Brief regering : Reactie op position paper van TNO voor hoorzitting mobiliteitstafel
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 325
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2019
Op 17 april vond in uw Kamer een rondetafelgesprek plaats over de klimaattafel mobiliteit.
Voorafgaand aan het rondetafelgesprek heeft TNO, als een van de genodigden van dit
gesprek, de Tweede Kamer een position paper gestuurd. De vaste commissie voor Economische
Zaken en Klimaat heeft het kabinet gevraagd om een reactie te geven op dit position
paper. Dat doe ik hierbij.
TNO benadrukt in het position paper dat voor het bereiken van de klimaatdoelen een
doorlopend proces van adaptieve beleidsprogrammering nodig is dat wordt ondersteund
door een sterke kennisinfrastructuur. TNO geeft bovendien aan dat zij de ambitie heeft
om een stevige rol te spelen in deze kennisinfrastructuur. Daarmee wil TNO bijdragen
aan het succes van het Nederlandse klimaatbeleid. TNO verwijst hierbij naar de diverse
beleidsondersteunende kennis en tools die ze hiervoor beschikbaar heeft.
Het kabinet ondersteunt het belang dat TNO hecht aan de adaptiviteit van beleid en
aan de noodzaak van een sterke kennisinfrastructuur. Innovatie is niet voor niets
een doorsnijdend thema binnen het Klimaatakkoord. In de Kamerbrief «Naar Missiegedreven
Innovatiebeleid met Impact» (d.d. 13 juli 2018 (Kamerstukken 33 009 en 32 637, nr. 63)) hebben de Staatssecretaris en Minister van Economische Zaken en Klimaat het proces
naar het Klimaatakkoord nadrukkelijk een voorbeeldproces genoemd voor het moderniseren
van het innovatiebeleid. De integrale kennis- en innovatieagenda (IKIA) die is opgesteld
als onderdeel van het ontwerp-Klimaatakkoord articuleert via 13 concrete meerjarige missiegedreven innovatieprogramma’s
(MMIP’s) de benodigde kennis en innovatie voor de maatschappelijke opgave die de klimaatafspraken
betekent. De periode tot 1 juli 2019 wordt benut om de IKIA en de MMIP’s nader uit
te werken. Dit gebeurt, zoals TNO bepleit, in gezamenlijkheid vanuit de topsectoren,
TO2-instituten, wetenschap, bedrijfsleven en overheid. Ook TNO maakt hier deel van
uit.
Bij de totstandkoming van het ontwerp-Klimaatakkoord heeft TNO, samen met de andere
partners in het zogenoemde kennisconsortium (CE Delft, ECN), al een belangrijke rol
vervuld. De observaties die TNO in het position paper met de Tweede Kamer deelt, zijn
daarom niet nieuw voor betrokkenen bij het Klimaatakkoord. Hieronder volgt een reactie
op de observaties die TNO in het position paper schetst:
– Vormgevingsonzekerheid. TNO waarschuwt dat bij het omzetten van beleidsvoornemens in concreet beleid er aan
effectiviteit kan worden ingeboet. Dit is een terecht aandachtspunt; de praktijk is
immers weerbarstig. In de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord heeft PBL ook
al gewezen op de verschillende vormen van onzekerheid die meespelen in de effectbepaling
van deze maatregelen in 2030. Naast gedragsonzekerheid (wat is de reactie van burgers
en bedrijven op beleidsprikkels?) heeft PBL vormgevingsonzekerheid daarom ook nadrukkelijk
meegenomen. Inclusief gedrags- en vormgevingsonzekerheid schat PBL het effect van
de mobiliteitsmaatregelen in het ontwerp-Klimaatakkoord in op een CO2-reductie tussen 4,2 en 8,0 Mton. De beoogde reductie binnen de sector mobiliteit
met 7,3 Mton ligt hier binnen. Tegelijkertijd maakt de bandbreedte duidelijk dat het
niet vanzelf goed gaat. Het pleidooi van TNO voor adaptief beleid is daarom op zijn
plaats. Het kabinet geeft adaptief beleid vorm door de uitvoering van klimaatmaatregelen
nauwkeurig te monitoren en bij te sturen waar nodig.
– Schone en efficiënte verbrandingsmotoren. TNO wijst erop dat in 2030 een groot deel van het wagenpark nog uit auto’s bestaat
met een conventionele verbrandingsmotor. In het ontwerp-Klimaatakkoord is aangegeven
dat binnen de verduurzamingsstrategie van de verschillende vervoersmiddelen de prioritering
op zero-emissie motoren ligt. Tegelijkertijd is aangegeven dat de inzet van hernieuwbare
brandstoffen een middel kan zijn om tijdig de gewenste emissiereducties te bereiken
in het wegverkeer. Voor de langere termijn is het streven van partijen om duurzame
biomassa in te zetten voor hoogwaardige toepassingen in de economische sectoren waar
weinig alternatieven zijn, bijvoorbeeld als brandstof in zware voertuigen en de lucht-
en scheepvaart.
– Rebound-effecten bij innovaties in mobiliteit en logistiek. TNO wijst de Tweede Kamer op rebound-effecten wanneer innovaties in mobiliteitssystemen
betere dienstverlening of lagere kosten tot gevolg hebben. Dit betekent dat de betere
dienstverlening of de lagere kosten die voortvloeien uit innovaties kunnen leiden
tot een toename in de vraag naar personen- en goederenvervoer en dus tot meer CO2-uitstoot. TNO adviseert om via carbon accounting en benchmarking van bedrijven of
diensten prikkels op te leggen aan het mobiliteitssysteem. In de doorrekening van
PBL is nadrukkelijk rekening gehouden met de rebound-effecten waar TNO op wijst.
– Stimulering van duurzame mobiliteit via subsidies aan bedrijven. TNO wijst de Tweede Kamer op de mogelijkheid om stimulering vorm te geven via directe
subsidies aan bedrijven en/of door bedrijven te stimuleren om te concurreren op een
zo laag mogelijke onrendabele top. Directe subsidies aan bedrijven zijn een beproefd
instrument in klimaatbeleid. De Demonstratieregeling Klimaat-Technologieën en -Innovaties
in transport (DKTI) is hier een voorbeeld van. De verbrede SDE+ stimuleert koploperbedrijven
bij de ontwikkeling van schone technologieën, waarmee de onrendabele top wordt verlaagd.
In de kabinetsappreciatie op het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord
(d.d. 5 oktober 2018) heeft het kabinet aangegeven dat er naast subsidiëring ook voldoende
aandacht moet zijn voor de mogelijkheden van normering en beprijzing, zodat de juiste
balans in de instrumentenmix ontstaat. Het belang van bijvoorbeeld Europese normering
is ook uit de doorrekening van het ontwerp-akkoord door de planbureaus prominent naar
voren gekomen. In het ontwerp-Klimaatakkoord zijn daarnaast ook initiatieven opgenomen
waar bedrijven samen gestimuleerd worden om de transitie naar minder CO2-uitstoot te versnellen, zonder meteen het subsidie-instrument in te zetten. De werkgeversaanpak
van de coalitie Anders Reizen is hier een voorbeeld van. In de coalitie Anders Reizen
hebben ruim 45 grote ondernemingen zich gecommitteerd aan een halvering van de CO2-uitstoot op zakelijke mobiliteit en woon-werk verkeer in 2016–2030. Om de beoogde
halvering te bereiken is een top tien van maatregelen opgesteld – het Nieuwe Normaal
– gebaseerd op best practices van deelnemende partijen.
– Nieuwe logistieke diensten voor ZE-stadslogistiek. TNO wijst erop dat bij invoering van zero-emissie zones voor stadslogistiek niet
alleen beschikbaarheid van voldoende zero-emissie voertuigen van belang is, maar ook
van zero-emissie logistieke dienstverlening. In het ontwerp-Klimaatakkoord is afgesproken
dat bedrijven in de logistieke ketens initiatief nemen om duurzame oplossingen te
implementeren. Ten behoeve daarvan ontwikkelt de Topsector Logistiek kennis, nieuwe
concepten en pilots om aantoonbare duurzame oplossingen mogelijk te maken, inclusief
monitoring. Tevens ontwikkelt de Topsector Logistiek kwantitatieve modellen voor de
logistieke deelsectoren om de afweging tussen financiële inspanning, concurrentievermogen
en CO2-besparing inzichtelijk te maken, zodat investeringsbeslissingen versneld kunnen worden.
Op deze manier zullen duurzame en efficiënte stadslogistiek elkaar versterken, waardoor
het bij zero-emissie stadslogistiek niet alleen gaat om de 1-op-1 vervanging van bestaande
voortuigen door emissieloze voertuigen, maar ook om de verbetering van de logistieke
systemen. Zo wordt ook de bereikbaarheid en doorstroming van steden verbeterd.
– Luchtvaart en zeevaart. TNO wijst de Tweede Kamer op de emissies door zee- en luchtvaart en dat bij de luchtvaart
naast een focus op CO2-emissies ook aandacht nodig is voor de gevolgen van uitstoot van andere emissies,
waaronder waterdamp op grote vlieghoogte. In het ontwerp-Klimaatakkoord is toegelicht
dat voor de internationale zee- en luchtvaart met name mondiale afspraken worden gemaakt
vanwege het grensoverschrijdende karakter van deze modaliteiten. De binnenlandse uitstoot
maakt wel onderdeel uit van de klimaatafspraken en worden verder uitgewerkt in de
duurzame luchtvaarttafel en de Green Deal binnenvaart, zeevaart en havens.
Ik vertrouw erop uw Kamer hiermee van een adequate reactie te hebben voorzien.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat