Brief regering : Voortgang individuele leerbudgetten en enkele onderwerpen rond flexibilisering aanbod
30 012 Leven Lang Leren
Nr. 111
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR
EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juni 2019
1. Inleiding
Het kabinet wil mensen stimuleren om zelf regie te nemen op hun loopbaan en hun leven,
zodat zij zich kunnen blijven ontwikkelen en hun eigen keuzes kunnen maken.1 De aanpak Leven Lang Ontwikkelen (LLO) speelt daarin een belangrijke rol. Mensen
moeten kunnen beschikken over middelen die naar eigen inzicht kunnen worden besteed
aan opleiding en ontwikkeling gericht op het duurzaam inzetbaar blijven op de arbeidsmarkt.
Dat gebeurt ook al regelmatig. Dit jaar is maar liefst € 1,6 miljard beschikbaar voor
duurzame inzetbaarheidsbudgetten voor 2,3 miljoen werknemers, blijkt uit onderzoek
van werkgeversorganisatie AWVN.2 Het kabinet is dan ook verheugd over de inzet van de vele partijen die actief LLO
stimuleren, landelijk, regionaal en sectoraal.
Het kabinet wil meer eigen regie stimuleren door duidelijkheid te bieden aan private
partijen over de fiscale behandeling van individuele leer- en ontwikkelbudgetten.3 Daarnaast werkt het kabinet aan een regeling voor een publiek leer- en ontwikkelbudget4, het zogenoemde «STAP-budget»5, dat mensen de (financiële) mogelijkheid geeft stappen te zetten in hun ontwikkeling
om duurzaam inzetbaar te blijven en vitaal de pensioenleeftijd te behalen. En we werken
aan het flexibeler en aantrekkelijker maken van het opleidingsaanbod, zodat een opleiding
ook goed te combineren is met werk en privéleven.
Met deze brief informeren we uw Kamer over de voortgang op deze onderwerpen, mede
naar aanleiding van toezeggingen die op verschillende momenten zijn gedaan.6 Rond de zomer zullen wij uw Kamer meer integraal informeren over de stand van zaken
van het LLO-beleid. Ten behoeve van deze brief is overleg gevoerd met diverse betrokkenen
bij de verschillende onderwerpen, waaronder de sociale partners in de Stichting van
de Arbeid en onderwijssectoren.
2. Private individuele leerbudgetten
Groeiende bereidheid tot stimuleren eigen regie
Wij zijn blij om te zien dat private partijen zoals sociale partners en O&O-fondsen
het belang van eigen regie op de loopbaan inzien. Zij stellen daarvoor in toenemende
mate individuele budgetten beschikbaar: van de 5,6 miljoen werknemers voor wie cao-afspraken
gelden, beschikten in 2017 ongeveer 1,3 miljoen (24%) werknemers over een individueel
leer- en ontwikkelbudget.7 Deze individuele leer- en ontwikkelbudgetten zijn bedoeld voor algemene scholing
en ontwikkeling; de financiering van functionele scholing is de wettelijke taak van
werkgevers.
Voor het aanzienlijk bredere doel van duurzame inzetbaarheid8 kunnen volgens werkgeversorganisatie AWVN dit jaar 2,3 miljoen werknemers beschikken
over een zogeheten individueel duurzaam inzetbaarheidsbudget, waarvoor € 1,6 miljard
beschikbaar is.9 Toch is er nog veel ruimte voor verbeteringen: werkenden en leidinggevenden weten
in de praktijk nog niet goed wat te doen om inzetbaarheid duurzaam te verbeteren10 waardoor veel budget onbenut blijft, er zijn nog veel cao’s zonder een dergelijke
regeling, een deel van de regelingen kan meer flexibel worden gemaakt en de fiscale
behandeling van individuele private budgetten levert in de praktijk soms onduidelijkheden
op.
De positieve ontwikkeling in het realiseren van meer eigen regie op de loopbaan door
de private partijen ondersteunt het kabinet met vervolgonderzoek om beter inzicht
te krijgen in het gebruik van de beschikbare individuele leer- en ontwikkelbudgetten
en hoe dat te stimuleren. De Stichting van de Arbeid en de SER willen een bijdrage
leveren aan kennisdeling over individuele leer- en ontwikkelbudgetten door voor de
zomer een bijeenkomst te organiseren. Daarbij zullen de (versterking van de) zeggenschap
van werknemers over hun budget en het stimuleren van het gebruik van deze budgetten
worden betrokken.
Meer duidelijkheid bij fiscale behandeling van leerrekeningen
In de kamerbrief LLO van 27 september jl. stellen sociale partners dat een passend
fiscaal kader voor de private leerrekeningen een belangrijke randvoorwaarde is voor
het bevorderen van directe toegang van werkenden tot scholingsmiddelen voor algemene
scholing en ontwikkeling.11 Het kabinet ondersteunt private partijen door verduidelijkingen aan te brengen in
de toepassing van het huidige kader voor de fiscale behandeling van deze budgetten.12 Zo is uw Kamer eerder geïnformeerd13 over de mogelijkheid om op de individuele leerrekeningen te sparen voor scholing
over jaargrenzen heen. Dat is belangrijk, omdat een werknemer zo een groter bedrag
bijeen kan krijgen om kostbaarder scholing – of activiteiten gericht op ontwikkeling
– te kunnen betalen.
Om de toepassing van de fiscale wetgeving op private individuele leer- en ontwikkelbudgetten
verder te verduidelijken, is in november 2018 een werkgroep gestart die praktische
voorstellen ontwikkelt. De werkgroep bestaat uit leden afkomstig van: de Belastingdienst,
enkele cao-sectoren, uitvoerders, het Ministerie van Financiën en het Ministerie van
SZW. De werkgroep heeft zich met name gericht op de vraag of een cursus of opleiding
valt onder de gerichte vrijstelling voor scholing volgens de Wet op de loonbelasting
1964.14 Voor veel werkgevers is dit nu niet duidelijk. Daarom heeft de Belastingdienst een
toelichting op deze vrijstelling gemaakt. Bovendien komt er een korte vragenlijst
waarmee de werkgever direct bij aanwending van een budget het recht op een fiscale
vrijstelling kan toetsen en zodoende het risico op een onvoorziene naheffing kan minimaliseren.15 Invulling van de vragenlijst geeft een duidelijke indicatie op de vraag of de gewenste
scholing al dan niet onder de vrijstelling valt. Werkgevers kunnen ervoor kiezen de
individuele leer- en ontwikkelbudgetten voor hun werknemers bij een uitvoerder neer
te leggen. Deze uitvoerders dragen daarmee bij aan het ontzorgen van werkgevers en
kunnen ook een rol spelen bij het toepassen van het door de Belastingdienst ontwikkelde
voorlichtingsdocument (toelichting en vragenlijst). Er bestaan daarnaast ook mogelijkheden
voor de werkgever om het financiële risico op naheffingen in onderlinge afspraken
bij de uitvoerder te leggen.
Toepassing voorlichtingsinstrument en terugkoppeling
De toelichting en de vragenlijst worden de komende maanden door de betrokken sectoren
in de praktijk toegepast. Bevindingen worden teruggekoppeld in de werkgroep en besproken
met sociale partners in de Stichting van de Arbeid. Indien gewenst zijn de Belastingdienst
en SZW bereid dit voorlichtingsinstrument verder toe te lichten en onder de aandacht
te brengen bij sociale partners, bijvoorbeeld bij een voorlichtingsbijeenkomst.
De werkgroep volgt de ervaringen bij toepassing van het voorlichtingsinstrument op
de voet via de monitoring door de betrokken sectoren. De Belastingdienst blijft hierbij
nauw betrokken en draagt waar nodig bij aan het verder verduidelijken hoe werkgevers
fiscale risico’s kunnen minimaliseren door toepassing van het voorlichtingsinstrument.
Voor dit doel heeft de Belastingdienst een coördinerend inspecteur aangewezen, die
de eenheid van uitvoering en handhaving binnen de Belastingdienst bevordert.
Andere mogelijkheden ter verduidelijking
De werkgroep realiseert zich dat hiermee nog niet alle onzekerheden over de fiscale
behandeling zijn weggenomen. Daarom richt zij zich de komende periode op andere mogelijkheden
ter verduidelijking van de fiscale behandeling van private leerrekeningen, zoals de
meeneembaarheid van het individuele budget naar een andere werkgever (portabiliteit)
en de inzet van het individuele budget bij werkloosheid.
Over de voortgang daarvan zal uw Kamer rond de zomer opnieuw worden geïnformeerd.
Daarbij zal ook worden gerapporteerd over de uitwerking van de motie van Weyenberg
c.s. Die motie verzoekt te onderzoeken of er verbeterpunten zijn bij het toepassen
van de bestaande fiscale vrijstelling voor scholing bij de private individuele leerrekeningen,
wat de aansluiting is tussen de fiscale vrijstelling en de vermindering van de transitievergoeding
en of en hoe het mogelijk is om kosten in mindering te brengen op de transitievergoeding
door middel van door de werknemer gewenste stortingen op de individuele leerrekening.16
3. Publieke regeling individueel STAP-budget
Om het leven lang ontwikkelen een boost te geven, vindt het kabinet het verduidelijken
van de fiscale behandeling van private individuele leer- en ontwikkelbudgetten niet
genoeg. Op dit moment is het voor individuele belastingplichtigen mogelijk om kosten
voor een opleiding of studie voor een (toekomstig) beroep in aftrek te brengen op
de inkomstenbelasting, al dan niet aanvullend op de private leerbudgetten. Deze fiscale
regeling aftrek van scholingsuitgaven is toegankelijk voor iedereen die geen recht
(meer) heeft op studiefinanciering. Uit een evaluatie van deze regeling is gebleken,
dat de effectiviteit ervan op de stimulering van scholing beperkt is.17 Conform de daarover in het Regeerakkoord gemaakte afspraak heeft het kabinet in de
Kamerbrief LLO van 27 september 2018 aangekondigd deze fiscale aftrek te vervangen
door een uitgavenregeling.18 De contouren van deze uitgavenregeling, het zogenoemde STAP-budget, worden hieronder
beschreven. Streven is de regeling rond de zomer van 2019 te publiceren.
Vormgeving en samenhang
De ontwikkeling van een publiek leer- en ontwikkelbudget biedt mogelijkheden om een
toekomstbestendige regeling neer te zetten, waarmee kan worden ingespeeld op ontwikkelingen
op de arbeidsmarkt. Met het STAP-budget wordt iedereen met een band met de Nederlandse
arbeidsmarkt in staat gesteld om scholing in te zetten voor de eigen ontwikkeling
en duurzame inzetbaarheid.19 Om ruimte te bieden voor verdere bundeling van middelen voor scholing en ontwikkeling
en versnippering van publieke middelen tegen te gaan, wordt de regeling zo opgezet
dat in de toekomst mogelijk beschikbaar komende aanvullende budgetten voor bepaalde
doelen of voor bepaalde doelgroepen eenvoudig kunnen worden toegevoegd.20 Denk aan mogelijke budgetten die nodig zijn om gevolgen op te vangen van krimp, krapte
of economische crisis, of ten behoeve van transities in energie, klimaat of technologie.
Via monitoring van het STAP-budget is het bovendien mogelijk de regeling tussentijds
aan te passen, bijvoorbeeld indien blijkt dat de beoogde effecten uitblijven. Er is
immers nog weinig ervaring opgedaan met toepassing van dit instrument op grotere schaal.
Het beschikbare budget is structureel ruim € 200 miljoen21 en komt overeen met de kosten van de fiscale regeling aftrek van scholingsuitgaven.
Dit STAP-budget komt voor iedereen beschikbaar. Dat betekent dat zowel werkenden als
niet-werkenden van het STAP-budget gebruik kunnen maken, evenals mensen met en zonder
startkwalificatie. Voor deze laatste groep is het op latere leeftijd vaak niet mogelijk
om via het initiële bekostigde voltijdsonderwijs alsnog een startkwalificatie te behalen.
Zij hebben echter wel baat bij flexibele scholing en daarom komt het budget voor hen
ook beschikbaar.
Mensen worden uitgesloten van het STAP-budget indien zij voor de betreffende opleiding
of cursus in aanmerking komen voor andere vormen van publieke individuele financiering
van onderwijs, zoals: studiefinanciering, lerarenbeurs en tegemoetkoming onderwijsbijdrage
en schoolkosten. Bij de verdere uitwerking van het STAP-budget wordt met het oog op
een doelmatige en doeltreffende inzet de samenloop met andere (publieke en private)
middelen verder verkend.
Het kabinet hecht eraan dat mensen beter inzicht krijgen in hun eigen scholingsmogelijkheden
en is daarom een verkenning gestart naar de haalbaarheid van een digitaal overzicht
waarin iemands individuele scholingsmogelijkheden staan.22 Naar verwachting zal de verkenning eind juni 2019 worden afgerond. Dit overzicht
ontwikkelt zich idealiter verder tot een individuele portal23 die inzicht in scholingsmogelijkheden en rechten bundelt waar iemand – ook in financiële
zin – gebruik van kan maken.
Bestedingsdoelen
Het STAP-budget biedt ruime bestedingsmogelijkheden en kan worden ingezet voor een
uitgebreid aanbod aan arbeidsmarktgerichte en kwalitatief goede scholings- en ontwikkelingsactiviteiten.
In lijn met de kamerbrief over LLO van 27 september jl. (Kamerstuk 30 012, nr. 92) kan het STAP-budget naast scholingsactiviteiten die opleiden tot een (deel van een)
door OCW erkend diploma of certificaat ook worden ingezet voor scholingsactiviteiten
die opleiden tot een branche of sector erkend certificaat, een opleiding die is ingeschaald
in het NLQF, voor opleidingen van een opleider met een NRTO-keurmerk of voor EVC-procedures
bij een erkende EVC-aanbieder.24 Het STAP-budget kan daarmee dus ook worden ingezet bij bedrijfsscholen voor zover
de scholingsactiviteit aan een van de bovenstaande voorwaarden voldoet.
De hoogte van het maximum bedrag per aanvraag zal nog nader worden vastgesteld. Van
belang is daarbij de afweging tussen enerzijds het kunnen bereiken van een groter
aantal personen indien het maximum bedrag per aanvraag lager ligt en anderzijds het
kunnen voorzien in meer substantiële scholing voor een minder groot aantal personen
indien het maximumbedrag hoger ligt.25 Daarmee zou de bandbreedte van de maximale hoogte per aanvraag kunnen komen te liggen
tussen de € 1.000,– en € 2.000,–. Afhankelijk van de gekozen hoogte kunnen gemiddeld
ten minste 100.000 (max. hoogte € 2.000,–) tot 200.000 (max. hoogte € 1.000,–) personen
per jaar gebruik maken van de regeling. Aanvragen zullen op basis van het moment van
indienen in behandeling worden genomen totdat het beschikbare budget is uitgeput.
Ten opzichte van de huidige fiscale regeling hoeven deelnemers niet langer scholingskosten
voor te schieten en de aanvraag van een STAP-budget hangt niet af van de inkomstenbelasting
die men betaalt. Daarmee wordt het met het STAP-budget voor verschillende groepen
eenvoudiger en laagdrempeliger om vanuit de eigen regie te scholen en te ontwikkelen.
Het individu is aan zet om zelf een opleiding te kiezen die zijn of haar huidige of
toekomstige positie op de arbeidsmarkt versterkt.
Mede naar aanleiding van ervaringen met de scholingsvouchers en ter voorkoming van
misbruik en oneigenlijk gebruik, wordt het STAP-budget niet op iemands persoonlijke
rekening gestort, maar via de uitvoerder aan de opleider uitbetaald.26 Deze procedure is gebruikelijk bij vergelijkbare regelingen27 en ook bij private leerrekeningen wordt over het algemeen deze werkwijze gevolgd.
Flankerend beleid
De financiële mogelijkheid om een opleiding te volgen tijdens je werkzame leven is
heel belangrijk. Maar dan zijn we er nog niet. Mensen hebben vaak ook hulp nodig om
te bepalen welke opleidingen voor hen nodig of kansrijk zijn. Scholings- en loopbaanadvies
kan bijdragen aan het wegnemen van drempels voor groepen die weinig bijscholen28, weinig scholingsmogelijkheden hebben (o.a. in het mkb, flexwerkers, werkzoekenden
zonder baan) of het meeste baat hebben bij scholing (o.a. werkenden in krimpberoepen).
Daarnaast kan scholings- en loopbaanadvies bijdragen aan omscholing richting kansberoepen
door te laten zien waar goede ontwikkelkansen liggen op de arbeidsmarkt en welke scholing
daarvoor nodig en haalbaar is.
Daarom wordt ondersteunend aan de uitgavenregeling de mogelijkheid voor een adviesgesprek
verder uitgewerkt. Het uitgangspunt van een dergelijk scholingsadvies in relatie tot
het STAP-budget is dat het ondersteunend moet zijn aan mensen die eigen regie willen
nemen. Dat wil zeggen dat het adviesgesprek onafhankelijk en laagdrempelig moet zijn
en uit vrije wil moet worden gevoerd. De rol van het scholingsadvies bij LLO en de
manier waarop dat nu wordt georganiseerd, zal de komende maanden samen met experts,
sociale partners en andere betrokkenen verder worden verkend. Daarbij zullen ook de
inzichten worden betrokken uit het onderzoek naar belemmeringen bij LLO van Panteia
dat in opdracht van de Tweede Kamer is uitgevoerd en het binnenkort te verschijnen
onderzoek van het SCP.29
STAP-budget en experiment vraagfinanciering mbo
Nu de contouren van de regeling STAP bekend zijn, wordt zo mogelijk binnen deze context,
aan het experiment vraagfinanciering mbo invulling gegeven, conform de afspraken in
het Regeerakkoord. De MBO Raad, de NRTO en de sociale partners worden betrokken. Deze
zomer zal uw kamer hierover worden geïnformeerd in een vervolgbrief over leven lang
ontwikkelen.
Implementatie
Het UWV is de beoogd uitvoerder van de nieuwe scholingsregeling, een definitieve beslissing
zal worden genomen nadat het UWV de uitvoeringstoets heeft uitgebracht. Daarbij zullen
we erop letten dat het STAP-budget zodanig gepositioneerd wordt dat het voor zowel
werkenden als werkzoekenden wervend is.
De invoering van het STAP-budget vraagt een zorgvuldige uitwerking en implementatie
die inmiddels in gang is gezet. Gezien de verwachte omvang van het aantal aanvragen
per jaar van gemiddeld 100.000 tot 200.000 (bij een vergoeding van resp. € 2.000 tot
€ 1.000 per aanvraag), de zorgvuldigheid die noodzakelijk is bij de uitwerking van
een uitgavenregeling en de ICT-investering die de uitvoerder zal moeten doen, moet
voor implementatie rekening worden gehouden met een tijdsbeslag van langer dan een
jaar na publicatie van de regeling. Dit betekent dat inwerkingtreding van de nieuwe
regeling per 1 januari 2020 niet haalbaar is. De definitieve implementatietermijn
zal duidelijk worden in de uitvoeringstoets van het UWV en zal samen met de publicatie
van de regeling rond de zomer met uw Kamer worden gedeeld. Voor de voorgenomen afschaffing
van de fiscale regeling aftrek van scholingsuitgaven betekent dit dat het kabinet
het wetsvoorstel dat dit voornemen moet effectueren dit jaar wel bij uw Kamer zal
indienen, maar dat voor de inwerkingtreding zal worden aangesloten bij het moment
dat het STAP-budget in werking treedt. Van deze fiscale regeling kan dan ook in 2020
gebruik worden gemaakt. In de tussentijd en gedurende de overgang van de fiscale aftrek
voor scholingsuitgaven naar het STAP-budget zal via voorlichting aandacht worden besteed
aan de (veranderingen in de) tegemoetkomingen in scholingskosten vanuit de rijksoverheid.
4. Flexibilisering aanbod
Voor het versterken van de eigen regie van mensen op hun ontwikkeling en hun loopbaan
zijn niet alleen financiële arrangementen nodig. De beschikbaarheid van een geschikt
en flexibel onderwijsaanbod dat past bij een werkend leven of druk gezinsleven, is
mede bepalend voor het succes van het leven lang kunnen ontwikkelen.
Flexibilisering in het hoger beroepsonderwijs
In het hoger beroepsonderwijs (hbo) zijn in 2016 al experimenten van start gegaan
die de flexibiliteit en aantrekkelijkheid van opleidingen moeten vergroten. In het
experiment leeruitkomsten en het experiment vraagfinanciering wordt onderzocht wat
de effecten zijn van verschillende vormen van afstemming van de inrichting en deelnamevoorwaarden
van deeltijdse en duale hbo-opleidingen. Over de resultaten van de tussenevaluatie
van deze experimenten bent u onlangs geïnformeerd.30
De aandacht voor vernieuwing van hbo-opleidingen gericht op (werkende) volwassenen
lijkt zijn vruchten af te werpen.31 Veel instellingen noemen, ook met het oog op de strategische agenda hoger onderwijs
en onderzoek, LLO en flexibilisering als belangrijke thema’s. De inzet voor de strategische
agenda zal dan ook zijn om te komen tot activiteiten en maatregelen die bijdragen
aan het versterken van LLO in het hoger onderwijs.
Flexibilisering in het mbo
Ook in het mbo werken we aan een flexibeler aanbod om werkenden en werkzoekenden de
mogelijkheid te geven om een (deel van een) mbo opleiding te volgen:
• Publieke en private mbo-scholen kunnen binnenkort gezamenlijk subsidie aanvragen om
innovatieve en flexibele onderwijsprogramma's te ontwikkelen in de derde leerweg.
Streven is dat mbo-scholen rond de zomer van 2019 hun plannen kunnen indienen om subsidie
aan te vragen. Om kennisdeling van opgedane ervaringen te stimuleren, zullen onder
andere netwerk- en intervisiebijeenkomsten worden georganiseerd.
• Daarnaast is het voor werkenden en werkzoekenden mogelijk gemaakt in het niet-bekostigd
onderwijs een onderdeel van een mbo-opleiding met een zelfstandige betekenis op de
arbeidsmarkt te volgen dat afgerond wordt met een door OCW erkend certificaat. Inmiddels
zijn er 14 van dergelijke certificaten in het mbo te behalen.32 Samenwerkingsverbanden van scholen, bedrijven en brancheorganisaties zijn volop bezig
met uitvoering van deze beroepsgerichte onderdelen in de vorm van scholingstrajecten
in de tekortsectoren zorg, horeca, bouw en techniek en mbo-opleidingen van niveau
2, 3 en 4. Aan SBB is verzocht een tweede reeks pilots voor te bereiden.
Vrijstellingen voor enkele examenonderdelen
Voor werkenden en werkzoekenden die al aan de generieke eisen van een mbo-opleiding
voor de vakken Nederlands, rekenen en Engels voldoen, komen er vanaf 1 augustus meer
mogelijkheden om vrijstellingen te krijgen door aanpassing van het Examen- en kwalificatiebesluit
beroepsopleidingen WEB. Zo kunnen mbo-instellingen vrijstellingen verlenen voor generieke
examenonderdelen Nederlandse taal, rekenen en Engels die langer dan 2 studiejaren
geleden zijn afgelegd. Ook krijgen mbo-instellingen de mogelijkheid om volwassenen
die al aan de vereisten lijken te voldoen direct bij instroom in de mbo-opleiding
het generieke examen af te laten leggen.
Verkort opleiden
In december 2018 heeft het Ministerie van OCW in samenwerking met de MBO Raad een
handreiking verkorting van opleidingen gepubliceerd. Hierin wordt verduidelijkt welke
ruimte de wetgeving biedt voor verkorting van opleidingen voor mensen met werkervaring
(zij-instromers), zoals de mogelijkheid dat instellingen met eigen meetinstrumenten
de al verworven werkervaring van volwassenen kunnen vertalen naar een verkort opleidingstraject
richting een diploma. Volwassenen hoeven niet eerst een EVC-procedure te doorlopen
om voor verkorting in aanmerking te komen.33 Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van de leden Van der Molen en Wiersma
over ruimte voor specifieke doelgroepen om de opleiding te kunnen verkorten.34
Pilots praktijkleren met een praktijkverklaring
Ook zijn specifieke stappen gezet voor het stimuleren van LLO voor niet werkenden.
In twaalf regio's zijn in februari 2019 pilots praktijkleren met een praktijkverklaring
in het mbo gestart die lopen tot december 2019 en waarvoor in 2019 nog een tweede
tranche start.35 Deze pilots zijn bedoeld voor werkzoekenden en werkenden voor wie een startkwalificatie
(nog) een brug te ver is. Ze zijn een aanvulling op de beroepsbegeleidende leerweg
(bbl), die leidt tot een mbo-diploma en op de nieuwe mogelijkheid tot het behalen
van een mbo-certificaat.
Pilots praktijkleren met een praktijkverklaring
Het doel van de pilots is te onderzoeken of een praktijkleerroute met een praktijkverklaring
in het mbo een opstap kan zijn naar werk en een basis kan leggen voor verder doorleren
in het mbo. Op basis van de mogelijkheden van de kandidaat en het bedrijf worden werkprocessen
van mbo-kwalificaties geleerd. Het leren in de praktijk vindt plaats bij een van de
ruim 250.000 erkende leerbedrijven. De kandidaat krijgt begeleiding en een vorm van
inkomen. Bij afronding van het traject wordt een praktijkverklaring uitgereikt: een
document dat herkenbaar is voor werkgevers en daarmee van waarde voor inzetbaarheid
en doorontwikkeling van de kandidaat. De pilots worden, met ondersteuning van SBB
en de Programmaraad, uitgevoerd door samenwerkingsverbanden van gemeenten, UWV, leerwerkloketten,
werkgevers, mbo-instellingen en waar gewenst hun partners.
Kennisdeling over LLO stimuleren in mbo
Tot slot is het Ministerie van OCW een actieprogramma gestart voor mbo-scholen die
met LLO aan de slag zijn of willen, onder andere met het Kennispunt LLO. Dit actieprogramma
voor publieke en private mbo-scholen, biedt bijvoorbeeld uitleg over de ruimte in
de regels, maar richt zich ook op het delen van goede voorbeelden. Partners in de
regio, zoals gemeenten, worden hierbij betrokken. Het actieprogramma beoogt de in
gang gezette beweging van kennisdeling waarbij scholen leren van elkaars ervaringen
te versterken en zo bij te dragen aan de ambities van het Kabinet voor LLO.
Tot slot
Het is de primaire verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers dat werknemers
inzetbaar blijven. De overheid zorgt voor de noodzakelijke randvoorwaarden. Een belangrijke
succesfactor daarbij is een doorbraak op LLO. In deze brief zijn wij ingegaan op een
toegankelijk STAP-budget, meer duidelijkheid rondom de fiscale behandeling van private
leerrekeningen en een meer flexibel onderwijsaanbod. Rond de zomer zullen wij uw Kamer
verder informeren over de stand van zaken van het LLO-beleid. Daarbij wordt een verslag
opgenomen van de wijze waarop de SER invulling geeft aan de aanjaagrol rond LLO. Verder
ontvangt uw Kamer zo spoedig mogelijk de uitwerking van motie van het lid Wiersma
c.s., waarin wordt verzocht € 48 miljoen in te zetten voor het ondersteunen van werkgevers
bij het stimuleren van de leercultuur, en motie Heerma c.s., waarin wordt verzocht
de sectoren landbouw, horeca en recreatie de komende vijf jaar tegemoet te komen met
een investering in de scholing van werknemers van jaarlijks € 12 miljoen.36
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Medeindiener
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.