en de mondiale klimaatadaptatietop
in 2020 in Nederland.
De Global Commission on Adaptation presenteert voorafgaand hieraan haar flagship rapport
en luidt dan het jaar van actie in. Een jaar waarin de verschillende Commissioners
zich gaan inzetten om met publieke, private en maatschappelijke partijen, verschillende
actiesporen uit te voeren. Op dit moment zijn er 7 geïdentificeerd: voedselzekerheid
en landbouw, financiering voor adaptatie, veerkrachtige steden, natuurlijke adaptatie
oplossingen, veerkrachtige infrastructuur, lokale actie en een spoor gericht op het
voorkomen dat extreme weersomstandigheden een ramp worden.
Droogte
Ik heb uw Kamer op 5 april geïnformeerd over de 1e fase van de Beleidstafel Droogte16. Op 25 april heb ik uw Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de crisisbeheersing
van het watertekort 201817. In deze brief heb ik aangegeven de aanbevelingen samen met de betrokken crisisorganisaties
en de relevante maatschappelijke partijen op te pakken.
De Beleidstafel Droogte werkt nu verder aan de acties die geprogrammeerd zijn voor
de 2e fase en aan de vervolgacties die voortvloeien uit de 22 aanbevelingen uit de 1e fase. Besluitvorming over de Eindrapportage van de Beleidstafel Droogte zal plaatsvinden
in de Stuurgroep Water van 11 december 2019. Eind 2019 zal ik uw Kamer hierover informeren.
Inmiddels is invulling gegeven aan de aanbeveling om een handleiding verdringingsreeks
op te stellen18. De handleiding bevat praktische informatie over de verdringingsreeks. Met deze handleiding
wordt in het komende seizoen ervaring opgedaan. De provincies en waterschappen werken
momenteel aan een eerste regionale uitwerking van de verdringingsreeks. RWS brengt
daarbij haar kennis en ervaring in, onder meer door het organiseren van bijeenkomsten
voor de regionale waterbeheerders.
Binnenkort komt de handleiding Chloride beschikbaar op www.helpdeskwater.nl. Hierin wordt ingegaan op de vigerende regelgeving en de manier waarop deze kan worden
toegepast in situaties met toenemende chloride-concentraties. Deze handleiding zal
uiterlijk 1 augustus 2019 definitief vastgesteld worden.
Ook hebben de provincies, de water- en natuurbeheerders gezamenlijk een werkkaart
opgesteld voor de kwetsbare natuurgebieden, waar droogteschade kan worden voorkomen
met de aanvoer van oppervlaktewater («Categorie 1 Natuur» in de verdringingsreeks).
Deze kaart zal in het droogteseizoen 2019 gebruikt worden.
In antwoord op de aangehouden motie van uw lid Van Brenk19 zal mijn ministerie in lijn met het advies van de Beleidstafel Droogte een pilot
uitvoeren om nut, noodzaak en uitvoerbaarheid van verdergaande debietafhankelijke
lozingseisen voor (nieuwe) lozingsvergunningen te onderzoeken.
Tenslotte vraagt de Beleidstafel Droogte aandacht voor het internationale aspect van
droogte. Ik zal hier invulling aan geven door ervoor te zorgen dat waterkwantiteit
en -kwaliteit mede in relatie tot scheepvaart op de agenda blijven staan in de Internationale
Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR), de Centrale Commissie voor de Rijnvaart
(CCR) en de Internationale Maas Commissie (IMC). Ook zal het onderwerp droogte geagendeerd
staan op de Rijn Ministersconferentie in februari 2020.
Het Deltaprogramma Zoetwater heeft de aanbevelingen van de Beleidstafel over een klimaatrobuust
oppervlakte- en grondwatersysteem omarmd. Het Deltaprogramma voert een maatregelprogramma
van 400 miljoen euro uit voor de periode tot 2021. Daaruit is een bedrag van 7 miljoen
euro beschikbaar gesteld voor enkele korte termijn droogtemaatregelen zoals peiloptimalisatie,
water conserveren op perceelsniveau en water vasthouden op gebiedsniveau in de Hoge
Zandgronden, het tegengaan van verzilting en het verbeteren van de kennisbasis. Dit
bedrag zal door de regionale partijen van cofinanciering worden voorzien. Samen met
Rijkswaterstaat, waterschappen, provincies en water-gebruikers (landbouw, natuur,
drinkwater, scheepvaart, industrie) bereiden we een volgende reeks maatregelen voor
(periode 2022–2027).
In het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie worden de gevolgen en structurele maatregelen
voor droogte in bebouwd en landelijk gebied geagendeerd. Daarbij worden de stresstesten
en risicodialogen benut. De inzet op sponswerking in bebouwd gebied zal worden geïntensiveerd.
Bij het in beeld brengen van handelingsperspectieven om droogteschade zoveel mogelijk
te voorkomen wordt de Toolkit Klimaatbestendige Stad ingezet.
Waterkwaliteit
Een goede waterkwaliteit is belangrijk voor de ecologie en gezondheid, goed en veilig
drinkwater is een eerste levensbehoefte. Onze natuur leeft van water. Onze economie
draait erop. Ons eten is ervan afhankelijk. In een klein en drukbevolkt land als het
onze staat de kwaliteit van grondwater, rivieren, sloten en plassen voortdurend onder
druk. Onze waterkwaliteit was, is, en blijft hard werken. Mest, gewasbeschermingsmiddelen,
medicijnresten en nieuwe, nog onbekende chemische stoffen vragen steeds onze aandacht.
Delta-aanpak Waterkwaliteit en Kaderrichtlijn Water
De Delta-aanpak Waterkwaliteit geeft een extra impuls aan het realiseren van de doelen
van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en nieuwe uitdagingen om ons water chemisch schoon
en ecologisch gezond te krijgen en te houden voor duurzaam gebruik. De prioriteiten
daarbij zijn mest, gewasbeschermingsmiddelen, opkomende stoffen en medicijnresten
en de Programmatische Aanpak Grote Wateren. Over dit laatste onderwerp wordt u voor
de zomer in een separate brief geïnformeerd.
Er zijn nog stevige uitdagingen om de kwaliteit van ons water overal goed te krijgen.
De nationale analyse Delta-aanpak Waterkwaliteit onder leiding van het Planbureau
voor de Leefomgeving levert eind 2019 resultaat op. Hieruit zal blijken in hoeverre
op de verschillende plekken in Nederland de doelen van de KRW gehaald kunnen worden
met de beoogde maatregelen van Rijk, waterschappen en provincies. Ook het effect van
mogelijke maatregelen bij agrariërs in het kader van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer
wordt daarbij voor zover mogelijk doorgerekend. Aansluitend start het bestuurlijke
gesprek over de ambitie voor de volgende Stroomgebiedbeheerplannen (2022–2027), in
samenhang met het 7e Nitraat Actieprogramma. Ik benadruk mijn ambitie om de nu bekende opgave uiterlijk
in 2027 met maatregelen aangepakt te hebben. Maar ook daarna wil ik nadrukkelijk verder
kunnen. In mijn seperate brief over de KRW licht ik nader toe wat mijn ambitie is
voor het vervolg met de KRW.
Begin dit jaar is de Kennisimpuls Waterkwaliteit van start gegaan. Dit is een vraaggestuurd
onderzoeksprogramma, waarin rijk, provincies, waterschappen, drinkwaterbedrijven en
kennisinstituten samenwerken aan meer inzicht in de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater
en de factoren die deze kwaliteit beïnvloeden. Daarmee kunnen waterbeheerders de juiste
maatregelen nemen om de waterkwaliteit te verbeteren en de biodiversiteit te vergroten.
In het programma brengen partijen bestaande en nieuwe kennis bijeen, en maken ze die
kennis (beter) toepasbaar voor de praktijk.
Daarnaast ligt de focus van de Delta-aanpak Waterkwaliteit op de aanpak van opkomende
stoffen en medicijnresten in de keten. In november vorig jaar heeft u het Uitvoeringsprogramma
voor opkomende stoffen in water ontvangen20. Partijen werken hard aan de acties die hierin opgenomen staan. Zo start nog dit
najaar een door IenW vormgegeven opleidingsprogramma voor alle betrokken vergunningverleners
water op het gebied van stoffen. Ik ben voornemens met partijen, in de Stuurgroep
Water van oktober, een afspraak te maken over deelname en commitment. Rijkswaterstaat
rondt deze zomer een pilot af, waarin ongeveer 70 vergunningen op (potentieel) Zeer
Zorgwekkende Stoffen en opkomende stoffen worden bezien. De pilot, waar andere bevoegde
gezagen ook bij betrokken zijn, moet leiden tot een generieke en gedragen aanpak voor
de overige vergunningen en tot meer grip «aan de voorkant».
In het uitvoeringsprogramma is ook aandacht voor opkomende stoffen in relatie tot
drinkwater. Goed en veilig drinkwater is niet vanzelfsprekend. In een klein land als
het onze staat de kwaliteit van grondwater en oppervlaktewater voortdurend onder druk.
Samen met alle stakeholders, zoals de drinkwaterbedrijven, waterbeheerders en industrie,
is daarom een wijziging van de drinkwaterregeling voorbereid. Hierin zijn ook reacties
uit de internetconsultatie meegenomen. De wijziging zorgt ervoor dat nieuwe en onbekende
chemische stoffen («opkomende stoffen») die in het oppervlaktewater aanwezig zijn
efficiënter kunnen worden aangepakt. Het effect van de wijziging is dat er minder
administratieve handelingen vereist zijn, als uit onderzoek blijft dat een opkomende
stof geen risico vormt voor de volksgezondheid. Een voorbeeld is de zoetstof sucralose.
Door de tijdswinst die hiermee wordt behaald kunnen drinkwaterbedrijven beter focussen
op de opkomende stoffen die een (mogelijk) risico vormen voor de volksgezondheid.
Vorig jaar heeft u ook het Uitvoeringsprogramma van de ketenaanpak «medicijnresten
uit water» ontvangen21. Bij het Wetgevingsoverleg Water afgelopen november heb ik toegezegd u te informeren
over voorlichting rondom het weggooien van medicijnen en het idee van een «breng mij
terug»-sticker. In de ketenaanpak is continue aandacht voor voorlichting over de schadelijkheid
van medicijnresten. Het is wel een precair onderwerp – onder meer vanwege de gevolgen
voor «therapietrouw» – zodat die voorlichting bij voorkeur via artsen en apothekers
verloopt. Een goede route is via het farmacotherapeutisch overleg waarin artsen en
apothekers regionaal overleggen over het voorschrijven en verstrekken van medicijnen.
Het idee van een aparte sticker op geneesmiddelen heeft een aantrekkelijke eenvoud
en duidelijkheid, maar blijkt toch minder eenvoudig te realiseren. Wel zijn er apothekers
die een dergelijke boodschap gaan drukken op hun uitgiftezakjes. Aan de achterkant
van de keten zet ik mij samen met de waterschappen in om projecten te starten op rioolwaterzuiveringen
voor verwijdering van medicijnresten en andere microverontreinigingen. Ik heb hiervoor
60 miljoen euro uit het regeerakkoord gereserveerd. Door vertraging als gevolg van
de waterschapsverkiezingen begin dit jaar is er nog ruimte voor nieuwe projecten.
Knelpunten in de afvalwaterketen
In het Wetgevingsoverleg Water op 26 november 2018 heb ik toegezegd uw Kamer te informeren
over de voortgang van de aanpak van de knelpunten in de samenwerking tussen overheden
in de afvalwaterketen. De afgelopen jaren hebben we onze inzet deels gericht op belemmeringen
vanuit Europese regelgeving (zoals de btw), nu wil ik me voornamelijk richten op nationale
belemmeringen.
Op 7 september 2018 is de Taskforce Herijking Afvalstoffen van start gegaan. Allereerst
worden door deze tasforce de belemmeringen en knelpunten in afvalwet- en regelgeving
en de uitvoering daarvan in kaart gebracht. Na de zomer van 2019 brengt de taskforce
een onafhankelijk advies uit over oplossingsmogelijkheden voor de belemmeringen, passend
binnen de Europese regelgeving en uiteraard zonder dat het leidt tot onaanvaardbare
risico’s voor het milieu of de volksgezondheid. Met dit advies zal ik mijn inzet bepalen
voor de komende jaren en u in het najaar informeren.
Green Deal Sportvisserij Loodvrij
Een belangrijk deel van het lood in water en waterbodems is afkomstig van vislood.
Met de Green Deal Sportvisserij Loodvrij wordt gewerkt aan het uitbannen van lood als ballast in de
hengelsport. Samen met verschillende maatschappelijke organisaties is een jaar geleden
de Green Deal ondertekend. Het streven is om binnen 10 jaar na ondertekening het gebruik van lood
in de sportvisserij, inclusief het zelf verwerken van lood, te beëindigen. Het lood
mag niet vervangen zijn door andere verontreinigende of schaarse materialen. Een tussenstap
is 2021, het loodgebruik moet dan met ten minste 30% gereduceerd zijn.
De primaire opzet is door communicatie de bewustwording van de schadelijkheid van
lood te vergroten en door het verbeteren van de beschikbaarheid van alternatieven,
het gebruik van lood in de sportvisserij te verminderen. Binnen de Green Deal zijn vier werkgroepen actief met een onderling afgestemde aanpak. Zij richten zich
op: communicatie en bewustwording loodvrij vissen; instellen gebieden voor loodvrij
vissen; duurzame en aantrekkelijke alternatieven; verkennen van nut, noodzaak en de
mogelijkheden van acties en of maatregelen voor de periode 2021–2027.
Legionella in afvalwaterzuiveringsinstallaties
Overeenkomstig met mijn toezegging in de brief van 27 maart jl. 22 naar aanleiding van de legionella-uitbraak bij Son en Boxtel zend ik u hierbij het
RIVM-rapport «Inventarisatie van legionellarisico’s bij afvalwaterzuiveringsinstallaties23. Tevens stuur ik u de adviesbrief die het zogeheten Deskundigenberaad heeft uitgebracht
over dit onderwerp. Voor het onderzoek is nauw samengewerkt tussen het RIVM en Omgevingsdienst
NL24.
Er zijn in totaal 709 afvalwaterzuiveringsinstallaties (AWZI’s) in beeld gebracht.
Het gaat om:
– 382 industriële afvalwaterzuiveringsinstallaties (IWZI’s; zuiveren water van bedrijven,
die ook verantwoordelijk zijn voor de bedrijfsvoering) en;
– 327 rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s; zuiveren water van huishoudens en bedrijven,
waar waterschappen verantwoordelijk zijn voor de bedrijfsvoering).
Uit het rapport blijkt dat nog niet alle IWZI’s in beeld zijn en dat er bij 142 van
de gevonden IWZI’s onvoldoende gegevens beschikbaar waren om een risico-inschatting
uit te voeren. Deze kennishiaten worden opgepakt in het vervolgonderzoek. Bij de overige
240 geïnventariseerde IWZI’s en alle 327 RWZI’s is een risico-inschatting gemaakt.
Bij 69 IWZI’s en 12 RWZI’s bleek legionellagroei en -verspreiding aannemelijk tot
zeer aannemelijk te kunnen zijn. Ruim de helft van deze AWZI’s was al geheel of gedeeltelijk
overdekt, of gaf aan voorbereidingen daartoe te hebben getroffen. Bij de 486 AWZI’s
waar de kans op legionellagroei en -verspreiding ingeschat werd als «mogelijk» of
«niet aannemelijk» is nog aandacht nodig voor de situatie dat het afvalwater dat gezuiverd
wordt (het influent) hoge concentraties legionellabacteriën bevat en/of een hoge temperatuur
heeft. In zo’n situatie kan het risico hoger uitvallen.
In een vervolgonderzoek – waarvan de rapportage in het najaar wordt verwacht – wordt
gekeken welke genomen maatregelen effectief zijn. Die informatie zal nuttig zijn voor
het bevoegd gezag bij het eventueel vaststellen van vergunning- of maatwerkvoorschriften
op grond van het Activiteitenbesluit. Ook wordt in het vervolgonderzoek bekeken of
er naast die bij Son en Boxtel meer AWZI’s zijn die gerelateerd kunnen worden aan
legionellose-patiënten. Tevens wordt in het vervolgonderzoek bezien of de opgestelde
risicocriteria aangepast moeten worden.
Ik sta positief tegenover de adviezen in het RIVM-rapport en van het Deskundigenberaad
(voor zover deze betrekking hebben op de AWZI’s) en zal ze samen met de betrokken
departementen en de Omgevingsdiensten oppakken.
Eén van de reacties van het Deskundigenberaad was dat er een hiaat in de regelgeving
zou zijn om (toekomstige) maatregelen voor legionellapreventie bij AWZI’s te kunnen
handhaven. Het Activiteitenbesluit (en in de toekomst het Besluit activiteiten leefomgeving)
bevat echter al de specifieke zorgplicht en de mogelijkheid tot het stellen van vergunning-
of maatwerkvoorschriften. Daarom ga ik ervan uit dat de huidige regelgeving reeds
voldoende instrumenten bevat om de legionellarisico’s afdoende te reguleren.
Over het concept RIVM-rapport heb ik op 22 mei jl. overleg gevoerd met de Stichting
Veteranenziekte, nadat ik eerder conform mijn toezegging bij het Wetgevingsoverleg
Water een oriënterend gesprek met hen heb gevoerd. Dit waren positieve gesprekken,
die mij meer achtergrond gaven in de situatie van de mensen die met legionella in
aanraking komen. Hun inbreng neem ik mee in de verdere aanpak en ik heb toegezegd
hen hierover geïnformeerd te houden.
Noordzee
Stand van zaken Noordzeeoverleg
In mijn brief van 19 november jl. aan uw Kamer in voorbereiding op het Wetgevingsoverleg
Water van 26 november heb ik uw Kamer geïnformeerd over de totstandkoming van de Strategische
Agenda Noordzee 2030 en het bijbehorende Uitvoeringsprogramma25. De Strategische Agenda vormt de opmaat naar de besluitvorming van het kabinet in
2020–2021 over het Programma Noordzee 2022–2027. In dit Programma Noordzee zullen
de hoofdlijnen van de Nationale Omgevingsvisie nader worden uitgewerkt en juridisch
vastgelegd voor de Noordzee tot 2030.
Het Programma Noordzee 2022–2027 is de opvolger van de Beleidsnota Noordzee 2016–2021,
onderdeel van de Structuurvisie Nationaal Waterplan 2016–2021.
In het kader van de totstandkoming van het nieuwe Noordzeebeleid heb ik op 5 februari
jl. mede namens de Ministers van LNV, EZK en BZK aan het Overleg Orgaan Fysieke Leefomgeving
(OFL) verzocht om op basis van haar advies26 een Noordzeeoverleg onder onafhankelijk voorzitterschap van de heer Jacques Wallage
op te zetten27. Het Noordzeeoverleg heeft als doel om in gezamenlijkheid met de betrokken ministeries
en belanghebbende organisaties tot een Noordzeeakkoord te komen. Een Noordzeeakkoord
met stevig eigenaarschap bij de meest betrokken maatschappelijke partijen kan een
krachtige basis leggen onder bovengenoemde processen.
De aanvraag aan het OFL zal ook invulling geven aan de motie van lid De Groot c.s.28 die vraagt om de versterking van de Rijksregie te onderzoeken.
De deelnemers aan het Noordzeeoverleg zijn de sectoren op het gebied van visserij,
windenergie, olie- en gaswinning en zeehavens, natuur- en milieuorganisaties, kennisinstituten
en diverse ministeries. In de eerste weken heeft het overleg een gezamenlijke agenda
opgesteld. Tot nu toe zijn er zes plenaire overleggen en vijf verdiepingssessies geweest.
Daarnaast is een bijeenkomst gehouden met de bredere samenleving voorafgegaan door
een digitale consultatie, is er overleg geweest tussen de voorzitter en kustprovincies,
en een tweedaagse conferentie aan zee van het Noordzeeoverleg. Het is een bijzonder
intensief traject, waarbij ik mijn grote waardering uitspreek voor de investering
die alle partijen doen om dit Noordzeeoverleg tot een succes te maken. Het is de inzet
van het Noordzeeoverleg deze zomer tot een Noordzeeakkoord te komen.
Vervolgproces
De planning is om uw Kamer na het zomerreces te informeren over de Strategische Agenda
Noordzee 2030 en bijbehorende Uitvoeringsprogramma, met inbegrip van de kabinetsappreciatie.
Het is mijn voornemen om tegelijkertijd daarmee, mede namens de Ministers van BZK,
LNV en EZK, het proces naar het Programma Noordzee 2022–2027 bij uw Kamer aan te kondigen
en daartoe een Notitie Reikwijdte en Detailniveau vast te stellen voor de voor het
Programma Noordzee op te stellen Plan MER.
Beleidskader kunstmatige eilanden
In mijn brief van 19 november jl. heb ik de hoofdlijn van het nog vast te stellen
beleidskader kunstmatige eilanden bekend gemaakt. Hierbij heb ik aangegeven dat het
Rijk actief gaat sturen op de functie, mogelijke locaties voor en implementatie van
kunstmatige eilanden. Het uitgangspunt daarbij is dat de aanleg van kunstmatige eilanden
in zee alleen plaatsvindt voor een activiteit van nationaal belang, waarvoor een noodzaak
bestaat dat deze op zee plaatsvindt en waarvoor geen redelijk alternatief voorhanden
is. Op grond van deze hoofdlijn is besloten om het beleidskader in te richten met
een regierol voor het Rijk.
Dit houdt in dat het Rijk actief kan sturen op de voorbereiding, uitgifte, aanleg,
beheer en exploitatie van kunstmatige eilanden, afhankelijk van het belang van het
Rijk voor een kunstmatig eiland. De gewenste balans hiertussen is afhankelijk van
het doel van het eiland. Het beleidskader wordt momenteel interdepartementaal uitgewerkt.
Hierover wordt u op een later moment geïnformeerd.
Tot slot
Zoals u leest in deze brief wordt uw Kamer voorafgaand aan het AO voor wat betreft
de Kaderrichtlijn Water separaat geïnformeerd. De onderwerpen Wadden en de initiatiefnota’s
rondom klimaatadaptatie en veenweide gebieden komen aan de orde in de daarvoor geplande
overleggen, respectievelijk het AO Wadden op 26 juni en het Notaoverleg op 1 juli.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Indieners
-
Indiener
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.