Brief regering : Voortgang Zorg voor de Jeugd
34 880 Evaluatie Jeugdwet
Nr. 15 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juni 2019
Kort na aantreden van het kabinet kwam de evaluatie van de Jeugdwet beschikbaar (januari
2018) (Kamerstuk 34 880, nr. 1). Hoofdconclusie was dat de gewenste inhoudelijke verandering van de jeugdhulp (de
transformatie) grotendeels nog vorm moet krijgen.1 Om de ingezette transformatie te versterken en te versnellen zijn we daarom kort
daarop (april 2018) samen met cliëntenorganisaties, beroepsgroepen, aanbieders en
gemeenten gestart met het programma Zorg voor de Jeugd. Bijgevoegd ontvangt u de tweede
voortgangsrapportage2, ter bespreking in het Algemeen Overleg van 13 juni 2019.
De bijgevoegde voortgangsrapportage is opgesteld onder verantwoordelijkheid van een
breed samengestelde stuurgroep3 en geeft een goed beeld van de voortgang op de zes inhoudelijke actielijnen van het
programma. Per actielijn zijn de belangrijkste resultaten in een factsheet samengevat.
Samen met de partners van het programma zijn belangrijke stappen gezet. In het afgelopen
half jaar werden de eerste projecten en adviezen opgeleverd, zijn twee wetstrajecten
afgerond en organisaties ingericht. Daarnaast zijn onderdelen van het programma in
actieplannen uitgewerkt, zijn verscheidende pilots gestart en is het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) gestart om bij te dragen aan een lerend jeugdhulpstelsel.
Wij zijn ons ervan bewust dat nog niet alle kinderen, ouders en professionals zich merkbaar en meetbaar beter ondersteund voelen. Veranderingen hebben altijd
meer tijd nodig dan men zou willen. In de bijgevoegde rapportage zijn – hoewel de
trends met voorzichtigheid geduid moeten worden – de eerste tekenen van transformatie
niettemin zichtbaar: jeugdhulp met verblijf is gedaald, gezinsgerichte jeugdhulp is
gestegen, fors meer jongeren worden geholpen in het eigen netwerk en meer jongeren
boven de 18 jaar ontvangen pleegzorg. In alle regio’s zijn expertteams actief die
lerende weg steeds meer casuïstiek oplossen, jeugd-ggz en lokale teams weten elkaar
steeds beter te vinden (zoals in Utrecht, Amsterdam en Brunssum), de inzet van praktijkondersteuners
bij huisartsen blijkt goed te werken (o.a. in Kennemerland, Haarlem, Apeldoorn en
Steenwijkerland) en onderwijs en zorg werken steeds beter samen (o.a. Onderwijs Jeugdhulp
Arrangementen in Enschede en Zeeland).
Dat nu meer kinderen en gezinnen eerder in beeld komen en hulp krijgen strookt met
de bedoeling van de Jeugdwet. Dat heeft er echter wel toe geleid dat het budget nu
in veel gemeenten niet toereikend is. Naar aanleiding van het financieel verdiepend
onderzoek jeugd, dat de Kamer op 24 april jl. heeft ontvangen, heeft het kabinet besloten
om gemeenten met € 1.020 miljoen extra tegemoet te komen (2019 € 420 miljoen extra
en in 2020 en 2021 jaarlijks € 300 miljoen extra).4 Extra geld alleen is niet voldoende, er zijn ook organisatorische verbeteringen nodig.
Het onderzoek laat ook zien dat gemeenten nog volop bezig zijn met de noodzakelijke
transformatie van de jeugdhulp (o.a. meer preventie, meer maatwerk, meer integraal,
meer ambulant en minder residentiële zorg en een efficiënter en effectiever jeugdhulp-
en jeugdbeschermingsstelsel).
Met gemeenten hebben we bestuurlijke afspraken in de maak hoe we het jeugdstelsel
effectiever, efficiënter en beter kunnen maken. De afspraken – die de komende maanden
worden geconcretiseerd – gaan over:
1) Ordening van het jeugdhulplandschap: op welk schaalniveau (lokaal, (boven)regionaal,
landelijk) kunnen vormen van jeugdhulp het best worden ingekocht?
2) Vermindering administratieve lasten en terugdringen vermijdbare uitgaven: we zien
dat gemeenten geld bijleggen, terwijl aanbieders dat niet zo ervaren, hoe kan dit?
3) Normalisering en begrenzing jeugdhulpplicht: wat hoort bij normaal opvoeden en waar
begint de jeugdhulpplicht?
Verder worden gemeenten ondersteund om de jeugdhulp en jeugdbescherming te verbeteren
met:
– een bijdrage uit het Transformatiebudget ter financiering van de regionale transformatieplannen:
dit jaar is de tweede tranche van € 36 miljoen uitgekeerd;
– de Jeugdautoriteit om de continuïteit van essentiële jeugdhulp te waarborgen;
– het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd om kennisuitwisseling, samenwerking en vernieuwing
in de jeugdhulpregio’s te stimuleren;
– voor kinderen in gezinshuizen wordt het na hun 18de verjaardag langer mogelijk in een gezinshuis te verblijven. De precieze afspraken
zijn nog in de maak. Het kabinet stelt hiervoor bij Voorjaarsnota structureel € 11,4 miljoen
extra beschikbaar aan gemeenten. Vanaf 1 juli 2018 is voor pleegkinderen 21 jaar de
nieuwe standaard (structureel € 13,7 miljoen extra naar gemeenten).
Kinderen met beperkingen en/of complexe problematiek
Kinderen en jongeren met een beperking en/of een complexe (en/of acute) GGZ-problematiek
vragen bijzondere aandacht. Het is bijvoorbeeld zeer vervelend als ouders van deze
kinderen elk jaar in onzekerheid moeten zitten over hun nieuwe beschikking. Met ondersteuning
van Significant is daarom een verdiepend traject gestart met zorgprofessionals, gemeenten,
de mensen om wie het gaat en hun belangenbehartigers om de knelpunten uit deze praktijkverhalen
te onderzoeken, om de rode lijnen vast te stellen en handelingsperspectief te creëren
om deze knelpunten weg te nemen. Het is belangrijk dat de aandacht voor deze specifieke
groep jeugdigen goed wordt ingebed in alle actielijnen van het programma Zorg voor
de Jeugd, in samenhang met de programma’s Volwaardig leven en Onbeperkt meedoen. Komende
zomer wordt dit verder vorm gegeven. De resultaten van het verdiepingstraject worden
daarin meegenomen.
Leeswijzer
In het vervolg van deze brief belichten wij de ontwikkeling van zo thuis mogelijk
opgroeien (paragraaf 1) en gaan we in op de drie thema’s waarop bestuurlijke afspraken
in de maak zijn: ordening jeugdhulplandschap (paragraaf 2), vermindering administratieve
lasten en terugdringen vermijdbare uitgaven (paragraaf 3) en normalisering en begrenzing
jeugdhulpplicht (paragraaf 4). In paragraaf 5 beschrijven we de ontwikkelingen in
vakmanschap en verbetering arbeidsmarkt. In paragraaf 6 informeren we u op uw verzoek
over de werkwijze van de inspectie en een aantal recente inspectierapporten. In paragraaf
7 informeren wij u over de stand van de uitvoering van moties en toezeggingen.
1. Zo thuis mogelijk opgroeien
Om een goed beeld te krijgen van de voortgang van het programma wordt verwezen naar
de bijgevoegde voortgangsrapportage. Per actielijn is een factsheet gemaakt met de
belangrijkste beschikbare indicatoren en een eerste duiding.
In deze brief belichten wij graag één ontwikkeling uit, namelijk die van actielijn
2 «zo thuis mogelijk opgroeien». Wij willen dat kinderen thuis geholpen worden en
als dat niet kan dat «thuis» een onderdeel is van de gezinsgerichte hulp of ondersteuning.
In onderstaande figuur hebben we de data uit de voortgangsrapportage gerangschikt
in de vorm van een «trap», hoe lager de trede hoe meer «zo thuis mogelijk».
Figuur 1: Trap van verschillende vormen van jeugdhulp
Bron: CBS Beleidsinformatie Jeugd. Toelichting: Jongeren kunnen meerdere jeugdhulpvormen
in één jaar ontvangen.
Op basis van bovenstaande cijfers zien wij een eerste indicatie dat de beoogde transformatie
wat betreft «zo thuis mogelijk» op gang is gekomen. Dit zien we aan de volgende punten:
• Opvallende stijging in jeugdhulp in eigen netwerk in 2018:
Jeugdhulp in het netwerk van de jongeren kan plaatsvinden bij de jongere thuis, op
school of elders in het netwerk van de jongere. Een voorbeeld hiervan is Multisysteem
therapie (MST). Dit is een intensieve, kortdurende thuis- en buurtinterventie voor
jongeren met ernstige gedragsproblemen bij wie uithuisplaatsing dreigt. Wij zien dat
het afgelopen jaar (2017–2018) jongeren die jeugdhulp in hun eigen netwerk ontvangen
is gestegen van 58.000 naar 73.000.
• 1–4) Na twee jaar stijging in jeugdhulp met verblijf nu een scherpe daling:
Na een stijging tussen 2015–2017 in de jeugdhulp met verblijf (van 40.505 naar 46.185),
zien we een daling van 8% naar 42.655 in 2018. Kijken we naar de jeugdbescherming
dan lijkt dit beeld te worden bevestigd door de daling in het aantal uithuisplaatsingen
van 15.340 naar 14.660 (2016–2018).
• 1+2) Meer jongeren worden gezinsgericht opgevangen sinds de decentralisatie:
Het aantal jongeren dat verblijft in een gezinsgerichte opvang of pleeggezin is gestegen
met 5% in de periode 2015–2018. Dit is met name te danken aan de stijging bij gezinsgerichte
opvang (van 4.480 naar 6.080). Het totaalaantal jongeren dat pleegzorg ontvangt is
het laatste jaar afgenomen (van 21.960 naar 20.740). Deze afname zit met name bij
pleegkinderen van 0–12 jaar (van 12.910 naar 12.085). Tegelijkertijd zien we dat verlengde
pleegzorg (18–23 jaar) is gestegen van 470 in 2017 naar 540 in 2018. Bij deze cijfers
telt het CBS het aantal kinderen die op 1 januari 2018 al 18 waren en in dat jaar
pleegzorg ontvingen. Als we verder inzoomen op de laatste dag waarvan het CBS-cijfers
heeft, namelijk 31 december 2018, dan zien we dat er 1.150 pleegjongeren zijn die
op die dag minimaal 18 jaar oud zijn. Navraag bij het CBS leert, dat dit verschil
tussen het jaarcijfer 2018 en het peildatumcijfer 31 dec 2018 verklaard wordt door
de grote instroom van jongeren die in 2018 hun 18de verjaardag hebben gevierd en pleegzorg nodig hadden.
• 3+4) Minder jongeren in residentiële of gesloten opvang sinds 2018:
De eerste twee jaar (2015–2017) na de decentralisatie zagen we een stijging van aantal
jongeren in residentiële en gesloten opvang. Het afgelopen jaar zien we een scherpe
daling. Zo daalde het afgelopen jaar (2017–2018) het aantal jongeren in residentiële
opvang van 21.785 naar 18.090 en bij gesloten plaatsing daalde het van 2.650 naar
2.565.
Deze eerste hoopgevende ontwikkeling is mooi, en moet met kracht worden voortgezet.
Jeugdhulpaanbieders, professionals, gemeenten en rijk moeten nu – samen met de cliëntenorganisaties
– doorpakken om de afgesproken aanpakken pleegzorg, gezinshuizen en verbetering gesloten
jeugdhulp verder uit te werken en uit te voeren.
Tenslotte willen we benadrukken dat achter deze cijfers een hele werkelijkheid schuil
gaat. De cijfers geven een eerste indicatie. We moeten voorzichtig zijn met het trekken
van vergaande conclusies. Waar de cijfers ons enerzijds inzicht geven, roepen ze ook
meteen vragen op. We zijn ons er van bewust dat de effecten van het programma Zorg
voor de Jeugd na één jaar niet of maar beperkt zichtbaar zijn. Cijfers vertellen ook
nooit het hele verhaal. We zullen daarom nooit alleen op kwantitatieve data moeten
leunen, maar dit verrijken met onderzoeken of andere vormen van informatie. Daarom
ondersteunen we de oproep van de Stuurgroep aan jongeren, ouders en professionals
om hun ervaringsverhalen te delen via www.vertelpunt.nl/zorgvoordejeugd. Met een «rode draden» analyse worden uit deze verhalen patronen zichtbaar gemaakt.
Deze worden vervolgens geduid in bijeenkomsten met kinderen, ouders en professionals om tot een aanvullend beeld te komen. Meer informatie hierover alsmede de
hele monitoring kunt u vinden in bijgevoegde voortgangsrapportage (hoofdstuk monitoring).
2. Ordening jeugdhulplandschap
Bij de start van de Jeugdwet is afgesproken dat gemeenten regionaal zouden samenwerken.
Hiertoe zijn 42 regio’s ingericht. Immers, er zijn vraagstukken waar lokale differentiatie
minder aan de orde is en vormen van jeugdhulp die gewoon duurzaam beschikbaar moeten
zijn. De Jeugdwet regelt dat gemeenten waar nodig moeten samenwerken. Voor de gecertificeerde
instellingen en de inkoop van specialistische jeugdhulp die bovenregionaal of landelijk
werkt, is duidelijk dat gemeenten regionaal of landelijk moeten inkopen. Maar voor
veel andere vormen van jeugdhulp is daar geen eenduidigheid over. In de loop van de
tijd zijn de oorspronkelijke 42 regio’s ook niet meer overal hecht te noemen. Ze splitsen
op of kopen minder regionaal in. Het is nodig om regionale samenwerking voor de inkoop
en verantwoording steviger vast te leggen. Dit draagt bij aan:
– vermindering administratieve lasten (zowel aan de voorkant (inkooptraject), de achterkant
(verantwoording en facturering) als in de uitvoering (eenvoudigere samenwerking tussen
aanbieders));
– meer eenduidige inkoop van (hoog) specialistische vormen van jeugdhulp;
– betere risicoverevening tussen gemeenten;
– vermindering risico’s op discontinuïteit van zorg.
Het Rijk en de VNG hebben afgesproken de komende tijd verder te kijken hoe een betere
ordening van het zorglandschap vorm kan krijgen. Opdat veel duidelijker wordt welke
zorg op welk niveau moet worden ingekocht. We maken afspraken over:
a. Regionale samenwerking bij de ordening van het zorglandschap
– Er komt meer eenduidigheid wat lokaal, (boven)regionaal en landelijk wordt ingekocht.
Voor specifiek aanbod (bijv. GI, gesloten jeugdhulp en andere vormen van specialistische
jeugdhulp) wordt een coördinerende gemeente aangewezen voor de rol van accounthoudende
gemeente.
– Gemeenten binnen jeugdzorgregio’s maken afspraken over welke vormen van jeugdzorg
regionaal worden ingekocht en welke vormen van deze regionaal ingekochte vormen van
zorg bovenregionale afstemming vergen voor een stabiel zorglandschap. Hierbij worden
afhankelijkheden (tussen regio’s) in kaart gebracht. Inkoop op regionaal niveau houdt
in dat gemeenten dezelfde inkoop-, facturatie- en verantwoordingseisen hanteren.
– Vanuit de stelselverantwoordelijkheid beziet het kabinet of hierover in de wet of
via een AmvB regels gesteld moeten worden.
b. De noodzaak om faire tarieven (inclusief loon- en prijsbijstelling) te betalen voor
investeren in vakmanschap.
Kwalitatief goede jeugdhulp valt of staat met goed opgeleid en voldoende personeel.
c. Inzet van de Jeugdautoriteit
De Jeugdautoriteit dient als uiterste vangnet om continuïteit van essentiële jeugdhulp
te kunnen garanderen. Een ontwikkelagenda is in voorbereiding en komt najaar 2019
beschikbaar.
d. Vereenvoudiging jeugdbeschermingsketen.
Hiertoe starten in samenspraak met betrokken partijen zes pilots.
Kwaliteit en effectiviteit van lokale teams versterken
Met het programma Zorg voor de Jeugd is afgesproken dat het voor een effectief en
efficiënt jeugdstelsel nodig is dat in elke regio helder is wat je van een lokaal
team en het werken in de wijk mag verwachten. Dit is zowel in het belang van gezinnen
en kinderen als in het belang van effectieve samenwerking van de betrokken uitvoerende
organisaties. Het voornemen is dat VNG en Rijk samen met het jeugdveld en kennisinstituten
in het najaar 2019 komen tot een set van «leidende principes/ basisfunctionaliteiten»
die in de lokale basisinfrastructuur moeten zijn geregeld en geborgd door gemeenten
in de regio. De leidende principes uit «Wijkgericht werken met het oog op de jeugd»
en de basisfunctionaliteiten uit het onderzoek naar varianten lokale teams (zie actielijn
1, tweede voortgangsrapportage «zorg voor de jeugd») vormen hiervoor belangrijke input.
Daarnaast ontwikkelt de VNG een kwaliteitskader veiligheid voor de lokale infrastructuur
en een «zelfscan» voor gemeenten en regio’s. In het kwaliteitskader wordt beschreven
wat in de lokale infrastructuur geborgd moet zijn, om voldoende te zijn toegerust
op de taken en verantwoordelijkheden in het kader van de aanpak van huiselijk geweld
en kindermishandeling. Het kwaliteitskader wordt na de zomer door de VNG vastgesteld.
Dit vormt de basis voor het leidende principe «veiligheid bij de aanpak van huiselijk
geweld en kindermishandeling». Met gebruikmaking van deze «leidende principes» maken
gemeenten samen met jeugdhulpaanbieders in elke regio helder wat van een lokaal team
en het werken in de wijk mag worden verwacht. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de
Jeugd (OZJ) kan daarbij ondersteuning bieden. Het kabinet beziet nog of het nodig
is om deze «leidende principes» over het «wat» van werken met lokale teams vast te
leggen in landelijke regelgeving.
Jeugdautoriteit is operationeel
Mevrouw Kuiken heeft in het AO van 17 april jl. gevraagd naar de financiële positie
van jeugdhulpinstellingen en de rol van de Jeugdautoriteit in dit verband.
Op 1 januari 2019 is de Jeugdautoriteit van start gegaan en is de Transitieautoriteit
Jeugd opgehouden te bestaan. De Jeugdautoriteit heeft vier taken:
– Borgen van de continuïteit van cruciale jeugdhulp door te bemiddelen rond de inkoop
van jeugdhulp of gemeenten aan te spreken rond continuïteitsvraagstukken.
– Voorbereiden, indien aan de orde, van bestuurlijke maatregelen door de Minister van
VWS of de Minister voor Rechtsbescherming.
– De Minister van VWS adviseren over aanvragen in het kader van de subsidieregeling
«Bijzondere transitiekosten Jeugdwet». Tot en met 31 december 2018 konden jeugdhulpaanbieders
een beroep doen op deze subsidieregeling. De Transitieautoriteit Jeugd adviseerde
de Minister van VWS hierover. De Jeugdautoriteit rondt de nog lopende aanvragen en
herzieningsverzoeken af.
– Signaleren en monitoren van financiële ontwikkelingen rond het Zorglandschap Jeugdhulp.
De Minister van VWS en de Minister voor Rechtsbescherming kunnen de Jeugdautoriteit
inroepen om onderzoek te doen naar vraagstukken rond het Zorglandschap Jeugdhulp.
De Jeugdautoriteit werkt aan een ontwikkelagenda om het doel en de taken van de Jeugdautoriteit
verder vorm te geven en instrumenten te ontwikkelen ten behoeve van de continuïteit
van jeugdhulp en het voorkomen van schoksgewijze bewegingen in het zorglandschap.
De ervaringen en aanbevelingen van de Transitieautoriteit Jeugd vormen samen met de
korte ervaring van de Jeugdautoriteit een belangrijke aanleiding voor de Ontwikkelagenda
Jeugdautoriteit. De evaluatie van de Transitie Autoriteit Jeugd die dit jaar wordt
afgerond, vormt mede input voor de Ontwikkelagenda Jeugdautoriteit. De ontwikkelagenda
wordt in de tweede helft van dit jaar verder vormgegeven in afstemming met gemeenten
en aanbieders. Met de gemeenten is afgesproken om € 20 miljoen uit de extra beschikbare
middelen voor gemeenten te positioneren bij de Jeugdautoriteit. Dit bedrag is bedoeld
om als de zorg continuïteit in gevaar komt de mogelijkheid te hebben om tijdelijke
liquiditeitssteun toe te kennen. De middelen kunnen na advies van de Jeugdautoriteit
en akkoord van gemeenten worden ingezet.
Evaluatie LTA
Sinds 1 januari 2015 koopt de VNG zeer specialistische jeugdzorglandelijk in via het
zogenaamde LTA (landelijk transitie arrangement). De jeugdhulp die wordt ingekocht
via het LTA is zeer specialistisch en komt zeer weinig voor, waardoor het risico bestaat,
dat een aantal voorzieningen en specialistische zorgfuncties niet effectief gecontracteerd
wordt door gemeenten. Denk hierbij aan academische en universitaire kinder- en jeugdpsychiatrie,
klinische forensische jeugdpsychiatrie, eergerelateerd geweld en loverboy en mensenhandel,
jeugd GGZ voor doven en slechthorenden en blinden, etc. De VNG heeft mandaat van haar
leden voor inkoop van deze vormen van zorg. Dit keer voor een iets langere periode
dan voorheen, namelijk tot en met 2025. Om te komen tot het advies voor de mandaat
periode is er een enquête verspreid onder alle gemeenten en gecontracteerde aanbieders
en zijn er landelijke bijeenkomsten georganiseerd. Hieruit bleek dat zowel gemeenten
als aanbieders het noodzakelijk achten dat deze specifieke vormen van jeugdhulp landelijk
wordt ingekocht. Aanbieders en gemeenten hebben aangegeven tevreden te zijn over de
huidige wijze van inkoop via raamovereenkomsten met afspraken over de tarieven. Het
voorstel voor een nieuw mandaat gaat samen met de invulling van een aantal randvoorwaarden,
zoals uitbereiding van het landelijk coördinatieteam en een nauwere samenwerking met
het OZJ. Op deze wijze kan beter zicht ontstaan op verbetering van een keten zoals
bijvoorbeeld rond anorexiazorg.
Beschikbaarheid anorexiazorg
Zoals ik in het AO van 17 april (Kamerstuk 31 839, nr. 655) aangaf is anorexia een ernstige ziekte, de zorg voor anorexia is per definitie complex,
waarbij de ziekte voor een kleine groep moeilijk behandelbaar is en levensbedreigend
kan zijn. Het vraagt vaak intensieve samenwerking tussen de somatische en de psychiatrische
zorg, en behandeling in een zo vroeg mogelijk stadium. We zien nog te vaak dat de
eerste diagnose niet tijdig gesteld wordt. Dit betekent vervolgens dat de eerste behandeling
ook niet optimaal is, en dan gaat kostbare tijd verloren. Om de kwaliteitsverbetering
in de hele keten te realiseren heeft een aantal bevlogen zorgprofessionals, tevens
experts op het terrein van eetstoornissen (kinder- en jeugdpsychiaters, psychologen,
klinieken voor eetstoornissen en kinderartsen) eind januari een stuurgroep opgericht
onder de noemer K-EET (landelijke ketenaanpak eetstoornissen). Zij gaan zowel met
de korte termijn als met de lange termijn aan de slag. VWS en VNG ondersteunen dit
traject met een externe projectleider, en zitten er dicht op met een begeleidingsgroep.
Op korte termijn is het de bedoeling de beschikbaarheid van de zorg voor hele zieke
kinderen te verbeteren. Voor de langere termijn richten ze zich op verbetering van
de deskundigheid in de hele keten, en met name van eerdere herkenning van de aandoening,
van de eerste diagnose en van de eerste behandeling, zodat patiënten eerder de juiste
zorg krijgen. Om dit te bereiken is een sterk regionaal en landelijk netwerk nodig
dat zich inzet om de kwaliteit van de zorg voor eetstoornissen duurzaam te verbeteren
en de samenwerking daarin te versterken. Via een aantal bouwstenen wordt hieraan gewerkt.
Deze hebben o.a. betrekking op versterking van de netwerken in 5–6 regio’s met kwaliteitscriteria
voor samenwerking. Op kortere lijnen in de keten zodat er sneller kan worden op en
afgeschaald. Verder het vergroten van de kwaliteit door implementatie van de zorgstandaard
behandeling eetstoornissen met name van de scholing en training, zodat behandelvormen
beter worden; een actueel en toegankelijk overzicht van het beschikbare aanbod en
een feedbacksysteem voor professionals gericht op voortdurende verbetering. Op de
korte termijn is inmiddels een landelijk communicatienetwerk ingericht, waardoor de
beschikbare capaciteit landelijk sneller in beeld is en benut kan worden en indien
nodig de beddencapaciteit tijdelijk kan worden uitgebreid. Verder worden eind juni
de uitkomsten verwacht van een enquête om tot een beter beeld van de beschikbare behandelplekken
te komen. We verwachten dit najaar meer opbrengsten en een concrete uitwerking van
de bouwstenen met een voorstel hoe de komende jaren hierin verder te gaan.
Regionale aanpak wachtlijsten
Uw Kamer heeft meermalen bij moties aandacht gevraagd voor wachtlijsten. Een kwetsbaar
kind dat acuut zorg nodig heeft moet altijd zo snel mogelijk worden geholpen. Gemeenten
zijn daarvoor verantwoordelijk, zo hebben we dat in de Jeugdwet vastgelegd. Als een
passende plek niet meteen beschikbaar is, dan moet goede overbruggingszorg worden
geboden. Tegelijkertijd realiseren we ons dat wachtlijsten in de zorg een complex
vraagstuk is en we te maken hebben met verschillende factoren die van invloed kunnen
zijn: met inkoopafspraken, met een goede triage, met een goede doorverwijzing tussen
aanbieders en daarover afspraken maken, met goed contractmanagement en met een goede
wachtlijstbemiddeling.
Wachtlijsten moeten worden aangepakt op het niveau waar de beslissingsbevoegdheid
ligt, namelijk: regionaal. Omdat de aanpak van wachtlijsten ons ernst is, hebben we
met het programma Zorg voor de Jeugd afspraken gemaakt over de regionale aanpak. Een
regionale wachtlijstaanpak was tevens een voorwaarde om in aanmerking te komen voor
het Transformatiefonds.
De voortgang van de afspraken ondersteunen we met het OZJ en monitoren we op regionaal
niveau. De belangrijkste afspraken zijn:
a. Sluitende afspraken in elke regio over de aanpak van wachtlijsten en wachttijden.
Met gemeenten hebben we afgesproken dat zij met hun aanbieders afspraken moeten maken
over hoe om te gaan met wachttijden in de betreffende regio. In de praktijk blijken
deze afspraken nog onvoldoende concreet te zijn en hebben jeugdregio’s nog niet scherp
wat het probleem precies is waardoor wachttijden en wachtlijsten precies ontstaan.
Daarom zetten we in op intensivering via het OZJ. Dit ziet er als volgt uit:
Tien regio’s hebben in hun transformatieplannen aangegeven hun aanpak van de wachttijden
en wachtlijsten te willen verdiepen. Het OZJ ondersteunt deze tien regio’s met een
samenhangende en gestructureerde aanpak. Door deze aanpak kunnen alle regio’s ongeacht
hun eigen situatie, lokale problematiek en voortgang, aansluiten. De aanpak richt
zich enerzijds op het inzichtelijk maken van knelpunten in de jeugdhulpketen. Denk
hierbij aan beter inzicht in verwachte hulpvragen, preventief aanbod en de sociale
kaart. Dit wordt gedaan aan de hand van de volgende stappen: inzicht o.b.v. data,
urgentie definiëren, grondoorzaken vinden, interventies, opvolging/bijsturing, en
opgedane kennis en ervaring breder ontsluiten. Anderzijds richt de aanpak zich op
het analyseren en ontrafelen van de oorzaken waardoor in die regio’s wachttijden en
wachtlijsten ontstaan. Dit kan per regio verschillend zijn, denk bijvoorbeeld aan
triage, ketensamenwerking, het ontbreken van bepaald aanbod, doorlooptijden en doorstroommogelijkheden.
De regio’s werken met het OZJ aan een nulmeting op basis van de data die nu beschikbaar
is die gebruikt kan worden voor betere analyses en interventies. In sommige regio’s
zien we veel initiatieven om wachttijden/wachtlijsten aan te pakken. Het OZJ helpt
focus aan te brengen en het aantal initiatieven terug te brengen om effect te kunnen
sorteren. Regio’s beschikken over veel data, maar informatie die nodig is om te kunnen
sturen is minder aanwezig. Kortom, er is nog veel werk te verzetten in de regio’s.
Regio’s moeten nu echt heel stevig aan de slag met de aanpak van wachttijden en wachtlijsten.
Het OZJ ondersteunt hen daarbij. In het najaar worden de eerste inzichten van de tien
jeugdregio’s gedeeld en wordt verder gewerkt aan een aanpak die landelijk in te zetten
is.
b. Regionale expertteams
Elke jeugdregio heeft inmiddels een regionaal expertteam om ervoor te zorgen dat elk
kind met complexe casuïstiek snel passende hulp krijgt, ongeacht de complexiteit van
de zorgvraag en wachtlijsten. De VNG heeft op haar website een landelijk dekkend overzicht
gepubliceerd van de expertteams met contactgegevens5. Deze lijst is gedeeld met instanties en organisaties die met complexe casuïstiek
te maken hebben, zodat de expertteams ook voor hen vindbaar zijn. Dit jaar wordt stevig
geïnvesteerd in de kwalitatieve doorontwikkeling van de expertteams.
c. Sociale kaart
Een sociale kaart in elke regio, zodat ouders en verwijzers op eenvoudige wijze per
regio weten waar welk aanbod is. De (boven)regionale expertteams hebben per regio
overzicht van het (boven)regionaal beschikbare aanbod. Het OZJ ondersteunt daarbij.
Komende zomer inventariseert de VNG bij alle 42 regio’s de ontwikkelingen rondom de
sociale kaart. Dit levert een overzicht van het jeugdhulpaanbod en inzicht in welke
cruciale jeugdhulp nog mist.
d. Leertafels
Elke regio heeft een leertafel nodig waar breed geleerd wordt van casuïstiek die geleid
heeft tot inzet van weinig voorkomende specialistische jeugdhulp. Deze tafels zijn
nodig om passende zorg en ondersteuning voor jeugdigen, zoveel als mogelijk dichtbij
huis, te realiseren. Weinig voorkomende specialistische jeugdhulp is complex en dus
is reflecteren, monitoren en evalueren noodzakelijk.
e. Afspraken rond doorzettingsmacht
Er is vorig jaar onderzoek verricht naar doorzettingsmacht.6 Uit gesprekken met cliëntorganisaties blijkt dat de toegankelijkheid van de expertteams
voor cliënten beter kan. Ook is geconstateerd dat er nog veel winst te behalen is
in de verbinding met andere domeinen. In de brief aan uw Kamer over het thuiszitterspact
hebben we aangegeven wetgeving voor te bereiden die voorschrijft dat in iedere regio
doorzettingsmacht belegd is voor onderwijs en jeugdhulp voor thuiszittende kinderen.
Verder stellen Ieder(in), Mind en Per Saldo, het juiste loket en het OZJ in overleg
met VNG en de gezamenlijke branches voor de zomer een gezamenlijke visie op en richten
een werkproces in voor de praktische samenwerking zodat geborgd wordt dat er voor
ouders en jongeren «die dreigen om te vallen bij uitblijven van passende zorg» een
aanspreekpunt komt met doorzettingsmacht: het gemandateerd handelen bij het uitblijven
van passend aanbod. Hierbij worden de volgende aspecten uitgewerkt:
– de voorwaarden voor gemandateerd kunnen handelen door een expertteam,
– de toegankelijkheid van expertteams voor ouders en jongeren bij vastgelopen casuïstiek,
– de verbinding met doorzettingsmacht binnen passend onderwijs en de volwassenzorg.
Aanpak wachttijden Raad voor de Kinderbescherming
Zoals ook in de vorige rapportage gemeld zijn de wachttijden bij de Raad voor de Kinderbescherming
(RvdK) al langere tijd te hoog. De gemiddelde wachttijden worden per onderzoekssoort
maandelijks gepubliceerd op de website van de RvdK. De kindveiligheid staat voorop.
Alle zaken worden bij binnenkomst beoordeeld op spoed – deze worden direct opgepakt
– en geprioriteerd. De inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd hebben praktijkonderzoek gedaan naar de beheermaatregelen die de RvdK heeft
getroffen om de veiligheid van kinderen die wachten op raadsonderzoek zo goed mogelijk
te borgen. De RvdK heeft de verbeteracties n.a.v. het onderzoek van de inspecties
inmiddels gerealiseerd. In alle zaken wordt een risico-inschatting gemaakt op de veiligheid,
er wordt informatie over de wachttijd aan de melder verstrekt en er zijn afspraken
op casusniveau over de veiligheid van het kind als langer dan tien dagen moet worden
gewacht op de start van het onderzoek. De Inspecties blijven de RvdK op dit punt intensief
volgen.
De gemiddelde wachttijd bij de RvdK bij beschermingszaken is teruggebracht naar 3
weken. Het aantal zaken op de wachtlijst is gedaald van 3.900 in augustus 2018 naar
2.761 per eind april 2019; in de eerste 4 maanden van 2019 daalt de wachtlijst minder
hard dan gewenst. Hoewel de productiviteit van de RvdK is toegenomen, had de RvdK
in de eerste 4 maanden van dit jaar ook te maken met een hogere instroom; 3,5% meer
dan in dezelfde periode van 2018 en wordt in de vakantieperiode een verminderde productiviteit
verwacht. Op dit moment valt daarom nog niet met zekerheid te zeggen dat de doelstelling
van 1 januari 2020 volledig wordt gehaald. De Minister voor Rechtsbescherming heeft
de RvdK opdracht gegeven om met behulp van indicatoren de wachtlijst inzichtelijker
te maken op het onderscheid tussen situaties waarin sprake is van bedreiging van de
ontwikkeling van een kind en situaties waarin een juridisch vraagstuk (bijvoorbeeld
over het gezag over een kind) moet worden beantwoord. Hij laat bovendien de voortdurende
knelpunten waarmee de RvdK te maken heeft (arbeidsmarktproblematiek, verzuim, beloop
van de organisatieverandering, aansluiting bij ketenpartners) doorlichten door een
organisatiekundige, om vast te stellen of en zo ja hoe deze factoren beter beheerst
kunnen worden.
De acties van het plan van aanpak «Versnellen naar 2020» (productiviteit verbeteren,
aanpak arbeidsmarkt en focus op wettelijke taken) dat in 2018 is ingezet om de wachttijd
omlaag te krijgen, gaan intussen onverminderd voort. Om de wachttijd bij de RvdK verder
omlaag te brengen zijn we met ketenpartners in gesprek over de wijze waarop de RvdK
zich in de Jeugdbeschermingsketen zoveel mogelijk kan richten op zijn wettelijke kerntaken.
3. Vermindering administratieve lasten en terugdringen van vermijdbare uitgaven
We zien nu dat gemeenten geld bijleggen, terwijl aanbieders dat niet zo ervaren. Rijk
en gemeenten hebben afspraken in de maak over:
a. Inkoop, aanbesteden en open house
Het Rijk beziet met de Europese Commissie de mogelijkheden om binnen de aanbestedingsregels
ruimte te creëren om de problematiek van aanbestedingsplicht in het sociaal domein
te verminderen. In de tussentijd is het zaak om de inkoop zo efficiënt mogelijk te
organiseren. Hierbij besteden we niet alleen aandacht aan administratieve lasten,
maar ook aan effecten als gevolg van de uitkomsten van aanbestedingen of inkoop via
een open-house-constructie.
b. Verminderen regeldruk en administratieve lasten
Verantwoordings- en regeldruk wordt aangepakt op alle niveaus (gemeenten, instellingen,
Rijk). Gemeenten en aanbieders maken gebruik van de afgesproken uniforme standaarden
voor gegevensuitwisseling. Het Rijk verplicht deze informatiestandaarden op basis
van de wet administratieve lasten en gemeentelijke samenwerking (Kamerstuk 34 857). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het consequent toepassen en gebruiken van
deze standaarden. De afspraken over het gebruik van de standaarden moet aansluiten
bij de afspraken op welk niveau welke hulp ingekocht moet wordt. Bij regionale inkoop
worden ook regionale afspraken gemaakt over welke standaarden gebruikt worden. De
gemeenten zijn hier ook op aanspreekbaar.
c. Verhelderen opdrachtgeverschap en organisatie van het zorgaanbod.
Belangrijke vervolgvraag uit het verdiepend onderzoek Jeugd is: «waar worden de jeugdhulpmiddelen
zorginhoudelijk aan uitgegeven». Om inzicht te verkrijgen in de patronen bij de uitgavenontwikkeling
bij gemeenten zal tussen juli 2019 en voorjaar 2020 een gedetailleerd onderzoek plaatsvinden
bij een aantal regio’s. De uitkomsten hiervan zullen input vormen voor het verder
aanvullen en uitwerken van afspraken en een betere lokale en regionale sturing. Het
onderzoek moet tevens input leveren voor het aanvullend onderzoek dat gereed moet
zijn in het najaar van 2020.
Eerste gedachten over opzet aanvullend onderzoek jeugd
Op 24 april jl. hebben we het verdiepend onderzoek jeugd aangeboden. Dit onderzoek
heeft bij mij, bij gemeenten en mogelijk ook bij u, tot vervolgvragen geleid en daarom
willen we de komende tijd benutten voor aanvullend onderzoek waarbij er nog verder
de verdieping wordt gezocht. Dit aanvullende onderzoek bestaat uit twee delen. Allereerst
willen de VNG en wij inzicht verkrijgen in de patronen bij de uitgavenontwikkeling
bij gemeenten. Belangrijk vraagstuk, dat veelvuldig ter sprake komt, is het vraagstuk
over vermijdbare kosten en uitgaven in het jeugdhulpstelsel. Waar is efficiëntiewinst
te boeken? We zien nu dat gemeenten geld bijleggen, terwijl aanbieders dat niet zo
ervaren. Hoe kan dit?
Onderzoeksvragen waaraan we denken zijn:
– Inzicht krijgen in de verschillende uitgavencategorieën zoals zorg, uitvoeringskosten,
toegang, administratieve lasten. Dit moet niet alleen aan de kant van gemeenten gebeuren,
maar ook bij aanbieders.
– Inzicht krijgen in hoe de uitgaven verdeeld zijn over de verschillende typen zorg
en hoe dit zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld.
– Inzicht in de ontwikkeling van het aantal aanbieders.
– Verschillen tussen gemeenten in kaart brengen en daar verklaringen voor geven.
– Advies voor mogelijke maatregelen op Rijks- en gemeenteniveau om beter te kunnen sturen,
meer regie te kunnen voeren en daarmee het jeugdhulpstelsel meer beheersbaar te maken.
Met dit eerste deel van het aanvullend onderzoek willen we in gezamenlijk opdrachtgeverschap
met de VNG rond de zomer starten, want het is belangrijk om de uitkomsten daarvan
eind dit jaar al te hebben. De uitkomsten bieden enerzijds input voor het verder aanvullen
en uitwerken van de bestuurlijke afspraken en moeten gemeenten handvatten bieden voor
betere lokale en regionale sturing. We willen daar graag zo snel mogelijk mee aan
de slag. Anderzijds moet het onderzoek input leveren voor het tweede deel van het
onderzoek. Mocht uw Kamer nog aanvullende ideeën hebben voor te onderzoeken thema’s
dan horen we die graag tijdens het Algemeen Overleg op 13 juni a.s.
Het tweede deel van het onderzoek is om te kunnen bepalen of, en zo ja in welke mate,
gemeenten structureel extra middelen nodig hebben. Dit onderzoek moet in het najaar
van 2020 zijn afgerond met daarin de volgende elementen:
– De volume- en uitgavenontwikkeling in de periode 2015–2019, waarbij voor de periode
2015–2017 gebruik wordt gemaakt van het recent afgeronde verdiepend onderzoek jeugd.
– De verklarende factoren van de geconstateerde volume- en uitgavenontwikkeling. Voor
dit onderdeel wordt input gebruikt van onder meer het onderzoek naar «inzicht in de
patronen bij uitgavenontwikkeling» in een aantal jeugdzorgregio’s. Op dit onderzoek
wordt uitgebreider ingegaan bij de bestuurlijke afspraken.
– De aard van de volume- en uitgavenontwikkeling en de mogelijkheden, inclusief de verbreding
van het aanbod, om deze te beheersen.
– De ontwikkeling (en verklarende factoren) van de kostprijs per traject.
– De verschillen tussen gemeenten onderling.
– Het effect van getroffen maatregelen.
– Mogelijke beleidsmaatregelen op lokaal en nationaal niveau.
De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie.
De uitkomsten van het onderzoek zijn zwaarwegend. Dit in het licht van de jeugdhulpplicht
van gemeenten en de noodzaak van sluitende begrotingen. De uitkomsten van het onderzoek
worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichtte
inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen. Indien Rijk en gemeenten in
de bestuurlijke weging niet tot overeenstemming komen, wordt een en ander voorgelegd
aan een – gezamenlijk benoemde – commissie van wijzen die een semi-bindend oordeel
geeft (vergelijkbaar met arbitrage). Dit najaar zullen we uw Kamer informeren over
de denkrichting voor de onderzoeksvragen voor dit deel, zodat we uw input mee kan
nemen in de uiteindelijke onderzoeksopdracht. Zoals wij het nu zie zou het onderzoek
uiterlijk begin 2020 moeten starten, waarbij dan ook de input van het eerste deelonderzoek
wordt meegenomen. Het onderzoek moet in het najaar van 2020 worden afgerond en zal
worden uitgevoerd door een onafhankelijke partij(en).
4. Normalisering en begrenzing jeugdhulpplicht
Uit de benchmarkanalyse blijkt dat een belangrijk thema de waar gemeenten mee worstelen
de afbakening van de jeugdhulpplicht is. Dit geldt zowel ten aanzien van de gemeentelijke
toegang, de invloed van wettelijke verwijzers en ten aanzien van de afbakening met
andere wettelijke kaders (waaronder Zvw). Op drie onderwerpen zijn afspraken in de
maak met gemeenten:
a. Normaliseren, demedicaliseren en inzet eigen kracht en preventie.
Er moet meer duidelijkheid komen over de jeugdhulpplicht van gemeenten. Wat hoort
bij normaal opvoeden en opgroeien, en waar begint de jeugdhulpplicht? Dit is deels
een maatschappelijk debat dat we willen voeren met ouders, jongeren en maatschappelijke
organisaties. Gemeenten hebben behoefte aan richtinggevende uitspraken over de reikwijdte
van de jeugdhulpplicht. Dit kan leiden tot een scherpere beleidsmatige of wettelijke
verankering.
b. Versterken van de verbindingen tussen de Jeugdwet en de Zvw.
Rijk en VNG gaan met Zorgverzekeraars het gesprek aan over:
– Gezamenlijke inzet van de POH-GGZ vanuit de Zvw en Jeugdwet.
– Het behandelen van (psychische) problemen van ouders is vaak randvoorwaardelijk voor
de effectiviteit van de ingezette jeugdhulp.
c. Zorgen dat externe verwijzers doorverwijzen naar door de gemeente gecontracteerde
zorg.
Voorwaarde is dat de gemeenten een goed beeld hebben van de ingekochte zorg en de
beschikbaarheid daarvan.
In het debat van 5 juni 2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 89) hebben we de thematiek
van «normaliseren en begrenzen jeugdhulp» uitgebreid besproken. Preventie, normaliseren,
demedicaliseren èn inzet van het sociale netwerk rond kinderen en gezinnen zijn belangrijke
doelen van de Jeugdwet. De jeugdhulpplicht in de wet is heel bewust ruim gehouden
om maatwerk mogelijk te maken. Hier ligt keuzevrijheid van gemeenten om bij verordening
op gemeentelijk niveau te bepalen hoe de jeugdhulpplicht wordt ingevuld.
Gemeenten hebben op grond van de Jeugdwet ook als taak vragen rondom de opvoeding
te normaliseren en het opvoedkundige klimaat in gezinnen, wijken, buurten, scholen
en kinderopvang te versterken. Gemeenten als Tilburg, Heerlen, en Voorst versterken
het gewone leven van kinderen en gezinnen door gebruik van data, inzet op preventie
van de zwangerschap tot aan de jongvolwassenheid, en het bevorderen van het goede
gesprek met ouders en professionals over wat helpt om de ontwikkeling van «gewoon»
ouderschap te ondersteunen. VWS, VNG, OZJ en de kennisinstituten ondersteunen gemeenten
in hun beleid gericht op preventie en gezondheidsbevordering van jeugdigen. Daarbij
maken we gebruik van de uitwisseling van nieuwe initiatieven die in het koplopersnetwerk
en bestuurlijk leernetwerk preventie jeugd plaatsvindt en van internationale inspiratie,
o.a. uit Schotland (Getting It Right For Every Child) en IJsland (leefstijl en opvoeding).
We bezien met de VNG de mogelijkheid om waar dat nodig en passend is tools en handreikingen
voor gemeenten beschikbaar te stellen en een expertpool in het leven te roepen om
gemeenten en regio’s met specifieke expertise te ondersteunen bijvoorbeeld gebied
van het toepassen van maatschappelijke kosten- baten analyses (MKBA), gebruik van
data, visievorming en spelregels voor lokale werkprocessen.
Ook ten aanzien van kinderen en jongeren met een beperking en/of een complexe (en/of
acute) GGZ-problematiek streven we naar normaliseren in de zin van het gewone leven
versterken en volwaardig en onbeperkt kunnen meedoen. Maar we weten ook dat sommige
beperkingen, aandoeningen en stoornissen niet te voorkomen zijn of beter kunnen worden.
Deze kinderen zijn aangewezen op langdurige vormen van hulp en ondersteuning, soms
wel 24 uur per dag. Hun hulp en ondersteuningsvraag is wezenlijk anders dan opvoedondersteuning
en moet makkelijk op- en afschaalbaar zijn. Het is van belang dat dit tijdig herkend
en erkend wordt. Een verkeerde aanvliegroute, niet passende of niet tijdige hulp kan
leiden tot verzwaring van de zorgvraag, tot uitval op school, en tot mogelijke escalaties
naar alle andere levensdomeinen (verslaving, crisis, dak/thuisloosheid, detentie,
etc). Aandacht aan de voorkant via integrale samenwerking tussen het medische en sociale
domein, goede triage, het inzetten van begeleiding in de thuissituatie en respijtzorg
ter ontlasting van de gezinssituatie kan in veel gevallen escalatie voorkomen.
5. Vakmanschap en arbeidsmarkt
Professionele ontwikkeling is essentieel voor jeugdhulpverleners om hun vak goed te
kunnen uitoefenen. Dit vraagt, mede gezien alle transformatieopgaven, ook om een andere
manier van werken. Bijvoorbeeld als het gaat om de vraag welke hulp zet je wanneer
in en evalueer je of dat de juiste keuze is. Investeren in het vakmanschap van professionals
is een belangrijke randvoorwaarde om een lerend jeugdhulpstelsel te realiseren. Een
kwartiermaker heeft een advies uitgebracht over hoe de samenwerking tussen veldpartijen
kan worden vormgegeven om het vakmanschap te versterken7.
Het NJi werkt momenteel, in nauwe samenwerking met de partners binnen de Stuurgroep
Zorg voor de Jeugd, aan de verdere inrichting en operationalisering van het samenwerkingsplatform.
Hierbij worden de professionaliseringsopgaven die volgen uit de aanpak «De best passende
zorg voor kwetsbare jongeren» als eerste uitgewerkt en opgepakt. Het samenwerkingsplatform
is gericht op ontmoeting, uitwisseling en dialoog, van en voor het jeugdveld. Het
leren bij professionals moet vorm krijgen dicht op de uitvoeringspraktijk. Het gaat
om uitwisseling tussen lokale praktijken, tussen (jeugd)regio’s, tussen wetenschap
en praktijk. Het gaat niet alleen om de professionals en diens kwaliteitsontwikkeling.
Goede afspraken en een open dialoog met werkgevers en gemeenten is hierbij ook van
belang.
Op het gebied van vakmanschap en professionalisering is afgelopen tijd veel geïnitieerd.
Op internet is een online vindplaats ingericht waar kennis en producten verzameld
zijn.8 In maart vond een themabijeenkomst plaats over vakmanschap georganiseerd door Jeugdzorg
Nederland, Associatie voor Jeugd, Associatie wijkteams en NJi. In juni 2019 krijgt
dit een vervolg, met als thema’s «leren in netwerken» en «vakmanschap is mensenwerk».
Vanuit het NJi hebben interviews en groepsgesprekken plaatsgevonden met professionals
in het jeugdveld over hoe zij leren en ontwikkelen. Ook wordt de eerste groep jeugdprofessionals
dit jaar «geschoold» om de stem van de professionals in het jeugddomein te laten horen.9 Zij motiveren, inspireren en verbinden en laten van zich horen in het publieke debat.
Dit initiatief komt vanuit BPSW in samenwerking met NIP en NVO en met ondersteuning
van het NJi. En in het najaar vindt de jaarlijkse «dag van de jeugdprofessional» plaats,
georganiseerd door BPSW, NIP NVO en SKJ met als thema «in gesprek».10
Verbeteren arbeidsmarkt
De arbeidsmarktopgave voor de jeugdsector is groot. Het is essentieel dat er voldoende
jeugdprofessionals zijn, die goed zijn toegerust voor en enthousiast zijn met het
belangrijke werk dat zij doen. We hebben in december 2018 het onderzoeksrapport «Verkenning
arbeidsmarkt jeugdsector» naar uw Kamer gestuurd en heb hierbij aangegeven een verbeteraanpak
in gang te zetten. In het kader van het actieprogramma Werken in de Zorg is een generieke
aanpak met acties uitgezet. Voor de sector jeugdzorg zijn echter aanvullende acties
nodig omdat sprake is van specifieke problematiek: de uitstroom van professionals
is groter dan andere branches in de zorg. De transitie en transformatie die de afgelopen
jaren in het jeugdhulpstelsel hebben plaatsgevonden maken mede dat professionals te
maken hebben met een verhoogde caseload en hoge werkdruk.
Als start voor de verbeteraanpak heeft VWS, samen met JenV, drie werksessies georganiseerd
waarbij denkkracht is gemobiliseerd van jeugdprofessionals, werkgevers in de jeugdzorg,
beroepsverenigingen, gemeenten, brancheorganisaties en vakbonden. VWS en JenV werken
samen met betrokken partijen, de mogelijke maatregelen verder uit in een arbeidsmarktagenda
jeugd, van en voor de sector. Doel is om de arbeidsmarktagenda jeugd in het najaar
gereed te hebben. De partijen verenigd in het «platform jeugdzorg» hebben aangegeven
behoefte te hebben aan een jeugdsector specifieke arbeidsmarkttafel. Ik ben bereid
dit verzoek te ondersteunen. De komende periode zal benut worden om de inrichting
van een dergelijke tafel verder vorm te geven. In de volgende voortgangsrapportage
Zorg voor de Jeugd wordt u hierover nader geïnformeerd, ook over de resultaten uit
het onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van vrijgevestigde jeugdaanbieders. Dit
onderzoek wordt eind augustus 2019 opgeleverd.
Manifest vak- en jeugdhulporganisaties over werkdruk in de jeugdsector
In de Week van Zorg en Welzijn – die begin maart 2019 heeft plaatsgevonden – hebben
vakorganisaties, jeugdhulporganisaties en jeugdprofessionals hun zorg geuit over het
hoge verloop in de sector, de werkdruk en het ziekteverzuim. Volgens deze organisaties
verdient de jeugdhulp een stevige extra impuls om werken weer aantrekkelijk te maken
en de continuïteit van de zorg voor jeugd te borgen. Bij brief van 3 april jl. heeft
uw Kamer om een reactie gevraagd op het manifest (5901). Eerder in deze brief hebben
wij aangegeven dat wij deze zorgen rond werkdruk uiterst serieus nemen. Jeugdprofessionals
zijn het kapitaal van de jeugdhulp en verdienen alle lof, ruimte en ondersteuning
om hun werk goed te kunnen doen. Wij vertrouwen erop dat de extra financiële middelen
die we deze kabinetsperiode beschikbaar stellen voor jeugdhulp (in 2019 € 420 miljoen
extra en in 2020 en 2021 jaarlijks € 300 miljoen extra) bijdragen aan het aantrekkelijk(er)
maken en houden van het werken in de jeugdsector. We hebben daartoe ook aanvullende
bestuurlijke afspraken gemaakt over het betalen van faire tarieven (inclusief loon-
en prijsbijstelling) om te kunnen investeren in vakmanschap én afspraken over verminderen
regeldruk en administratieve lasten. Ook de hiervoor genoemde acties rond ontwikkeling
vakmanschap en verbeteren arbeidsmarkt jeugdsector dragen bij aan het aantrekkelijk(er)
maken van het werken in de jeugdsector.
6. Werkwijze en rapporten inspectie
Werkwijze inspectie ten aanzien van gezinsgerichte voorzieningen
Vorig jaar april publiceerde de inspectie haar thematische rapport «Zo thuis mogelijk
opgroeien – Eén jaar toezicht op kleinschalige jeugdhulp met verblijf». Dit rapport
hebben we naar uw Tweede Kamer gestuurd. Doel van het onderzoek was om zicht te krijgen
op de kwaliteit van de jeugdhulp die gezinsgerichte en kleinschalige jeugdhulpaanbieders
leveren. De inspectie onderzocht daarvoor 49 aanbieders. Mede naar aanleiding van
dit toezichtonderzoek door de IGJ zijn door het veld kwaliteitscriteria voor de gezinshuizen
ontwikkeld. De kwaliteitscriteria zullen op 24 juni 2019 tijdens een symposium worden
toegelicht en openbaar gemaakt. Daarna kan het veld deze kwaliteitscriteria gaan implementeren.
De IGJ wordt gevraagd om te bezien hoe het toezicht op de kleinschalige gezinsgerichte
voorzieningen met behulp van deze kwaliteitscriteria kan worden versterkt. Dit ter
invulling van mijn toezegging tijdens het AO van 16 mei jl.
Werkwijze inspectie algemeen (toezegging AO Misstanden Jeugdzorginstellingen)
De inspectie gaat als toezichthouder na of er verantwoorde en veilige jeugdhulp wordt
geleverd. Dat doet zij via toezicht n.a.v. signalen en meldingen van incidenten en
calamiteiten en via risicogestuurd toezicht.
Er is nog geen meldplicht voor nieuwe zorgaanbieders (wettelijke regeling in voorbereiding,
zie hieronder). Dat betekent dat de inspectie niet iedere jeugdhulpaanbieder in beeld
heeft en mede afhankelijk is van de signalen en meldingen uit de samenleving om een
aanbieder in beeld te krijgen en zo nodig eventueel (nader) onderzoek te kunnen doen.
De inspectie verzamelt veel informatie: tijdens inspectiebezoeken waarmee met een
bezoekinstrument wordt gewerkt, via uitvragen van indicatoren en in de vorm van meldingen,
waaronder van calamiteiten, van zorgaanbieders, gemeenten én burgers, en gesprekken
met zorgaanbieders en bestuurders. Op basis van alle verzamelde gegevens maakt de
inspectie een risico-afweging om prioriteiten te kunnen stellen in het toezicht. Wanneer
er tussendoor een calamiteit plaatsvindt die de inspectie dient te onderzoeken (denk
aan een suïcide in een gesloten setting) dan gaat dat onderzoek voor en moeten andere
onderzoeken wachten. Wanneer de inspectie een signaal of melding over een vermeende
misstand ontvangt, wordt dit onderdeel van het risicoprofiel van de aanbieder en kan
dit aanleiding zijn voor een onderzoek. In het algemeen zal de inspectie de betrokken
aanbieder eerst vragen zelf onderzoek te doen. Uitgangspunt van het toezicht door
de inspectie is daarbij gezond vertrouwen: de inspectie vindt het belangrijk dat een
aanbieder investeert in verbetering van de zorgverlening en actief leert van incidenten.
De bewaking en het herstel van kwaliteit is een primaire taak en verantwoordelijkheid
van de aanbieder.
Werkplan inspectie 2019 (toezegging AO misstanden jeugdhulpinstellingen, Kamerstuk
31 839, nr. 655)
De thema’s die de inspectie in het werkplan 2019 heeft opgenomen op het jeugddomein
zijn: samenwerking met de gemeenten, de kwaliteit en professionaliteit van de lokale
jeugdteams/wijkteams en de ontwikkeling naar een ontwikkelgericht klimaat in jeugdzorginstellingen
in plaats van een beheersmatige aanpak. Wat de samenwerking met de gemeenten betreft
volgt uit bovenstaande dat de inspectie steeds vaker met gemeenten en Wmo-toezichthouders
optrekt.
Als bij een calamiteitenonderzoek blijkt dat ook lokale jeugdteams/wijkteams betrokken
zijn neemt de inspectie hen mee in het toezicht. Toezicht Sociaal Domein (TSD) doet
nu onderzoek naar de kwaliteit van de hulp die wordt ingezet na onderzoek en verwijzing
door Veilig Thuis en dat wordt uitgevoerd door het lokale netwerk, waaronder genoemde
teams. De resultaten worden per gemeente door middel van een factsheet gepubliceerd.
Eind 2019 publiceert TSD het overall beeld. Het onderzoek van de IGJ naar minder beheersmatigheid
en een meer ontwikkelgericht klimaat was het belangrijkste thema tijdens het toezicht
bij de gesloten jeugdhulpinstellingen (zie hiervoor). De inspectie vervolgt dit toezicht
met bezoeken aan orthopedagogische behandelcentra en ggz-instellingen.
Meldplicht nieuwe jeugdhulpaanbieders
In de Derde nota van wijziging bij de Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders
(AWtza, Kamerstuk 34 768) wordt geregeld dat er in de Jeugdwet een meldplicht komt
voor nieuwe jeugdhulpaanbieders. Alle jeugdhulpaanbieders die jeugdhulp willen gaan
verlenen of laten verlenen, moeten ervoor zorgen dat die jeugdhulp niet eerder aanvangt
dan nadat zij dit aan de Minister hebben gemeld. Het is de bedoeling dat de wettelijke
verplichting om te melden per 1 juli 2020 zal gaan gelden.
Jaarbeeld Toezicht Sociaal Domein 2018
Hierbij ontvangt u de link naar de publicatie «Jaarbeeld Toezicht Sociaal Domein 2018»11. Toezicht Sociaal Domein (TSD) houdt toezicht op de samenhang van zorg en ondersteuning
in het brede sociaal domein. Dit jaarbeeld is een weergave van alle resultaten, lopende
projecten en activiteiten in 2018. In bijna alle toezichtonderzoeken van TSD zijn
burgers betrokken geweest. Zo blijven we bij ons toezicht in het sociaal domein kijken
vanuit het perspectief van de burger.
7. Moties en toezeggingen
– Verhoging leeftijdsgrenzen gezinshuizen (motie Voordewind, Kamerstuk 35 000 XVI, nr. 90)
In navolging van de afspraak om vanaf 1 juli 2018 pleegzorg standaard te verlengen
wanneer een pleegkind 18 jaar wordt, worden momenteel afspraken uitgewerkt over verruiming
van de verlengde jeugdhulp voor kinderen in gezinshuizen. Vooruitlopend op de precieze
afspraken worden extra financiële middelen aan het jeugdhulpbudget toegevoegd. Dit
loopt op tot structureel € 11,4 miljoen in 2023. Naar de verhoging van de leeftijdsgrens
voor kinderen in gezinshuizen is door bureau AEF onderzoek verricht. Het bijgevoegde
onderzoek laat zien dat het verruimen van de leeftijdsgrens voor gezinshuizen een
groot deel van de knelpunten kan oplossen.
– Onderzoek jeugd-GGZ
In het debat over de Evaluatie van de Jeugdwet van juni 2018 (Handelingen II 2018/19,
nr. 13, item 3) heeft de heer Raemakers gevraagd om een «actieonderzoek-jeugdggz» naar knelpunten
en oplossingen, in overleg met de sector en ouders en jongeren. In reactie daarop
hebben we aangegeven dat bij dit onderzoek niet alleen de knelpunten, maar ook de
goede voorbeelden van succesvolle integratie van jeugd-ggz in beeld worden gebracht.
Op ons verzoek heeft ZonMW aan Nivel, NJi en Stichting Alexander een gezamenlijke
opdracht gegeven dit onderzoek uit te voeren in overleg met de sector en ouders en
jongeren. Dit onderzoek is nu in uitvoering. De uitkomsten komen naar verwachting
voor de zomer beschikbaar.
– Motie Tielen/Peters inzake klachtbemiddeling
In de motie van de leden Tielen en Peters12 is de regering verzocht te onderzoeken hoe de verschillende procedures met betrekking
tot klachtbemiddeling en/of geschilbeslechting bij elkaar te voegen en te stroomlijnen
zijn, met als doel de zorgprofessional zo veel mogelijk te ontlasten. Voor de uitvoering
van deze motie zijn gesprekken gevoerd met de sector (onder meer met jeugdprofessionals,
werkgevers, de Kinderombudsman en SKJ) en is op 7 maart 2019 met partijen uit de sector
een Ronde Tafel georganiseerd. Op hiervan wordt ingezet op het verbeteren en stroomlijnen
van klacht- en tuchtrecht en een betere afstemming van beide procedures:
• Afstemmen tucht- en klachtrecht: Het SKJ heeft de afgelopen periode al stappen gezet
met de inrichting van het «voorportaal», wat zorgt voor een betere selectie aan het
begin van een mogelijke tuchtzaak. Daarnaast kunnen nog verdere stappen gezet worden
in het voorkomen van overlap door de aard van de klacht bepalend te laten zijn voor
de te volgen procedure en niet de individuele keuze van de betrokken klager. Samen
met SKJ, de beroepsverenigingen, Jeugdzorg Nederland en de instellingen gaan we werken
aan het aanscherpen van de ontvankelijkheidsbeoordeling voor beide procedures.
• Overlap door mensen die vaak klagen: Uit de gesprekken/Ronde Tafel kwam naar voren
dat de stapeling van klacht- en tuchtrecht voor een groot deel veroorzaakt wordt door
een kleine groep cliënten die vaak klaagt. Een specifieke aanpak – met behoud van
de wettelijke mogelijkheden van de cliënt – is noodzakelijk om te zorgen dat professionals
en organisaties minder worden belast met de klachten van deze groep. De Belastingdienst
heeft zo’n aanpak ontwikkeld. Jeugdzorg Nederland verkent met de Belastingdienst of
een dergelijke aanpak ook behulpzaam kan zijn binnen de jeugdzorg. Hierbij kan worden
gedacht aan een «early warning» systematiek waardoor een dossier al in beeld komt
vóórdat het escaleert naar klachtniveau.
• Tot slot kunnen de instellingen – met hulp van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg
(AKJ) – hun eigen klachtenprocedures ook nog verbeteren en stroomlijnen.
– Veilige Publieke Taak
Tijdens het wetgevingsoverleg van 12 november jl. (Kamerstukken 35 000 XVI en 35 000 VI, nr. 107) is uw Kamer toegezegd om terug te komen op de aanpak van online bedreigingen en
laster aan het adres van jeugdbeschermers en de stand van zaken van de veilige publieke
taak in het algemeen. Het arbeidsfonds FCB heeft een leidraad ontwikkeld over online
agressie. Deze leidraad is speciaal ontwikkeld voor hulpverleners. Het zou vanzelfsprekend
moeten zijn dat jeugdhulpverleners hun werk veilig kunnen doen. Als er toch sprake
is van een strafbaar feit dan krijgt de opvolging door de politie en het openbaar
ministerie prioriteit. Dit is opgenomen in de «Eenduidige Landelijke Afspraken» waarin
politie en openbaar ministerie hebben vastgelegd op welke manier wordt omgegaan met
de opvolging van agressie en geweld tegen hulpverleners met een publieke taak. Dit
onderwerp heeft de blijvende aandacht van de Minister van Justitie en Veiligheid.
Daarnaast heeft het kabinet op 11 maart jl. aangekondigd met voorrang een wetsvoorstel
voor te bereiden dat het «taakstrafverbod» specifiek voor functionarissen met een
publieke taak uitbreidt. Het gaat daarbij om mishandeling en gekwalificeerde vormen
daarvan waarvoor al een strafverzwaringsgrond geldt indien gepleegd tegen deze functionarissen.
Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat ook de poging tot mishandeling, etc. onder het taakstrafverbod
valt en dus niet alleen als sprake is van letsel.
– Gewijzigde motie Tielen c.s. over gezamenlijk beslissen
De leden Tielen, Peters, Voordewind, Raemakers en Van der Staaij hebben per motie13verzocht om te bevorderen dat «samen beslissen» met jongeren en ouders het uitgangspunt
is bij het vinden en bieden van passende hulp.
In alle richtlijnen voor jeugdprofessionals is opgenomen dat «samen beslissen» het
uitgangspunt is. De richtlijn «Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende
hulp voor jeugdhulp en jeugdbescherming» geeft weer langs welke stappen een jeugdprofessional
tot een afgewogen beslissing over hulp zou moeten komen. We gaan met cliëntenorganisaties
in gesprek over het breder verspreiden van de cliëntversie van deze richtlijn. De
implementatie van richtlijnen en het werken volgens de professionele standaard door
professionals is aandachtspunt in bij- en nascholing. In het kader van vakmanschap
en professionalisering vinden dialoogsessies plaats georganiseerd door de associatie
wijkteams. Het thema samen beslissen is hierin geborgd. Uit een ronde van de IGJ langs
5 regionale expertteams kwam naar voren dat het betrekken van ouders en kinderen in
veel gevallen gebeurt maar niet overal. De bevindingen van de IGJ zijn besproken met
vertegenwoordigers van de regionale expertteams, de VNG, Zorglandschap jeugdhulp en
ervaringsdeskundige jongeren. Hierbij is geconcludeerd dat het betrekken van ouders
en kinderen in alle gevallen vanzelfsprekend en actief moet gebeuren. We hebben het
OZJ en de expertteams gevraagd om ook in de expertteams te zorgen dat ouders en jeugdigen
in alle gevallen vanzelfsprekend betrokken worden.
– Professionele richtlijnen
In het debat over zelfdoding in de jeugdzorg van 13 februari jl. is toegezegd aan
het lid Tielen om de Kamer schriftelijk te informeren over de stand van zaken van
het gezamenlijk afstemmen van richtlijnen door beroepsgroepen. De noodzaak van afstemming
tussen beroepsgroepen over richtlijnen wordt breed gedragen door jongeren en hun ouders
én door professionals. Beroepsgroepen en kennisinstituten hebben hier reeds afstemming
over met elkaar. Men weet elkaar steeds beter te vinden en men werkt makkelijker samen
bij het ontwikkelen van nieuwe richtlijnen of aanverwante producten. Zodat adviezen
op elkaar aansluiten en er geen dubbel werk of tegenstrijdige adviezen uit voortvloeien.
Een concreet voorbeeld hiervan is dat voor de richtlijn over Trauma voor jeugdhulp
en jeugdbescherming op inhoud heel goed afgestemd en verwezen wordt naar de zorgstandaard
over Trauma voor de GGZ. Er is bovendien een belangrijke stap gezet door het creëren
van overzicht. Richtlijnen en standaarden van verschillende beroepsgroepen zijn in
de databank richtlijnen van het Nederlands Jeugdinstituut per onderwerp gebundeld.
Op dit moment staan 101 richtlijnen en standaarden in de databank die voor professionals
in de jeugdsector behulpzaam kunnen zijn in de dagelijkse praktijk.
– Wetenschappelijk bewezen behandelmethoden
De leden Westerveld, Hijink en Kuiken hebben bij motie14 verzocht om in overleg met onderzoekers te bevorderen dat kennis over wetenschappelijk
bewezen behandelmethodes wordt verspreid en dat deze methodes in de praktijk worden
toegepast. Binnen het kennisontwikkelingsprogramma «Wat werkt voor de jeugd» van ZonMw
wordt kennis over wat werkt wanneer, bij wie en waarom vergroot en toepasbaar gemaakt
voor de praktijk. Ter bevordering van kennisbenutting zet het programma gerichte verspreidings-en
implementatieactiviteiten in. Om professionals, aanbieders en gemeenten te ondersteunen
bij het organiseren en uitvoeren van passende hulp die werkt, heeft het Nederlands
Jeugdinstituut in samenspraak met wetenschappers, professionals en andere partijen
uit het jeugdveld acht uitgangspunten voor het bereiken van effectieve jeugdhulp opgesteld
die onder de aandacht worden gebracht. Deze uitgangspunten hebben betrekking op het
werken met interventies en kernelementen in combinatie met de inzet van vakmanschap
van jeugdprofessionals en het monitoren of de gewenste resultaten worden behaald.
– Regionale Kenniswerkplaatsen Jeugd
Vanaf 2020 start ZonMw met het nieuwe programma Regionale Kenniswerkplaatsen Jeugd
(2020–2024) als vervolg op het aflopende programma Academische Werkplaatsen Transformatie
Jeugd (2016–2020). In de regionale kenniswerkplaatsen werken beleid, kennis en praktijk
samen aan kennis voor de jeugdsector in de eigen regio. Gemeenten, instellingen en
hogescholen/universiteiten uit de regio werken aan het versterken van een lerende
omgeving en verbetercyclus in de regio en het verder ontwikkelen en bestendigen van
duurzame regionale samenwerkingsverbanden in de jeugdsector met partners uit kennis,
beleid en praktijk. Hiervoor is een bedrag van € 8 miljoen beschikbaar. ZonMw wil
in het nieuwe programma de landelijk dekking van werkplaatsen uitbreiden met drie
nieuwe werkplaatsen.
– Identiteitsgebonden jeugdhulp (vraag de heer Voordewind)
Begin dit jaar is ambtelijk gesproken met Eleos en De Hoop. Naar aanleiding van dit
gesprek is het signaal dat niet alle regio’s voldoende oog hebben voor de beschikbaarheid
van identiteitsgebonden zorg ambtelijk en bestuurlijk met de VNG besproken. Daarbij
is afgesproken dat alle gemeenten wordt gevraagd aandacht te hebben voor de (wettelijke)
beschikbaarheid van identiteitsgebonden zorg binnen hun gemeente.
– Beschouwing over inkoop in relatie tot kwaliteit op verzoek van de heer Peters
In het debat over zelfdoding in de jeugdzorg (d.d. 13 februari 2019 (Handelingen II
2018/19, nr. 53, item 4)) vroeg de heer Peters (CDA) zich af in hoeverre de manier waarop jeugdhulp wordt
ingekocht en hoe de verantwoording wordt ingericht, gevolgen heeft voor de inzet van
tijdige en passende jeugdhulp. In dat debat heb ik uw Kamer toegezegd daar met een
schriftelijke beschouwing op terug te komen. Deze beschouwing vindt u als bijlage
bij deze brief.
– Motie Peters verminderen van uitvoeringslasten voor kleine jeugdhulpaanbieders (Kamerstuk
35 000 XVI, nr. 84)
De jaarverantwoording is een wettelijk verplichte maatschappelijke verantwoording,
men verantwoordt over de inzet van publiek geld. De maatschappelijke verantwoording
levert onder andere data op welke de inspectie gebruikt bij haar toezicht op de kwaliteit
van jeugdhulp. Om de lastendruk zo beperkt mogelijk te houden is het belangrijk om
scherp te blijven waarom we wat met welk doel uitvragen. We blijven daarbij kijken
naar mogelijke vereenvoudiging van de jaarverantwoording. En er is al veel bereikt.
Zo is er sinds 2016 een vereenvoudigde verantwoording voor kleine jeugdhulpaanbieders
die sinds 2017 ook nog eens geen accountantsverklaring over hoeven te leggen. Zomer
2018 zijn er in het kader van het programma «Ontregel de Zorg» schrapsessies georganiseerd
waarbij voor zorg en jeugd ca. 250 vragen zijn geschrapt. Tot slot heeft de IGJ besloten
in 2019 geen aparte risico-indicatoren uit te vragen. In plaats daarvan is de IGJ
een programma voor de vernieuwing van het toezicht gestart. Ter uitvoering van de
motie van dhr. Peters organiseren we samen met Rita Verdonk werksessies met een aantal
kleine jeugdhulpaanbieders. Het doel is om binnen bestaande wettelijke kaders te kijken
waar we nog ruimte zien voor vereenvoudiging.
– Voorkomen van uithuisplaatsingen
In het AO over pleegzorg/gezinshuizen hebben we uitvoerig gesproken over het belang
van preventie van uithuisplaatsingen en het «zo thuis mogelijk opgroeien» van kinderen.
De cijfers laten een daling zien van het aantal uithuisplaatsingen van 15.340 naar
14.660 in de periode 2016–2018. Ook gaat een OTS-maatregel minder vaak gepaard gaat
met uithuisplaatsingen; van 34% naar 29% (2016–2018). Een daling van maar liefst 5
procentpunt. Verder informeren wij u dat op initiatief van Acare met steun van VWS
een landelijk onderzoek loopt naar «ketenbreed leren en werken aan tijdige inzet van
passende hulp». Het onderzoek is in het najaar van 2018 gestart en duurt drie jaar.
Doel van het onderzoek is leren van 75 complexe casussen, bijvoorbeeld van kinderen
die een OTS (onder toezicht stelling) met uithuisplaatsing krijgen of die langdurig
in residentiële zorg verblijven. De vraag is wat we in de toekomst bij deze kinderen
anders kunnen doen, zodat problemen in hun ontwikkeling vaker voorkomen kunnen worden,
of eerder beter worden aangepakt. Verder heeft het NJi een handreiking ontwikkeld
waarmee de professionals die beslissen over gedwongen of vrijwillige uithuisplaatsing
kunnen bepalen waar een kind, dat niet thuis kan wonen, het beste geplaatst kan worden.15
– Samenplaatsen van broertjes en zusjes
Uitgangspunt bij uithuisplaatsing is dat broertjes en zusjes samen worden geplaatst.
Het beeld bestaat echter dat dit in de praktijk nog niet altijd goed lukt. De Ministeries
van VWS en JenV onderzoeken hoe op grond van de beschikbare cijfers het aantal overplaatsingen
en gescheiden plaatsingen van broertjes en zusjes in beeld kan worden gebracht. Daarbij
wordt onderzocht wat de achterliggende oorzaken zijn en wat er nodig is om het aantal
doorplaatsingen en gescheiden plaatsingen van broertjes en zusjes te beperken. We
verwachten dat de uitkomsten van dit onderzoek dit najaar beschikbaar komen.16
– Opvang Alleenstaande Minderjarige Vluchtelingen (AMV’ers) in overgang naar volwassenheid
Tijdens het AO pleegzorg/gezinshuizen van 16 mei jl. is toegezegd om met het Ministerie
van JenV in gesprek te gaan over de problemen die Alleenstaande Minderjarige Vluchtelingen
(AMV’ers) ervaren in de overgang naar volwassenheid. AMV’ers worden niet alleen in
opvanggezinnen (pleeggezinnen) opgevangen, maar ook in kleinschalige woonvoorzieningen
(KWE/KWG). Zij ondervinden problemen bij de overgang naar volwassenheid, bijvoorbeeld
door een beperkte kennis van de Nederlandse taal of een klein netwerk om op terug
te vallen. Het Ministerie van JenV heeft aangegeven deze problematiek breed op te
willen pakken en met alle betrokken partijen (VNG, SZW, OCW, BZK en VWS) na te willen
gaan welke maatregelen er ingezet kunnen worden om deze jongeren te ondersteunen in
de overgang naar volwassenheid.
– Evaluatie wet verbetering positie pleegouders
Per 1 januari 2015 zijn de artikelen van de «wet verbetering positie pleegouders»
opgenomen in de Jeugdwet. Bijgevoegd ontvangt u een evaluatie van deze wetsartikelen.
Uit de evaluatie blijkt dat de wet als waarborg functioneert en pleegouders de mogelijkheid
geeft om in te grijpen als zaken niet goed lopen, bijvoorbeeld via het klachtrecht.
Op sommige punten blijkt het nog lastig om de wetsartikelen goed in de praktijk tot
uiting te brengen en de positie van pleegouders stevig in te bedden. Zo hebben pleegouders
recht op informatie die van belang is voor de opvoeding van het pleegkind, maar gaan
professionals, mede wegens privacy redenen, hier in de praktijk verschillend mee om
en beschikken (gezins-)voogden niet altijd over alle relevante informatie. Ook blijkt
het klachtenrecht en recht op een vertrouwenspersoon bij de aanbieders en GI’s geborgd
te zijn, maar is de bekendheid hiervan bij pleegouders beperkt en geven veel pleegouderraden
aan ontevreden te zijn over de mate waarin ze in de praktijk medezeggenschap ervaren
bij de pleegzorgaanbieder.
De uitkomsten en aanbevelingen van de evaluatie worden meegenomen in de intensiveringen
op het actieplan pleegzorg waarover uw Kamer bij brief van 4 april 2019 is geïnformeerd.
Zo zet de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP) zich in om de samenwerking
tussen pleegouders, pleegzorgbegeleiders en jeugdbeschermers te verbeteren en duidelijkheid
te creëren in rollen, taken, verantwoordelijkheden en onderlinge communicatie. Verder
zullen wemet het AKJ, Jeugdzorg Nederland en de NVP nagaan hoe we het vertrouwenswerk
voor pleegouders en pleegkinderen kunnen versterken en de bekendheid hiervan kunnen
vergroten. Dit mede ter invulling van mijn toezegging tijden het AO pleegzorg/gezinshuizen
van 16 mei 2019. Met Jeugdzorg Nederland gaan we na hoe meer duidelijkheid kan worden
gecreëerd rond informatievoorziening voor pleegouders en of we helder uiteen kunnen
zetten wanneer en hoe welke informatie gedeeld moet worden. Tevens zullen we de NVP
en het Landelijk Overleg Pleegouderraden vragen om samen met Jeugdzorg Nederland na
te gaan hoe medezeggenschap van pleegouders bij pleegzorgaanbieder versterkt kan worden.
Zoals aangegeven tijden het AO van 16 mei jl. wordt uw Kamer bij de eerstvolgende
Voortgangsrapportage Zorg voor de Jeugd, in het najaar, uitgebreid informeren over
de intensiveringen van het actieplan pleegzorg. Hierbij worden de aanbevelingen uit
de wetsevaluatie meegenomen.
– Acht praktijkvoorbeelden preventie in het jeugdveld met inzet van data in het jeugdveld
VWS en VNG willen de praktijk van preventie bevorderen en professionaliseren. Niet
door alleen voorbeelden van inhoud en beleid aan te reiken, maar vooral door een proces
in te richten waarin gemeenten, kennisinstituten en VWS van elkaar leren in wat werkt
in preventie om daarmee samen tot nog effectievere aanpakken te komen. In 2017 is
gestart met het netwerk «koplopers preventie jeugd», waar gemeenten hun successen
delen op gebied van preventie voor jeugd. Bijgevoegde publicatie gaat over preventie
met data in het jeugdveld. Deze inventarisatie bevat 8 praktijkvoorbeelden, die op
verschillende terreinen laten zien wat er mogelijk is en wat werkt wat betreft inzet
van data voor preventie jeugdbeleid.
– Nader onderzoek verblijf anders en verwijzingen door gemeentelijke toegang.
Naar aanleiding van de beleidsinformatie jeugd worden nadere onderzoeken uitgevoerd
om de cijfers te kunnen duiden. In dit onderzoek is onder meer gekeken of er een mogelijk
causaal verband is tussen een hoog gebruik van jeugdhulp met verblijf en een hoog
aantal verwijzingen hierbij door de gemeentelijke toegang/ de wijkteams. Dit verband
blijkt er niet te zijn. Wie de verwijzer is blijkt niet bepalend voor een hoog/laag
gebruik van de verschillende soorten van jeugdhulp in een gemeente of regio. Om het
gebruik van jeugdhulp te kunnen verklaren zal naar andere factoren gekeken moeten
worden. De deelstudies in vijf regio’s bieden invalshoeken voor nader onderzoek.
Tot slot
Graag willen we een compliment uitdelen aan de vertegenwoordigers van cliënten, beroepsgroepen,
aanbieders, gemeenten, OZJ en kennisinstituten die hun nek uitsteken om de jeugdhulp
te verbeteren. Ons grootste compliment gaat daarbij uit naar de jeugdhulpwerkers in
de praktijk die zich dag in dag uit inzetten voor kinderen en gezinnen. Zij verdienen
erkenning en alle lof, ruimte en ondersteuning om hun werk goed te kunnen doen.
We vertrouwen erop dat we de komende periode de positieve ontwikkelingen in de jeugdhulp
kunnen voortzetten dankzij de extra middelen die we hiervoor inzetten en de aanvullende
bestuurlijke afspraken die in de maak zijn. De volgende voortgangsrapportage Zorg
voor de Jeugd ontvangt de Kamer dit najaar (november).
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Bijlagen17:
– Tweede voortgangsrapportage programma Zorg voor de Jeugd
– CBS-jaarcijfers jeugdhulp 2018
– CBS-jaarcijfers jeugdbescherming en jeugdreclassering 2018
– Beschouwing over inkoop in relatie tot kwaliteit op verzoek van de heer Peters
– Onderzoek leeftijdsgrenzen gezinshuizen
– Evaluatie wet verbetering positie pleegouders
– Advies Kwartiermaker Samenwerkingsplatform vakmanschap
– Acht praktijkvoorbeelden preventie met data in het jeugdveld
– Nader onderzoek verblijf anders en verwijzingen door gemeentelijke toegang
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming