Brief regering : Voortgang implementatie IMVO-beleid
26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Nr. 308
                   BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2019
Op 20 juni 2019 heeft uw Kamer een Algemeen Overleg (AO) Internationaal Maatschappelijk
                  Verantwoord Ondernemen (IMVO) gepland staan. Ten behoeve van dit AO wil ik uw Kamer,
                  in afstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, informeren
                  over de voortgang van de implementatie van het IMVO-beleid. Daarbij zal ik ingaan
                  op de ontwikkelingen binnen de IMVO-convenanten, een toelichting geven op de evaluatie
                  van het IMVO-beleid die dit najaar wordt gestart en het tijdpad schetsen voor de uitvoering
                  van het Regeerakkoord voor het deel dat betrekking heeft op IMVO.
               
Daarnaast reageer ik op een aantal verzoeken van de algemene commissie voor Buitenlandse
                  Handel en Ontwikkelingssamenwerking, wordt een aantal toezeggingen uit het AO IMVO
                  van 14 november 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 300) afgedaan en wordt de uitvoering van een aantal moties toegelicht. Het betreft een
                  motie over het textielconvenant (Kamerstuk 26 485, nr. 225), over de evaluatie van het conventenbeleid (Kamerstuk 26 485, nr. 298), over de inzet met betrekking tot het bestrijden van Kinderarbeid (Kamerstuk 34 952, nr. 14) en over de IMVO-richtlijnen voor ambassades (Kamerstuk 35000 XVII, nr. 34).
               
Nieuwe IMVO-convenanten
Het aantal IMVO-convenanten blijft groeien. Zo werd op maandag 13 mei 2019 het IMVO-convenant
                  in de natuursteensector ondertekend. Dit is het eerste internationale IMVO-convenant.
                  De Nederlandse en Vlaamse natuursteensector hebben samen met de overheden van Nederland
                  en Vlaanderen, NGO’s en vakbonden afspraken gemaakt over de implementatie van de OESO-richtlijnen
                  voor multinationale ondernemingen (hierna: OESO-richtlijnen) en het gezamenlijk aanpakken
                  van mogelijke misstanden. Dit convenant legt ook nadruk op de verantwoordelijkheid
                  van inkopende overheden. Aan hen wordt gevraagd met een getekende verklaring te bevestigen
                  dat zij IMVO-eisen zullen stellen aan de leveranciers van natuursteen dat zij inkopen.
                  Het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Leusden hebben deze verklaring al ondertekend.
                  Tot september 2019 loopt er een wervingsperiode om meer bedrijven en (decentrale)
                  overheden te betrekken. Het convenant treedt dan 1 oktober 2019 in werking.
               
Het IMVO-convenant voor metaalketen werd op donderdag 23 mei 2019] ondertekend. Het
                  convenant richt zich nadrukkelijk op alle metalen en op de gehele keten (van mijnbouw
                  tot recycling). Afgesproken is dat de door bedrijven individueel uitgevoerde gepaste
                  zorgvuldigheid, wordt samengevoegd en geanalyseerd, wat leidt tot een selectie van
                  «collectieve IMVO-risico’s». Dit zijn risico’s die bedrijven individueel moeilijk
                  kunnen wegnemen, maar waar de invloed van de gezamenlijke publieke en private partijen
                  en maatschappelijke organisaties mogelijk verandering teweeg kan brengen. Voor het
                  aanpakken van de collectieve risico’s worden activiteiten opgezet. Ook zetten de partijen
                  in op een duurzame secundaire metaalketen (schrootketen). De convenantspartijen richten
                  zich in het bijzonder op het werven van nationale en internationale metaalbedrijven;
                  echte verandering in de keten wordt pas bereikt als iedereen in die keten verantwoord
                  onderneemt en de gezamenlijke invloed kan worden vergroot. In dat kader is het goed
                  dat de Europese branchevereniging Eurometeaux partij is bij dit convenant. Daarnaast
                  is de International Zinc Association steunbetuiger, waarmee de organisatie het doel
                  en de ambities van het convenant ondersteunt en uitdraagt.
               
Tenslotte is ondertekening van het Sierteeltconvenant voorzien voor 2 juli 2019.
Lopende IMVO-convenanten
Naast de nieuwe convenanten worden afspraken uit reeds getekende convenanten uitgevoerd.
                  Rapportage gebeurt conform de afspraken die in de convenanten zijn gemaakt. Zo worden
                  de tweede voortgangsrapportages van de convenanten bevorderen duurzaam bosbeheer en
                  de bancaire sector eind juli 2019 verwacht en van het convenant verantwoord goud na
                  de zomer van 2019. Conform de toezegging aan uw Kamer tijdens het AO IMVO van 14 november
                  2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 300), is binnen het convenant in de bancaire sector door de werkgroep voor de analyse
                  van de palmoliewaardeketen besproken hoe de sector een bijdrage kan leveren aan de
                  ontwikkeling van duurzame palmolie. Naar aanleiding hiervan worden aanbevelingen geformuleerd,
                  die openbaar gemaakt zullen worden.
               
Om bedrijven te ondersteunen bij het aanpakken van geïdentificeerde IMVO-risico’s
                  en de implementatie van de convenanten te ondersteunen is het Fonds Verantwoord Ondernemen
                  (FVO) opgezet. Het FVO, dat wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend
                  Nederland (RVO), is maart 2019 geopend. Het biedt financiering voor gezamenlijke projecten
                  van bedrijven en maatschappelijke organisaties die zijn gericht op het aanpakken en
                  voorkomen van misstanden in de waardeketens van de betrokken bedrijven. Voorbeelden
                  zijn gedwongen arbeid, het gebrek aan een leefbaar loon en milieuvervuiling. Het fonds
                  heeft een looptijd van vier jaar en heeft een totaalbudget van 33,2 miljoen euro.
               
Tijdens het AO IMVO van 14 november 2018 is uw Kamer toegezegd met de SER en de secretariaten
                  van de convenanten de transparantie van de deelnemers aan de convenanten te bespreken
                  teneinde te voorkomen dat er bedrijfsgevoelige informatie naar buiten komt. De overheid
                  heeft deze vraag als partij besproken met de stuurgroepen en de secretariaten van
                  de individuele convenanten. Hierbij kwam naar voren dat het mogelijk naar buiten komen
                  van bedrijfsgevoelige informatie momenteel niet als een probleem wordt ervaren. Binnen
                  de convenanten zijn namelijk duidelijke afspraken gemaakt over hoe de partijen, betrokken
                  bedrijven en het secretariaat omgaan met het delen van vertrouwelijke informatie en
                  met mededinging.
               
Textielconvenant
De tweede voortgangsrapportage van het textielconvenant werd in april 2019 gepubliceerd.
                  Hierbij geef ik een appreciatie van deze rapportage, conform verzoek van de commissie
                  voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelings-samenwerking van 29 april 2019. De overheid
                  is zelf partij bij het convenant en onderwerp van deze rapportage. Het kabinet constateert
                  aan de hand van de tweede voortgangsrapportage van het textielconvenant dat de partijen
                  een groot aantal activiteiten hebben gerealiseerd gedurende het tweede loopjaar van
                  het convenant.
               
De dekking van het convenant is uitgebreid: inmiddels dekt het convenant 48 procent
                  van de Nederlandse markt, een toename van 10 procentpunt ten opzichte van de dekking
                  in 2017. Hiermee wordt de doelstelling van 50 procent voor 2018 vrijwel gerealiseerd.
                  Inmiddels zijn bijna alle Nederlandse merken lid van het convenant. Het blijkt lastiger
                  om buitenlandse kledingmerken die opereren in Nederland te interesseren voor deelname
                  aan het Nederlandse textielconvenant. Daarom wordt nu gekeken naar mogelijkheden om
                  op andere wijze samenwerking met grote buitenlandse merken te realiseren ten behoeve
                  van gezamenlijke invloed en internationaal draagvlak.
               
Ook is er sprake van meer transparantie in de keten van aangesloten bedrijven dankzij
                  uitbreiding van de productielocatielijst van 2.802 locaties in 2017 naar 4.268 locaties
                  in 2018. Daarnaast is voortgang geboekt in de kwaliteit van de gepaste zorgvuldigheid
                  door bedrijven. Binnen het textielconvenant is afgesproken dat het SER-secretariaat
                  de implementatie van gepaste zorgvuldigheid van de deelnemende bedrijven beoordeelt.
                  Het secretariaat oordeelde op basis van een door partijen afgesproken beoordelingskader
                  dat 86 procent van de deelnemende bedrijven in 2018 liet zien aan alle of bijna alle
                  afspraken over gepaste zorgvuldigheid voor het dan geldende jaar te hebben voldaan.
                  Dit is een belangrijke doelstelling van het convenantenbeleid en het kabinet waardeert
                  deze resultaten. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat bedrijven de deskundige begeleiding
                  en beoordeling door het SER-secretariaat verwelkomen. De rapportage schetst tevens
                  dat het proces complexer en uitdagender is dan van tevoren verwacht.
               
Het kabinet heeft op 6 juli 2017 toegezegd in een volgende rapportage over de uitvoering
                  van het textielconvenant aandacht te besteden aan consumentenbewustzijn (Kamerstuk
                  26 485, nr. 249). Volgens de afspraken in het convenant is het de verantwoordelijkheid van individuele
                  bedrijven om uiterlijk in het derde jaar van het convenant publiek te communiceren
                  over de uitvoering van hun gepaste zorgvuldigheid. Bedrijven die vanaf de start van
                  het convenant deelnamen, moeten dus uiterlijk op 4 juli 2019 over hun inspanningen
                  publiceren. Deze communicatie is belangrijk voor het consumentenbewustzijn en draagt
                  bij aan bewuste keuzes en daarmee invloed van consumenten. De jaarlijkse voortgangs-rapportage
                  biedt consumenten bovendien inzicht in de gezamenlijke inspanningen van de partijen
                  op de thema’s uit het convenant. Over de communicatie aan consumenten door bedrijven
                  zal in de rapportage over 2019 nader worden bericht.
               
Motie met Kamerstuk 26 485, nr. 225 van Van Laar c.s. verzoekt de regering om, samen met andere convenantpartijen kinderarbeid
                  in 2020 uit de textielketens te weren en daartoe alle relevante instrumenten die de
                  regering ter beschikking staan, zoals economische diplomatie en het Fonds Bestrijding
                  Kinderarbeid (FBK), in te zetten. Kinderarbeid is één van de negen benoemde thema’s
                  in het textielconvenant. Bedrijven die partij zijn bij het convenant worden geacht
                  te onderzoeken in hoeverre kinderarbeid zich voordoet in hun keten. Het SER-secretariaat
                  controleert jaarlijks de voortgang op dit thema. Zeven bedrijven nemen bovendien deel
                  aan de collectieve projecten ter bestrijding van kinderarbeid binnen het convenant
                  in Bangladesh en India. De projecten maken gebruik van een subsidie uit het Fonds
                  Bestrijding Kinderarbeid en worden uitgevoerd in samenwerking met Unicef, Hivos en
                  Fair Labor Association. Daarnaast is de textielsector een focussector in het programma
                  van een alliantie tegen kinderarbeid (zie ook toelichting verderop in deze brief),
                  en steunt het kabinet de ILO om kinderarbeid in de katoensector te bestrijden. Daarmee
                  acteert het kabinet in lijn met motie met Kamerstuk 26 485, nr. 225.
               
Convenant plantaardige eiwitten
Op 19 maart 2019 hebben de partijen bij het IMVO-convenant plantaardige eiwitten gezamenlijk
                  besloten het convenant te beëindigen en de uitvoering van de afspraken uit het convenant
                  op een andere manier gestalte te geven. Aanleiding was de opheffing van de brancheorganisatie
                  Het Planeet. Het Planeet was partij bij het convenant namens zijn leden. Door de opheffing
                  viel vrijwel de gehele sector weg als partij bij het convenant. Door de partijen is
                  hierna gezamenlijk geconcludeerd dat de ambities van het IMVO-convenant onverminderd
                  aanwezig zijn, maar dat de voorkeur uitging naar andere samenwerkingsvormen. Daarom
                  is overeengekomen dat de overgebleven partijen de – binnen het convenant – opgebouwde
                  kennis en samenwerking omvormen tot zelfstandige trajecten. Zo kunnen bestaande projecten
                  worden ondergebracht bij een lopend programma van stichting MVO Nederland en wordt
                  aan de pijler van «gepaste zorgvuldigheid» invulling gegeven door de activiteiten
                  op dit gebied, zoals afgesproken in het convenantjaarplan 2019, af te ronden. Dit
                  omvat onder andere het opstellen van een gids over gepaste zorgvuldigheid en het organiseren
                  van een workshop over gepaste zorgvuldigheid in de sector. De partijen bij het convenant
                  zijn tevens gewezen op het convenant voedingsmiddelen, waarbij een deel van de sector
                  al partij is via brancheorganisatie FNLI. Bij de realisatie van de wederzijdse afspraken
                  blijven zowel het Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit, als het Ministerie
                  van Buitenlandse Zaken betrokken.
               
Evaluatie IMVO-convenanten
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 februari 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 257) zal de evaluatie van de IMVO-convenanten in het najaar van 2019 van start gaan.
                  Momenteel wordt de onderzoeksopdracht (Terms of Reference) voor deze evaluatie voorbereid. In lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 26 485, nr. 298), heeft op 24 mei jl. een stakeholderconsultatie plaatsgevonden waarbij ook het maatschappelijk
                  middenveld is geconsulteerd. Daarnaast ontving de Kamer op 5 juni 2019 een brief (Kamerstuk
                  26 485, nr. 307) met het aanbod voor een technische briefing inzake de evaluatie van de IMVO-convenanten.
               
Deze evaluatie van het IMVO-convenantenbeleid volgt op de afspraak uit het Regeerakkoord
                  dat de IMVO-convenanten worden voortgezet en dat na twee jaar wordt bezien of en zo
                  ja, welke dwingende maatregelen genomen kunnen worden. Samen met conclusies en aanbevelingen
                  uit andere reeds uitgevoerde en voorgenomen onderzoeken, kennissessies en consultaties,
                  worden de uitkomsten van deze evaluatie gebruikt voor het ontwerpen van een nader
                  IMVO-beleid. De activiteiten passen in drie categorieën:
               
– Evaluatie van huidig beleid en in kaart brengen wat verbetering behoeft;
– Best practices andere landen en andere beleidsterreinen verzamelen;
– In kaart brengen met welke interventies de geconstateerde problematiek het beste aangepakt
                        kan worden (Theory of Change) en verbeteren van de bijbehorende «doordachte mix» van maatregelen, zoals voorgeschreven
                        door de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs).
                     
Het kabinet streeft ernaar de uitkomsten van deze activiteiten en de evaluatie van
                  de IMVO-convenanten in het derde kwartaal van 2020 op te kunnen leveren. Hierdoor
                  kunnen voortgangsrapportages van diverse convenanten die rond de zomer zijn afgesloten
                  worden meegenomen (zoals het goudconvenant, getekend op 19 juni 2017 en het convenant
                  verzekeringssector, getekend op 5 juli 2018).
               
Op 14 mei 2019 (Handelingen I 2018/19, nr. 28, item 3) stemde de Eerste Kamer voor de Wet zorgplicht kinderarbeid (Kamerstuk 35 116), waartoe het lid Kuiken het initiatief nam. Deze wet laat een aantal elementen open
                  die door de regering moeten worden uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur
                  (AMvB). Relevante activiteiten uit de bovengenoemde strategie (zoals een publieke
                  consultatie) zullen daarom zowel worden ingezet voor het ontwerpen van verbeterd IMVO-beleid
                  als voor de uitwerking van de Wet zorgplicht kinderarbeid. De initiatiefnemer heeft
                  in de Eerste Kamer aangegeven dat het pas zin heeft om de AMvB in te vullen als de
                  evaluatie van de IMVO-convenanten beschikbaar is, zodat informatie daaruit meegenomen
                  kan worden in het ontwerpen van de AMvB. Het kabinet neemt deze suggestie over.
               
Behalen 90-procent doelstelling
Het kabinet heeft de doelstelling geformuleerd dat 90 procent van de grote bedrijven
                  in Nederland in 2023 de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen expliciet
                  onderschrijft als referentiekader voor hun internationale activiteiten. Hierover is
                  de Kamer op 2 juli 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 291) geïnformeerd. In december 2018 is een nulmeting uitgevoerd over 2017 door middel
                  van een steekproef onder de circa 700 bedrijven, die onder deze doelstelling vallen.
                  Hierover bent u in het Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
                  geïnformeerd (Kamerstuk 35 200 XVII, nr. 1). Hieruit bleek dat 30 procent in 2017 de OESO-richtlijnen onderschreef.
               
Het resultaat van de nulmeting was aanleiding om activiteiten te starten die bedrijven
                  informeren over enerzijds de OESO-richtlijnen en anderzijds de doelstelling en bijbehorende
                  monitoring door de overheid. Het is belangrijk dat bedrijven die binnen de doelstelling
                  vallen weten wat er precies van hen wordt verwacht. In dat kader willen mijn collega’s
                  van de ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Financiën en Sociale Zaken en
                  Werkgelegenheid en ik een brief te sturen, waarin we deze bedrijven oproepen zo snel
                  mogelijk aan de slag te gaan met het ontwikkelen en/of publiceren van hun MVO-beleid
                  op basis van de OESO-richtlijnen. Om de voortgang op deze doelstelling te blijven
                  monitoren zullen tussenmetingen op de gehele groep grote bedrijven worden uitgevoerd
                  over de periode 2018 – 2020. Naar aanleiding van de uitkomsten van de tussenmeting
                  over 2018 zal worden bekeken of, en zo ja hoe, bedrijven wederom zullen worden benaderd.
                  Na 2023 wordt een eindmeting gedaan om te bepalen of de 90-procent doelstelling is
                  behaald.
               
Internationale inzet
Het kabinet zet zich op verschillende manieren in voor een Europees gelijk speelveld
                  op IMVO-terrein en richt zich daarbij op de Europese Commissie, het Europees Parlement
                  en op samenwerking met andere EU-lidstaten. De Europese Commissie wordt gevraagd te
                  sturen op het bundelen van Europese IMVO-initiatieven. Een EU-actieplan voor IMVO
                  kan daarbij helpen. Mede dankzij de inzet van Nederland wordt de Europese Commissie
                  in de onlangs aangenomen Raadsconclusies1 bij de discussienota «Naar een Duurzaam Europa 2030» ook opgeroepen om met zo’n actieplan
                  te komen. In dat kader is Nederland ook geïnteresseerd in de stappen die het Europees
                  Parlement neemt. Een delegatie van het ministerie nam daarom op 19 maart 2019 deel
                  aan de bijeenkomst «Gearing up EU action». Hier presenteerde de IMVO-werkgroep binnen
                  het Europees Parlement zijn alternatief actieplan «Shadow Action Plan on Business
                  and Human Rights».
               
Daarnaast verkent Nederland de mogelijkheden tot coalitievorming met gelijkgezinde
                  lidstaten. In dit kader nam bijvoorbeeld een delegatie van het ministerie deel aan
                  een conferentie over duurzame waardeketens in Berlijn en organiseerde Nederland in
                  Parijs een bijeenkomst voor Nederlandse en Franse bedrijven en andere belanghebbenden
                  over de Nederlandse multi-stakeholderaanpak en de Franse IMVO-wetgeving, de Loi de Vigilance. Tot slot draagt het kabinet de Nederlandse multistakeholderbenadering ook uit in
                  andere Europese landen, zoals in Spanje tijdens het event No more (time to) waste op 5 juni 2019. Binnen de convenanten wordt actief samenwerking gezocht met initiatieven
                  in andere lidstaten. Naast de bestaande samenwerking met Duitsland op het textielconvenant
                  is in mei de Vlaams-Nederlandse samenwerking bevestigd met het onlangs ondertekende
                  natuursteenconvenant en zijn er twee Europese brancheorganisaties vanaf het begin
                  betrokken bij het ook in mei getekende metaalconvenant.
               
Het kabinet zet zich in voor vergroting van het draagvlak, transparantie en kennis
                  over het gevoerde beleid en organiseert daarom met regelmaat conferenties en bijeenkomsten.
                  Op 13 juni 2019 organiseert Nederland, als tijdelijk voorzitter van het Amsterdam
                  Verklaringen Partnerschap een grote multistakeholder bijeenkomst, getiteld Harmonising Actions for Change. Het kabinet steunt de brancheorganisatie voor duurzaamheidskeurmerken ISEAL in haar
                  symposium over de impact van keurmerken dat op 18 juni 2019 in Den Haag wordt gehouden.
                  Op 5 en 6 november 2019 organiseren Nederland en Duitsland een tweedaagse conferentie
                  in Rotterdam over leefbaar loon en leefbaar inkomen in de agrifoodsector en begin
                  2020 organiseert het kabinet een forum over kinderarbeid in waardeketens samen met
                  de ILO en Global March.
               
Kinderarbeid
De motie Voordewind c.s. (Kamerstuk 34 952, nr. 14) verzoekt de regering de intensiveringen in de bestrijding van kinderarbeid bij voorkeur
                  via een alliantie van maatschappelijke organisaties in te zetten. Daarnaast verzoekt
                  de motie deze intensivering te richten op de succesvolle gecombineerde gebiedsgerichte
                  aanpak via kinderarbeidvrije zones, eerlijke productieketens en onderwijs. In navolging
                  daarvan heeft het kabinet recent een meerjarige subsidie (5 jaar) van 35 miljoen euro
                  toegekend aan een brede alliantie van organisaties die zich inzetten voor de bestrijding
                  van kinderarbeid. De subsidie is bedoeld voor de aanpak van kinderarbeid via een gebiedsgerichte
                  aanpak. De alliantie, bestaand uit de Coalitie Stop Kinderarbeid, Unicef en Save the
                  Children, zal bij het creëren van kinderarbeidvrije zones de link leggen met sectoren
                  waar kinderarbeid veel voorkomt, zoals cacao, mijnbouw/goud, natuursteen, kleding/textiel/schoenen
                  en de informele sector/huishoudelijk werk. Het werk van de alliantie zal lopende programma’s
                  op het gebied van kinderarbeid versterken. Lopende programma’s zijn het Fonds Bestrijding
                  Kinderarbeid en het ILO programma die zich respectievelijk richten op het Nederlands
                  bedrijfsleven en versterking van beleid en handhaving in productielanden. In totaal
                  investeert het kabinet met deze drie programma’s 94 miljoen euro in zijn ambitie om
                  kinderarbeid in de komende jaren fors terug te dringen.
               
Overige moties en toezeggingen
Naar aanleiding van de motie Diks en Van den Hul (Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 34) die de regering verzoekt een uitgebreidere IMVO-richtlijn op te stellen voor Nederlandse
                  ambassades, vindt op dit moment een update plaats van de bestaande IMVO-richtlijnen
                  voor de posten. Hierbij wordt, in lijn met de motie, geëxpliciteerd dat van ambassades
                  wordt verwacht dat zij bedrijven niet ondersteunen bij activiteiten die niet in lijn
                  zijn met de OESO-richtlijnen en UNGPs. Het uitvoeringsbeleid van de Rijksdienst voor
                  Ondernemend Nederland (RVO) is hiermee in lijn gebracht. Zo wordt postenmedewerkers
                  gevraagd te allen tijde bedrijven te informeren, en waar mogelijk te adviseren, over
                  maatschappelijk verantwoord ondernemen bij economische activiteiten die plaatsvinden
                  in het land van accreditatie. Waar een ambassade zelfstandig (en dus niet via de RVO)
                  financiële steun verleent aan een bedrijf, bijvoorbeeld via een georganiseerde missie
                  of sponsoring, wordt de ambassade gevraagd na te gaan of een bedrijf de OESO-richtlijnen
                  onderschrijft. Voordat de richtlijnen worden gefinaliseerd, wil het kabinet graag
                  de aanbevelingen van de evaluatie van de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie
                  (IOB) afwachten, zodat deze nog mee kunnen worden genomen in de herziening. Deze evaluatie
                  wordt medio juni verwacht. Daarna (zomer 2019) kunnen de nieuwe richtlijnen onder
                  ambassades worden verspreid.
               
Ten slotte verzocht de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
                  op 29 april 2019 om een brief met toelichting waarom het rapport van het Nationaal
                  Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) over de naleving van de OESO-richtlijnen
                  door de Nederlandse olie- en gassector, dat in juni 2018 verschenen is, pas in april
                  2019 naar de Tweede Kamer is gezonden. Het feitenonderzoek dat werd opgesteld door
                  CE Delft en Arcadis is juni 2018 opgeleverd aan het NCP. Het NCP heeft vervolgens
                  aanbevelingen geformuleerd. Op 21 februari 2019 heeft het NCP zijn aanbevelingen en
                  het feitenonderzoek aan mij aangeboden. Daarna is interdepartementaal gewerkt aan
                  een kabinetsreactie, welke uw Kamer op 18 april 2019 heeft ontvangen (Kamerstuk 26 485, nr. 306). De langer dan gewenste doorlooptijd van het onderzoek was het gevolg van de beschikbare
                  capaciteit bij het NCP. Zoals ik heb toegezegd tijdens het AO IMVO van 14 november
                  2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 300), wordt deze capaciteit versterkt.
               
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
                  S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
