Brief regering : Ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet
33 118 Omgevingsrecht
Nr. 118
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Ontvangen ter Griffie op 29 mei 2019.
De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur is aan de Kamer
overgelegd tot en met 26 juni 2019.
De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan niet eerder
worden gedaan dan op 27 juni 2019.
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 mei 2019
Hierbij bied ik u het ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet aan (hierna: Invoeringsbesluit)1. Ik bied dit besluit aan mede namens de Ministers van Economische Zaken en Klimaat,
Infrastructuur en Waterstaat, Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit, Onderwijs Cultuur
en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het Invoeringsbesluit vormt samen
met de Invoeringswet Omgevingswet en de Invoeringsregeling Omgevingswet het zogenaamde
invoeringsspoor van de Omgevingswet.
Zoals ik in mijn brief aan u van 9 juli 2018 (Kamerstuk 33 118, nr. 111) al aangaf, regelt het Invoeringsbesluit overgangsrecht, waaronder het overgangsrecht
voor rijksregels die worden overgedragen aan gemeenten en waterschappen in de vorm
van een bruidsschat. Het Invoeringsbesluit wijzigt daarnaast 43 besluiten en trekt
er 35 in. Ook wijzigt het Invoeringsbesluit onderdelen van de vier besluiten op grond
van Omgevingswet. Bij de totstandkoming van het Invoeringsbesluit is een zorgvuldig
en uitgebreid proces doorlopen en is een veelheid aan organisaties en partijen betrokken
geweest. Voor de verdere inhoud van het ontwerpbesluit en het totstandkomingsproces
verwijs ik u naar de ontwerpnota van toelichting.
De voorlegging geschiedt in het kader van de voorhangprocedure van artikel 23.5 van
de Omgevingswet en biedt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het Invoeringsbesluit,
voordat dit aan de Raad van State zal worden voorgelegd.
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet
en de vier besluiten op grond van de Omgevingswet is een aantal toezeggingen gedaan
en zijn moties en een amendement aangenomen die betrekking hebben op de inhoud van
het Invoeringsbesluit. In bijlage 1 bij deze brief heb ik opgenomen hoe ik hiermee
ben omgegaan.
Een gelijkluidende brief heb ik gezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer der
Staten-Generaal.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Bijlage 1 Amendement, toezeggingen en moties
1. Amendement van het lid Ronnes c.s. (Kamerstuk
34 986, nr. 53) Het amendement betreft een verzwaard adviesrecht voor de gemeenteraad als het gaat
om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsactiviteit
en over een verzoek om een beslissing over instemming over een voorgenomen beslissing
op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsactiviteit.
Overeenkomstig het amendement wordt via het Invoeringsbesluit in het Omgevingsbesluit
de gemeenteraad aangewezen als adviseur in door de gemeenteraad aangewezen gevallen
van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Daarbij wordt bepaald dat de gemeenteraad
aan het college van burgemeester en wethouders adviseert. Het college kan bevoegd
gezag zijn om te beslissen op de aanvraag om de omgevingsvergunning voor de buitenplanse
omgevingsactiviteit. Als een ander bestuursorgaan bevoegd gezag is om te beslissen
op de aanvraag, kan het college bevoegd gezag zijn om te beslissen op een verzoek
om instemming met de voorgenomen beslissing op de aanvraag.
2. Toezegging aan het lid Van Eijs (Handelingen II 2018/19, nr. 55, p. 28–51) Mevrouw Van Eijs verzocht tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Invoeringswet
om het Wabo-criterium op te nemen bij de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Ik heb toen toegezegd dit criterium opnieuw te bestuderen en bij de voorhang van het
Invoeringsbesluit met een voorstel te komen.
Het Wabo-criterium geeft aan wanneer een wijziging van een omgevingsvergunning voor
een milieubelastende activiteit met de reguliere vergunningsprocedure mag worden behandeld.
Volgens dat criterium mag dat als de wijziging niet leidt tot andere of grotere nadelige
gevolgen voor het milieu dan volgens de omgevingsvergunning is toegestaan, en niet
leidt tot een andere inrichting. In het Omgevingsbesluit, zoals dat al in het Staatsblad
staat, is een ander criterium opgenomen. De reguliere voorbereidingsprocedure is volgens
dit criterium van toepassing als een wijziging van een omgevingsvergunning naar het
oordeel van het bevoegd gezag geen significante nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid
of het milieu.
Ook na hernieuwde bestudering is mijn voorstel om het criterium van het Omgevingsbesluit
te handhaven. Daarvoor zijn twee overwegingen.
De eerste overweging is dat het criterium van het Omgevingsbesluit nauwer aansluit
bij de Europese richtlijnen. Door de richtlijnen is een beperkte wijziging van de
milieugevolgen toegestaan, zolang dit geen significant nadelige milieugevolgen zijn.
Een voorbeeld van zo’n beperkte wijziging is het verplaatsen van een opslagtank op
een afgelegen bedrijfsterrein.
Ten tweede is het criterium in het Omgevingsbesluit – door de nauwere aansluiting
– iets ruimer is dan het Wabo-criterium. De toepassing van de reguliere (kortere)
procedure voor kleine wijzigingen van vergunningen, is van belang voor de aankomende
transities, zoals de energietransitie en de transitie naar een circulaire economie.
Het belang van de omgeving is gewaarborgd, want als er wel significante nadelige gevolgen
zijn voor het milieu zal een wijziging van de omgevingsvergunning wél de uitgebreide
voorbereidingsprocedure moeten doorlopen.
3. Toezegging aan het lid Bisschop (Handelingen II 2018/19, nr. 55, p. 28–22)
De heer Bisschop vroeg tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Invoeringswet
of het mogelijk zou zijn om de vrijstelling voor het geluid van kerkklokken centraal
te blijven organiseren. Ik heb toegezegd dat ik daarop terug zou komen bij de voorhang
van het Invoeringsbesluit.
De vrijstelling blijft bij inwerkingtreding van de Omgevingswet behouden. Deze vrijstelling
wordt via de bruidsschat aan het omgevingsplan toegevoegd. Het is vervolgens aan de
gemeente om de tekst van die vrijstelling te behouden of, als dat in de lokale situatie
nodig is, nadere regels te stellen. Daarbij kan de gemeente echter geen geheel verbod
van klokgelui invoeren (conform artikel 10 van de Wet openbare manifestaties). Wel
kunnen gemeenten waar nodig regels stellen over de duur en het geluidsniveau van dit
geluid, hetgeen ook onder huidig recht mogelijk is. In de nota van toelichting is
dit nader verduidelijkt.
4. Toezegging aan Tweede Kamer over geconsolideerde versies van regelingsproducten (Kamerstuk
33 118, nr. 115)
In de brief over de voortgang van de stelselherziening heb ik toegezegd bij de aanbieding
van elk wetgevingsproduct geconsolideerde teksten van de Omgevingswet en de vier AMvB’s
op te stellen en ter beschikking te stellen via de website www.omgevingswetportaal.nl. Vanaf heden staan de geconsolideerde versies op dit portaal.
5. Toezegging aan Tweede Kamer over vergunningvrij bouwen werelderfgoederen In de brief aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 33 118, nr. 114) over het onderzoek vergunningvrij bouwen werelderfgoederen gaf ik naar aanleiding
van de uitkomsten van dat onderzoek aan om gemeenten meer mogelijkheden te geven om
rekening te houden met de bescherming van werelderfgoed in verband met erfbebouwing.
Dit onderzoek was verricht op verzoek van de leden Van Veldhoven en Ronnes (motie
van 1 juli 2015, Kamerstuk 33 962, nr. 175).
De vergunningvrije bouwactiviteiten die onder omstandigheden tot een gering negatief
effect kunnen leiden op werelderfgoedgebieden (zoals bijbehorende bouwwerken (bijv.
uitbouwen en erkers) en erfafscheidingen hoger dan één meter) zijn opgenomen in de
bruidsschat voor gemeenten. Nu zijn deze bouwwerken via een landelijke regeling nog
altijd vergunningvrij. Gemeenten krijgen de ruimte om zelf regels te stellen voor
bijbehorende bouwwerken en erfafscheidingen en om te bepalen of er een vergunning
nodig is. Hierdoor wordt het voor hen mogelijk om in het omgevingsplan eventuele nadelige
gevolgen van dergelijke bouwactiviteiten bij werelderfgoed te voorkomen.
6. Motie van het lid Ronnes c.s. (Kamerstuk 33 118, nr. 67) om in de AMvB’s op grond van de Omgevingswet te borgen dat bestaande recreatieve
wandel- en fietsroutes ten minste in stand blijven.
De motie is zo uitgewerkt dat voor zover een omgevingsplan voorziet in nieuwe ontwikkelingen
die bepaalde landelijke fiets- en wandelroutes kunnen doorsnijden, het belang van
de instandhouding van deze fiets- en wandelroutes bij het omgevingsplan wordt betrokken.
Daartoe is via het Invoeringsbesluit in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving
een instructieregel ingevoegd die ervoor zorgt dat het belang van bestaande landelijke
fiets- en wandelroutes een plek heeft in de besluitvorming over het omgevingsplan.
Ook wordt in de nota van toelichting van het Invoeringsbesluit verwezen naar een handreiking,
waarin wordt aangegeven, hoe bij een doorkruising van een route door bijvoorbeeld
een nieuwe weg, gehandeld kan worden. Hoewel het kabinet het belang van recreatieve
wandel- en fietsroutes onderschrijft, is zoals ook eerder aangegeven, dat belang niet
absoluut en moet dit altijd afgewogen kunnen worden tegenover andere maatschappelijk
belangen, zoals bijvoorbeeld (overweg)veiligheid (Kamerstuk 29 893, nr. 211).
7. Motie van de leden Veldman en Cegerek (Kamerstuk 33 118, nr. 58) om in de Invoeringswet op te nemen dat decentrale overheden gebruik moeten maken
van inhoudelijk gevalideerde en onafhankelijke onderzoeken en dit na vaststellen van
de Invoeringswet uit te werken bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Ter uitvoering van deze motie is via het Invoeringsbesluit aan het Besluit kwaliteit
leefomgeving artikel 2.0 toegevoegd, dat vereist dat decentrale omgevingswaarden berusten
op onderzoek verricht door een onafhankelijke deskundige. Dit in aanvulling op de
generieke eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt aan de onderbouwing van besluiten
en op artikel 2.10, derde lid, van de Omgevingswet, voor de onderbouwing van omgevingswaarden
in het bijzonder.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.