Brief regering : Geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad van 6-7 juni 2019 te Luxemburg
32 317 JBZ-Raad
Nr. 554
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 mei 2019
Hierbij bieden wij u mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
de Geannoteerde agenda aan van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse
Zaken op 6 en 7 juni 2019 te Luxemburg.
Als bijlage bij de Geannoteerde agenda treft u een geactualiseerd voortgangsoverzicht
aan van de JBZ-dossiers voor het tweede kwartaal van 20191.
Daarnaast informeren de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming
u graag conform de gemaakte informatieafspraken over de stand van zaken van verschillende
dossiers (bijgevoegd). Ten tweede wordt ingegaan op uw verzoek van 11 april jl. om
een reactie op het activiteitenverslag van COSI. Tot slot wordt een gedane toezegging
tijdens het AO JBZ-Raad op 5 december 2018 gestand gedaan om u te informeren over
de rol van de Raad van Europa bij het in stand houden van instellingen die een rol
hebben bij het behouden en versterken van rechtsstatelijkheid (Kamerstuk 32 317, nr. 536).
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
De Minister voor Rechtsbescherming
S. Dekker
Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken,
6-7 juni 2019 te Luxemburg
I. Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap
Raad wetgevende besprekingen
1. Verordening betreffende het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van
de cessie van vorderingen
= Voortgangsverslag
Tijdens de JBZ-Raad van juni zal het Voorzitterschap rapporteren over de voortgang
van de bespreking van dit voorstel. Het gaat om het volgende: een cessie is de overdracht
van vorderingen. Als bijvoorbeeld een leverancier (de «cedent») de vorderingen op
zijn klanten overdraagt aan een factormaatschappij (de «cessionaris») die de vorderingen
bij de klant (de schuldenaar) gaat innen, bestaat er een rechtsverhouding met drie
partijen (de leverancier, de klant en de factormaatschappij).
Als de leverancier, zijn klanten en de factormaatschappij in verschillende lidstaten
gevestigd zijn, is het de vraag naar welk recht de goederenrechtelijke aspecten van
de cessie beoordeeld moeten worden. Bij goederenrechtelijke aspecten gaat het bijvoorbeeld
om de vraag of de overdracht van de vorderingen geldig is en tot wiens vermogen een
vordering behoort. Dit is van belang voor schuldeisers van de leverancier en schuldeisers
van de factormaatschappij. Het voorstel regelt dat het recht van de gewone verblijfplaats
van de cedent (in het voorbeeld de leverancier) toepasselijk is op de goederenrechtelijke
aspecten van grensoverschrijdende cessie. Er is een uitzondering voor bankrekeningen
(dat is feitelijk een vordering van een rekeninghouder op de bank). Als het tegoed
op een bankrekening wordt overgedragen is het recht dat de overgedragen vordering
beheerst van toepassing op de goederenrechtelijke aspecten, in plaats van het recht
van de gewone verblijfplaats van de cedent. Ook voor securitisaties is een uitzondering
gemaakt. Bij securitisaties worden grote aantallen vorderingen (vaak hypotheekvorderingen)
overgedragen door banken aan speciaal daarvoor opgerichte bedrijven. Het worden daardoor
verhandelbare effecten («securities»). Het doel van securitisaties is onder andere
het opschonen van de balans van de bank. Als de vorderingen verkocht zijn, staan ze
namelijk niet langer op de balans. Bij dergelijke transacties is voor partijen een
beperkte rechtskeuze ingebouwd. Dat wil zeggen dat de cedent en de cessionaris kunnen
kiezen om in plaats van het recht van de gewone verblijfplaats van de cedent, het
recht toe te passen dat de overgedragen vordering beheerst.
In Nederland geldt op dit moment echter een ander aanknopingspunt voor de vraag of
een cessie geldig is en tot wiens vermogen de vordering behoort, namelijk het toepasselijk
recht op de overeenkomst van cessie. Daar komt bij dat de contractuele aspecten van
cessie worden geregeld in een al bestaande verordening, de zogenoemde Rome I-verordening.
Op grond van artikel 14 van de Rome I-verordening beheerst het toepasselijk recht
op de overeenkomst van cessie eveneens de contractuele aspecten van de cessie tussen
cedent en cessionaris. Voor de relatie met de debiteur van de vordering is daarnaast
het recht dat de overgedragen vordering beheerst toepasselijk.
Dit voorstel voegt dus een derde aanknopingspunt toe (het recht van de gewone verblijfplaats
van de cedent) aan de twee bestaande aanknopingspunten waar partijen al rekening mee
houden op grond van de Rome I-verordening. Het kabinet vindt dat dit rechtsonzekerheid
meebrengt en daarmee hogere kosten. Hoewel het kabinet het belang ziet van harmonisatie
van de regel, is het om de zojuist genoemde reden niet tevreden met het voorstel.
Het kabinet geeft er de voorkeur aan om het toepasselijk recht op de overeenkomst
van cessie of het recht dat de overgedragen vordering beheerst van toepassing te verklaren
op de goederenrechtelijke aspecten van cessie. Daarmee moeten partijen nu al rekening
houden zodat het geen verhoging van kosten meebrengt.
In de Raad zijn er een paar lidstaten die het op dit punt eens zijn met Nederland,
maar er zijn ook lidstaten die de keuze van de Commissie voor het recht van de gewone
verblijfplaats van de cedent steunen. Er is ook nog een aantal lidstaten dat nog geen
definitieve positie heeft ingenomen.
Inmiddels wordt er al bijna een jaar onderhandeld in de Raad over dit voorstel, met
weinig vooruitgang. Het krachtenveld is nog in ontwikkeling. Dit is de tweede JBZ-Raad
na de Raad van december 2018 waar de voorzitter rapporteert over de voortgang op dit
dossier. Onder andere vanwege de hierboven genoemde punten waar onenigheid of onduidelijkheid
over bestaat, is het de verwachting dat in ieder geval gedurende 2019 en wellicht
ook gedurende 2020 nog zal worden onderhandeld in de Raad.
2. Digitalisering van de justitiële samenwerking
a) Verordening tot wijziging van verordening (EG) nr. 1393/2007 inzake de betekening
en kennisgeving van stukken
b) Verordening tot wijziging van de Verordening (EG) Nr. 1206/2001 wat betreft bewijsverkrijging
= Beleidsdebat
Het beleidsdebat gaat over een voorstel tot wijziging (modernisering) van een al bestaande
verordening op het gebied van de bewijsverkrijging in civiele procedures met grensoverschrijdende
aspecten en een verordening om de betekening en kennisgeving van stukken verder te
verbeteren en te vereenvoudigingen. In het discussiedocument2 vraagt het voorzitterschap de Raad een uitspraak over de volgende vragen:
1. Dient de digitalisering te gebeuren op basis van een gedecentraliseerd IT-systeem?
2. Moet het gebruik van een dergelijk systeem verplicht zijn, gekoppeld aan een langere
transitieperiode en dient er een nadere kostenanalyse gemaakt te worden?
3. Dient e-Codex gebruikt te worden als software voor een gedecentraliseerd systeem?
Sinds 1 januari 2004 geldt tussen de lidstaten van de EU de EG-Bewijsverordening.
Doel van deze verordening is om de verkrijging van bewijs dat nodig is in een civiele
procedure, maar dat zich in een andere lidstaat bevindt, te vergemakkelijken. Het
voorstel voor aanpassing van de Bewijsverordening heeft de Europese Commissie op 31 mei
2018 uitgebracht. Een BNC fiche over dit voorstel is op 25 juli 2018 aan uw Kamer
aangeboden.3
Sinds 13 november 2008 geldt tussen de lidstaten van de EU de EG-Betekeningsverordening.
Deze verordening is een herziening van de eerdere verordening uit 2000. Doel van deze
verordening is om de betekening en kennisgeving van stukken verder te verbeteren en
te vereenvoudigingen. Op 31 mei 2018 heeft de Europese Commissie een voorstel uitgebracht
voor een aanpassing van de EG-Betekeningsverordening. Een BNC fiche over dit voorstel
is op 10 juli 2018 naar uw Kamer gestuurd.4
De wijzigingen van de verordening inzake de betekening van gerechtelijke en buitengerechtelijke
documenten alsmede de verordening op het gebied van bewijsverkrijging zijn erop gericht
beide verordeningen aan te passen aan c.q. gereed te maken voor het digitale tijdperk.
Nederland heeft tijdens de onderhandelingen het standpunt ingenomen dat het digitaliseren
van beide Verordeningen ondersteund wordt. Verder heeft Nederland als standpunt ingenomen
dat onder voorbehoud van een goede kostenanalyse vooralsnog de voorkeur uitgaat naar
een decentraal ingericht systeem waarbij de voorkeur uit gaat naar het al bestaande
e-CODEX systeem. E-CODEX (e-Justice Communication via Online Data Exchange) richt
zich op het verbeteren van het grensoverschrijdende digitaal rechtsverkeer. Daarnaast
heeft Nederland het standpunt ingenomen dat de lidstaten voldoende tijd en flexibiliteit
moeten krijgen hun nationale systemen in te richten en gereed te maken voor de digitalisering.
Mede gezien de thans nog bestaande grote verschillen in nationale systemen is Nederland
in de onderhandelingen gekant tegen een verplichting.
Ten aanzien van de meeste wijzigingsvoorstellen is een akkoord binnen handbereik.
Een meerderheid van de lidstaten is voorstander van digitalisering. Verder hebben
de meeste lidstaten een voorkeur voor een decentraal systeem waarbij velen zich uitspreken
voor het gebruik van e-CODEX. Met betrekking tot de invoering van een verplichting
is de verhouding voor- en tegenstanders in evenwicht. Het Europees parlement heeft
op beide voorstellen zijn standpunt bepaald. Binnen het Europees parlement is een
meerderheid voorstander van verplichting. Voor het merendeel van de lidstaten in de
Raad (zowel onder de voor- als de tegenstanders van een verplichting) is een lange
overgangstermijn echter bespreekbaar. Dit zou ook voor Nederland een acceptabel compromis
kunnen zijn. Het inkomende Finse voorzitterschap streeft ernaar om een algemene oriëntatie
te bereiken zodat de triloog met het Europees parlement gestart kan worden.
3. Diversen
= Informatie van het voorzitterschap over actuele wetgevende voorstellen
Nederland zal de presentatie door het voorzitterschap aanhoren.
Raad niet-wetgevende besprekingen
4. De toekomst van het materieel strafrecht van de EU
= Beleidsdebat
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn verschillende materieel
strafrechtelijke richtlijnen tot stand gebracht. In veel gevallen vervingen deze richtlijnen
bestaande kaderbesluiten en brachten zij die bij de tijd. Het voorzitterschap heeft
verkend of er bij Lidstaten behoefte bestaat om hiermee voort te gaan en of er behoefte
bestaat aan nieuwe instrumenten op het terrein van het materiële strafrecht.
Het voorzitterschap concludeert5 dat de EU-wetgever behoedzaam moet voortgaan met zijn bevoegdheid om minimumregels
betreffende strafbaarstellingen vast te stellen. Daarbij moet de EU-wetgever zich
rekenschap geven van het ultima ratio-beginsel en de beginselen van proportionaliteit
en subsidiariteit. De nadruk zou moeten liggen op het verzekeren van de effectiviteit
en kwaliteit van de implementatie van de bestaande EU-wetgeving. Lidstaten moeten
voldoende tijd krijgen om richtlijnen te implementeren. Op dit moment lijkt er bij
Lidstaten geen behoefte te bestaan aan verdere omzetting van kaderbesluiten in richtlijnen
of tot het formuleren van gezamenlijke definities voor bepaalde noties, zoals serious crime en minor cases. Bij een beperkt aantal Lidstaten bestond de behoefte om nader onderzoek te doen
naar de wenselijkheid van geharmoniseerde strafbepalingen op specifieke terreinen.
Daar waar het gaat om terreinen die ook al onderwerp zijn van andere internationale
instrumenten, zoals verdragen van de Raad van Europa, zal ook de meerwaarde ten opzichte
van die andere instrumenten onderzocht moeten worden. Nederland heeft op dit moment
geen signalen uit de praktijk dat er behoefte bestaat aan nieuwe EU-wetgeving. Als
uit onderzoek blijkt dat een wijziging van bestaande instrumenten nodig is, dan staat
Nederland daar voor open. Voor Nederland is belangrijk dat bij het overwegen van nieuwe
wetgeving de belangen van burgers en de behoeften in de rechtspraktijk voorop staan.
5. De te volgen koers op het gebied van wederzijdse erkenning in strafzaken
= Beleidsdebat
Het voorzitterschap beoogt een gedachtewisseling over wederzijdse erkenning in de
strafrechtelijke samenwerking op basis van een voorzitterschapsdocument6. In het eigen document identificeert het voorzitterschap vier punten voor bespreking:
– Uitdagingen ten aanzien van de toepassing van de jurisprudentie van het Hof van Justitie
van de EU over de criteria ten aanzien van gevangenisomstandigheden in overleveringsprocedures;
– Opleiding en richtsnoeren ten aanzien van instrumenten op het terrein van wederzijdse
erkenning.
– Identificatie van mogelijke gaten in de toepassing van de betreffende instrumenten
en mogelijke oplossingen;
Versterking van het institutionele kader ten behoeve van een goede werking van de
strafrechtelijke samenwerking.
Nederland is voorstander van een goede toepassing van de instrumenten voor strafrechtelijke
samenwerking. Nederland steunt daarom de gedachten die in het document zijn opgenomen
over ondersteuning van de samenwerking in strafzaken.
Nederland heeft er in de discussie op Raadswerkgroepniveau op gewezen dat niet de
suggestie moet worden gewekt dat de Raad met richtsnoeren een dwingende uitleg aan
de rechtspraak van het Hof van Justitie zou kunnen geven. Het zou specifiek gaan om
de elementen die de nationale rechter zou dienen te betrekken bij beoordeling of slechte
detentieomstandigheden in de weg staan aan overlevering van een persoon. Dat zou in
strijd zijn met de scheiding der machten. Dit laat onverlet dat het delen van best practices ontwikkeld in de praktijk, zou kunnen helpen. Verder vindt Nederland in algemene zin
dat nieuwe instrumenten op het terrein van strafrechtelijke samenwerking (zoals inzake
de overdracht van strafvervolging) alleen kunnen worden overwogen na grondig onderzoek
voor wat betreft de daadwerkelijke behoefte daaraan.
6. Raadsconclusies over de synergiën tussen Eurojust en door de Raad opgezette netwerken
op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken
= Aanname
Eurojust, het Europees justitieel netwerk, het netwerk van Joint Investigation Team
experts, het Genocidenetwerk en het European Judicial Cybercrime Network hebben een
gezamenlijk paper uitgebracht over het versterken van de onderlinge synergie7. Het Voorzitterschap heeft naar aanleiding daarvan ontwerp Raadsconclusies opgesteld
ter ondersteuning van de ideeën in het paper. Nederland steunt deze Raadsconclusies,
net als alle andere lidstaten.
7. Verordening Europees Openbaar Ministerie (EOM): implementatie
= Informatie van de Commissie over de stand van zaken
Naar verwachting zal de Europese Commissie onder dit agendapunt de laatste stand van
zaken met betrekking tot de voorbereidingen van de feitelijke start van het EOM toelichten.
In de Tweede Voortgangsrapportage EOM van 4 april jl. bent u over de stand van zaken
geïnformeerd8. Op basis van de shortlist van drie kandidaten voor de positie van Europees hoofaanklager
die op 4 februari 2019 aan de Raad en het Europees parlement is gepresenteerd door
het onafhankelijke selectiepanel (zoals bedoeld in artikel 14 (3), van de EOM-Verordening),
hebben beide instellingen hun kandidaat gekozen. De onderhandelingen tussen de Raad
en het Europees parlement verkeren evenwel in een impasse. Naar verwachting zal deze
patstelling voortduren totdat het EP in de nieuwe samenstelling bijeen is. Daarnaast
hebben inmiddels de meeste lidstaten, waaronder Nederland, de drie vereiste kandidaten
voorgedragen voor de positie van Europese aanklager. Deze zullen worden gehoord door
bovengenoemd onafhankelijk selectiepanel, waarna het selectiepanel een rangschikking
maakt van de voorgedragen kandidaten per lidstaat ten behoeve van besluitvorming door
de Raad. Tot slot loopt er een haalbaarheidsstudie naar het case management systeem
voor het EOM.
8. Elektronisch bewijsmateriaal (E-evidence)
a) Besluit van de Raad tot machtiging van het openen van onderhandelingen over een
overeenkomst EU-VS inzake grensoverschrijdende toegang tot digitaal bewijsmateriaal
= Vaststelling
Op 5 februari 2019 heeft de Europese Commissie een aanbeveling gedaan aan de Raad
om een besluit vast te stellen als machtiging tot het openen van onderhandelingen
ten behoeve van een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van
Amerika, betreffende grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijs voor justitiële
samenwerking in strafzaken. In de geannoteerde agenda van 22 februari 2019 heb ik
u over het voorgestelde mandaat geïnformeerd. Voor deze JBZ-Raad is de vaststelling
van het onderhandelingsmandaat9 ter adoptie geagendeerd door het voorzitterschap, na behandeling in verschillende
Raadswerkgroepenvergaderingen en Coreper.
In de brieven aan uw Kamer van 5 oktober 2018 en 1 mei 2019 is het kabinet ingegaan
op de Amerikaanse CLOUD Act en heeft het kabinet een appreciatie gegeven van het voorgestelde
mandaat, mede in relatie tot de Nederlandse inzet rondom de ontwerpverordening inzake
elektronisch bewijs (E-evidence).10
Nederland is voorstander van totstandkoming van een overeenkomst met de VS. Een overeenkomst
kan voorzien in snellere en wat betreft resultaat zekerdere procedures voor het verkrijgen
van gegevens in strafzaken en daarmee bijdragen aan een effectievere rechtshandhaving
ter bestrijding van ernstige criminaliteit. Verder kan een overeenkomst met een procedureregeling
er aan bijdragen dat afgifte van gegevens door een dienstaanbieder (internet service
provider) niet wordt belemmerd door tegenstrijdige wettelijke verplichtingen van verschillende
landen. Dit kan zich voordoen als de dienstenaanbieder onderworpen is aan zowel het
recht van het land van de autoriteit die gegevens vordert, als het recht van het land
waar de gegevens zijn opgeslagen.
Nederland is er daarbij ook van overtuigd dat nodig is de Commissie een onderhandelingsmandaat
namens de lidstaten te geven. Het gaat om het bewaken van het EU acquis, hier vooral waar het de gegevensbescherming betreft, en om het E-evidence-pakket waarmee de EU voor het verkrijgen van elektronisch bewijs specifiek EU recht
voorbereid. Het is positief dat de tekst van het voorgestelde mandaat voorziet in
verankering van grondrechten voor burgers, in aandacht voor de positie van het bedrijfsleven
en leidt tot voordelen voor de rechtshandhaving.
Een belangrijk punt van aandacht is de directe vordering door Amerikaanse autoriteiten
bij bedrijven van gegevens die in de EU zijn opgeslagen, zonder tussenkomst van autoriteiten
in de lidstaten. Volgens de CLOUD Act mogen bij een eventuele bilaterale overeenkomst
met een ander land gegevens van Amerikaanse personen niet rechtstreeks bij een bedrijf
worden gevorderd, hetgeen bij gegevens van andere personen wel kan. Bij Amerikaanse
personen dient de bestaande rechtshulpprocedure te worden gevolgd. Het kabinet streeft
naar wederkerigheid in de verhouding tussen de EU en VS. Dat wil zeggen dat er analogie
moet zijn tussen de procedures die Amerikaanse autoriteiten en autoriteiten van Europese
lidstaten moeten volgen om data te verkrijgen als de desbetreffende autoriteiten in
het andere land vorderen. Dit punt over reciprociteit is naar tevredenheid opgenomen
in het mandaat.
Verder vindt Nederland dat er bij de vordering van verkeersgegevens of inhoudelijke
gegevens door de Amerikaanse autoriteiten betrokkenheid moet zijn van het land waar
de gegevens zijn opgeslagen of waar de aanbieder gevestigd is. Dit land kan dan toetsen
of er gewichtige belangen zijn die zich tegen verstrekking verzetten, met name rechten
van burgers en nationale belangen. In dat geval zouden de autoriteiten van dat land
moeten kunnen interveniëren. Deze opvatting wordt gedeeld door de Europese Toezichthouder
Gegevensbescherming (EDPS) van 2 april 2019.11 In de gevallen die in een toekomstig verdrag vallen onder de werking van het beginsel
van wederkerigheid is de betrokkenheid van het land waar de gegevens zijn opgeslagen
of waar de aanbieder gevestigd is, verzekerd (door toepassing van de traditionele
rechtshulp). Voor de gevallen die niet onder de werking van de wederkerigheid vallen,
bepleit NL – overeenkomstig ons standpunt inzake de ontwerp E-evidence-verordening – dat de EU zich in de onderhandelingen inzet voor betrokkenheid van
het EU-land waar de gegevens zijn opgeslagen of waar de aanbieder gevestigd is indien
Amerikaanse autoriteiten verkeersgegevens of inhoudelijke gegevens vorderen. Dit land
kan dan toetsen of er gewichtige belangen zijn die zich tegen verstrekking verzetten.
Nederland heeft dit naar voren gebracht in de onderhandelingen over het mandaat op
het niveau van de Raadswerkgroepen binnen de EU. Het aandachtspunt van de betrokkenheid
van de autoriteiten van het land van het bedrijf van wie data worden gevorderd, werd
echter niet door voldoende landen ondersteund en is niet opgenomen in de uiteindelijke
compromistekst. Op basis van het mandaat hebben de lidstaten invloed op het komende
onderhandelingsproces met de VS door de Commissie. In de tekst van het mandaat is
opgenomen dat voor en na elke onderhandelingsronde de Commissie haar inzet en resultaat
bespreken met de lidstaten op Raadswerkgroepniveau.
Zoals bekend, moet het Europees parlement zich nog uitspreken over de ontwerp E-evidence verordening, de triloog met de Raad en de commissie is nog niet gestart. Dit betekent
dat in de onderhandelingen met de VS er ook rekening mee moet worden gehouden dat
het juridisch kader van de EU betreffende elektronisch bewijs nog kan wijzigen. Dat
is ook opgenomen in het mandaat. In het licht van het voorgaande is Nederland voornemens
in te stemmen met het onderhandelingsmandaat, maar dat een uiteindelijk oordeel over
de overeenkomst pas kan worden gevormd wanneer een akkoord is bereikt tussen de EU
en de VS. De genoemde aandachtspunten in de kabinetsappreciatie zullen leidend zijn
voor de uiteindelijke afweging van het standpunt van de regering.
b) Besluit van de Raad tot machtiging om deel te nemen aan de onderhandelingen over
een tweede aanvullend protocol van het Verdrag van Boedapest
= Vaststelling
Op 5 februari 2019 heeft de Europese Commissie een aanbeveling gedaan aan de Raad
om een besluit vast te stellen als machtiging tot het openen van onderhandelingen
over het «Onderhandelingsmandaat voor het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag
van Boedapest». Tijdens deze JBZ-Raad is de vaststelling van het onderhandelingsmandaat12 geagendeerd door het voorzitterschap, na behandeling in verschillende Raadswerkgroepen
en Coreper.
Bij Geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad van maart 201913 is uw Kamer geïnformeerd over de aanbeveling van de Europese Commissie aan de Raad
om een besluit vast te stellen als machtiging tot het openen van onderhandelingen
over het «Onderhandelingsmandaat voor het tweede aanvullend protocol bij het Verdrag
van Boedapest». In deze brief is tevens een toelichting gegeven van de aard en reikwijdte
van het Verdrag van Boedapest, het tweede aanvullend protocol en het onderhandelingsproces.
Het onderhandelingsmandaat ziet op alle onderdelen van het tweede aanvullende protocol,
te weten de bepalingen voor doeltreffende wederzijdse rechtshulp, grensoverschrijdende
vorderingen en directe toegang tot bewijs. Onder dit laatste kan de voortgezette netwerkzoeking
worden verstaan of toegang via verkregen wachtwoorden en/of gebruikersnamen.
Nederland ondersteunt dat het bewaken van het EU acquis – in dit verband vooral de
gegevensbeschermingsregels – noopt tot het vaststellen van een onderhandelingsmandaat
namens alle Unie. Het is positief dat het voorgestelde mandaat ziet op conformiteit
met het Unierecht, garanties en waarborgen voor grondrechten en, bij de grensoverschrijdende
vordering, evenredige lasten voor dienstenaanbieders. In het mandaat is opgenomen
dat de Europese Unie aanvullende waarborgen en weigeringsgronden zou moeten kunnen
overwegen ten opzichte van de E-evidence verordening en dat rekening wordt gehouden
met de voortgang van de wetgevingsprocedure van deze verordening.
Nederland is voornemens om in te stemmen met het onderhandelingsmandaat. Maar het
uiteindelijke oordeel hangt af van het definitieve onderhandelingsresultaat over het
tweede aanvullende protocol bij het Verdrag van Boedapest inzake cybercriminaliteit.
Een exact tijdspad over de duur van het onderhandelingsproces is nog niet te geven.
DE Raad blijft betrokken bij het onderhandelingsproces. In het onderhandelingsmandaat
is opgenomen dat de Raad in kennis wordt gesteld van de planning en van de punten
waarover moet worden onderhandeld en ook een terugkoppeling ontvangt. Onderhandelingssessies
worden zo nodig of op verzoek van de Raad voorbereid op Raadswerkgroepniveau. De EU
is als entiteit geen partij bij het cybercrimeverdrag; de EU lidstaten, op Ierland
en Zweden na, zijn dat wel. Als het protocol is aangenomen, zullen staten ieder afzonderlijk
moeten ratificeren.
9. Dataretentie: Raadsconclusies over het bewaren van gegevens ten behoeve van misdaadbestrijding
= Aanname
Deze Raadsconclusies staan in relatie tot de invoering van een nieuwe wettelijke regeling
op EU niveau die aanbieders van telecommunicatiediensten en -netwerken verplicht om
data te bewaren: dataretentie. De Tele 2 uitspraak van het Europees Hof van Justitie
heeft een grote impact gehad op de reikwijdte van een mogelijke bewaarplicht voor
telecommunicatie gegevens binnen de EU.
In maart 2018 is uw Kamer bericht, dat een bewaarplicht voor gebruikersgegevens –
in tegenstelling tot verkeers- en locatiegegevens – buiten de scope van de Tele 2
uitspraak valt en dat het kabinet voornemens is om een bewaarplicht voor gebruikersgegevens
te introduceren. Dit eerste aspect wordt bevestigd in de voorliggende Raadsconclusies.
Daarna is uw Kamer geïnformeerd dat het indienen van een Memorie van Wijziging is
uitgesteld omdat onderzocht wordt door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
hoe de problemen die ontstaan bij het identificeren van een persoon door het gebruik
van Network-Adress-Translation (NAT) – waarmee vele tientallen gebruikers van één publiek IPv4 adres gebruik maken
– opgelost kunnen worden. Over dit onderzoek heeft u de Kamer per brief geïnformeerd
op 25 september 201814.
Helaas blijft veel onduidelijk en zijn de verschillen in de wettelijke verplichtingen
tussen landen op dit moment groot. Daarom heeft Nederland de Europese Commissie samen
met veel andere lidstaten tijdens de JBZ-Raad van december 2018 gevraagd om een omvattend
onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor dataretentie binnen de huidige juridische
kaders, zodat we eenduidigheid krijgen over wat wel en niet bewaard mag worden, voor
hoe lang, onder welke waarborgen, etc.
Tijdens deze Raad zullen Raadsconclusies worden vastgesteld. In deze Raadsconclusies
wordt de Europese Commissie uitgenodigd een studie te doen naar mogelijke oplossingen
voor data retentie waaronder de mogelijkheid van een toekomstig wetgevend voorstel.
De studie zou moeten zijn afgerond voor eind 2019 en de Commissie zou eind 2019 moeten
rapporteren aan de JBZ-raad over de uitkomsten.
Omdat deze conclusies in lijn zijn met mijn verzoek tijdens de JBZ-Raad van december
2018 stemt Nederland in met deze Raadsconclusies, net als naar verwachting alle andere
lidstaten.
10. Diversen
a) Acties tegen magistraten
= Informatie van de Litouwse delegatie
Naar verwachting zal de Litouwse delegatie informatie geven over de Russische behandeling
van Litouwse rechters en officieren van justitie.
b) Werkprogramma van het inkomend voorzitterschap
= Presentatie door Finland
Nederland zal de presentatie van het Finse voorzitterschap aanhoren.
II. Binnenlandse Zaken, Asiel en Migratie
Raad wetgevende besprekingen
1. Terugkeerrichtlijn
= Gedeeltelijke algemene oriëntatie
Bij het opstellen van deze geannoteerde agenda was nog geen onderliggend document
verspreid. Verwacht wordt dat de Raad stil zal staan bij de lopende onderhandelingen
over de herziening van de Terugkeerrichtlijn15. Er is brede steun voor een gedeeltelijke algemene oriëntatie die overeengekomen
is in Coreper op 22 mei jl. Ook Nederland kan instemmen met het bereikte compromis.
Het is geagendeerd als een gedeeltelijke algemene oriëntatie, omdat er geen overeenstemming is over het invoeren van een grensprocedure.
Over het voorstel is sinds oktober 2018 onderhandeld. Nederland heeft zich tijdens
de onderhandelingen over de herziening van de Terugkeerrichtlijn ingezet voor aanpassingen
die een bijdrage kunnen leveren aan de intensivering van terugkeer en het verbreden
van de mogelijkheden voor vreemdelingenbewaring, zoals ook in het Regeerakkoord opgenomen.
Hierop is voortgang geboekt.
Zo is in het huidige tekstvoorstel de mogelijkheid opgenomen om vreemdelingen die
niet rechtmatig in een lidstaat verblijven en een gevaar vormen voor de openbare orde
of de nationale veiligheid, in bewaring te stellen om hun uitzetting voor te bereiden.
Daarnaast is de overdracht van statushouders tussen lidstaten nu opgenomen in de tekst,
al is daaraan nu een complex proces van consultatie gekoppeld. Het oorspronkelijke
voorstel voorzag daar niet in. Ook is voldaan aan de Nederlandse wens om de definitie
van terugkeer te verbreden naar andere landen dan herkomst- of transitlanden. Ook
dit onderdeel is met waarborgen omgeven. Voor Nederland zou ook de in het voorstel
opgenomen tekst over de grensprocedure aanvaardbaar zijn. Al met al kan Nederland
redelijk tevreden zijn over het resultaat. Echter, er is sprake van een aantal precaire
compromissen voor wat betreft artikelen over rechtsmiddelen, bewaring en risico op
onderduiken. Dat kan het proces van de triloog kwetsbaar maken bij het trachten te
bereiken van overeenstemming.
2. Commissievoorstellen in het kader van het Meerjarig Financieel Kader
a) Verordening tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer,
van het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (BMVI)
b) Verordening tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMF)
c) Verordening tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid (ISF)
= Gedeeltelijke algemene oriëntatie
Op 7 juni zal de Raad op initiatief van het huidige EU-voorzitterschap de gedeeltelijke
algemene oriëntatie voor de bovengenoemde Commissievoorstellen bespreken. Deze voorstellen
werden uitgebracht op 13 juni 2018 en zijn toegelicht in de BNC-fiches die uw Kamer
heeft ontvangen.16 Het BMVI en het AMF vallen onder het onderdeel Migratie en Grensmanagement (hoofdstuk
4) van het door de Europese Commissie voorgestelde MFK 2021–2027 en het ISF valt onder
het onderdeel Veiligheid en Defensie (hoofdstuk 5). Op 13 maart 2019 heeft het Europees
parlement een eerste lezing vastgesteld die grotendeels in lijn is met de positie
van de lidstaten voor BMVI, AMF en ISF.
Het kabinet kan de voortgang met betrekking tot de drie voorstellen ondersteunen.
De door Nederland gewenste uniformiteit en benodigde flexibiliteit is in de voorstellen
behouden. Wel blijft Nederland zich inzetten voor een sterke midterm review, waarbij de aanvullende toerekening van financiële middelen aan de lidstaten wordt
gebaseerd op zowel de inzet en resultaten van projecten als activiteiten die door
de lidstaten met het fonds (AMF, BMVI of ISF) worden gefinancierd. Tevens blijft Nederland
het signaal afgeven dat ook de JBZ-fondsen een bijdrage dienen te leveren aan de externe
dimensie. De thematische faciliteit van het BMVI, AMF en ISF kan deze rol vervullen,
zonder dat dit ten koste gaat van de benodigde flexibiliteit. Ten aanzien van de externe
dimensie binnen het AMF, BMVI en ISF dient (ook) de samenhang tussen interne (JBZ-fondsen)
en externe fondsen (NDICI) op gebied migratie (en veiligheid) geborgd te zijn. Dit
kan door middel van een goede coördinatiestructuur in de Raad.
Conform BNC-fiches die uw Kamer in 2018 heeft ontvangen, zet Nederland in op een modern
en financieel houdbaar MFK.17 Nieuwe uitdagingen vragen om een herijking van de invulling en prioriteiten van de
EU-begroting. Het kabinet zet in op een neerwaartse bijstelling van de omvang van
het MFK, en daarbinnen een sterkere focus op de prioritaire beleidsterreinen. Migratie,
zowel de interne als externe aspecten, behoort wat betreft het kabinet tot de prioritaire
onderwerpen binnen het toekomstig MFK. Het kabinet zet in de migratieagenda in op
een integrale benadering van het migratievraagstuk, waarbij het noodzakelijk wordt
geacht op alle punten van de migratieroute actie te ondernemen. Het toekomstig MFK
moet hieraan bijdragen. Ook veiligheid is een belangrijke prioriteit in EU-verband.
Het kabinet onderschrijft de doelstellingen van het voorstel inzake het Fonds voor
interne veiligheid: terrorismebestrijding, de aanpak van radicalisering, de bestrijding
van zware en georganiseerde criminaliteit, de aanpak van cybercrime en de bescherming
van slachtoffers van criminaliteit. Voor alle JBZ-fondsen en programma’s geldt het
uitgangspunt dat gefinancierde projecten daadwerkelijk toegevoegde waarde creëren
op EU-niveau.
De meerderheid van de lidstaten heeft aangegeven te kunnen instemmen met de gedeeltelijke
algemene oriëntatie voor de Commissievoorstellen voor het BMVI en ISF. Voor het AMF
heeft een aantal lidstaten gemeld de gedeeltelijke algemene oriëntatie nog niet te
kunnen steunen. Het compromisvoorstel voor het AMF wordt op 29 mei opnieuw besproken
in Coreper. Daarnaast hebben veel lidstaten zorgen geuit over de financiering van
de externe dimensie, veel van de lidstaten willen niet dat financiering van de externe
dimensie ten koste gaat van de nationale enveloppe. Alle verwijzingen naar bedragen
en verwijzingen naar horizontale punten (zoals bepalingen met betrekking tot anti-fraude
voorzieningen, rechtsstatelijkheid, klimaatdoelen, de externe dimensie, de verdeelsleutel
voor de toewijzing van middelen aan de lidstaten, GEAS, horizontale bepalingen met
betrekking tot het beheer van de fondsen) zijn geen onderdeel van de compromisvoorstellen
aangezien hierover nog onderhandeld wordt. Verwacht wordt dat de triloog met het Europees
parlement, na de verkiezingen onder het Finse voorzitterschap worden gestart.
3. Diversen
= Informatie van het voorzitterschap over actuele wetgevende voorstellen
Nederland zal de presentatie door het voorzitterschap aanhoren.
Raad niet-wetgevende besprekingen
4. Migratie en asiel: uitdagingen voor de toekomst
= Gedachtewisseling
Voor dit agendapunt heeft het voorzitterschap een discussiedocument18 opgesteld over de toekomstige uitdagingen in het asiel- en migratiebeleid van de
EU. Daarbij gaat het document in op zowel uitdagingen op de korte als midden-lange
termijn en uitdagingen op zowel de interne als externe dimensie van het asiel- en
migratiebeleid. Zo worden de hervorming van het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel,
het tegengaan van secundaire migratie, het verbeteren van de prestaties van de EU
op het gebied van terugkeer en de samenwerking met derde landen genoemd. Ook worden
meer institutionele en procedurele uitdagingen benoemd, waarbij te denken valt aan
verbetering van dataverzameling. Tijdens de JBZ-Raad zal op dit discussiedocument
gereflecteerd worden en zullen de ministers gevraagd worden welke acties zij nodig
achten om vooruitgang te boeken met een efficiënt Europees asiel- en migratiebeleid.
De Nederlandse inbreng zal de lijnen volgen die zijn geschetst in de Staat van de
Unie en het met de Kamer gedeelde non-paper over dit onderwerp (A renewed European Agenda on Migration).19
5. Terrorismebestrijding: stand van zaken betreffende de samenwerking tussen bevoegde
autoriteiten
= Gedachtewisseling
Het voorzitterschap van de Counter Terrorism Group (CTG), het Europees samenwerkingsverband
van de veiligheidsdiensten uit de EU-lidstaten, Noorwegen en Zwitserland, zal tijdens
de JBZ-Raad een toelichting geven op de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten
op het gebied van terrorismebestrijding. Nederland zal de toelichting aanhoren.
6. De toekomst van EU-rechtshandhaving
= Oriënterend debat
Op 7 juni zal de Raad van ministers op initiatief van het huidige EU voorzitterschap
een beleidsdebat over de toekomst van de EU rechtshandhaving houden als onderdeel
van het reflectieproces voor het zorgdragen van de EU interne veiligheid. Dit debat
wordt georganiseerd in het licht van de zogenoemde nieuwe EU institutionele cyclus
voor de komende jaren en staat in verbinding met de besprekingen van de Europese Raad
over de strategische agenda. Voor Nederland is het versterken van de EU interne veiligheid
één van haar vijf thematische prioriteiten zoals ook neergelegd in de kabinetsinzet
voor de strategische agenda van de EU. Uw Kamer is over deze strategische inzet geïnformeerd
op 3 mei 2019 door de Minister van Buitenlandse Zaken20.
Aan de hand van een discussiepaper van het voorzitterschap21 waarin zij enkele algemene denkrichtingen en horizontale thema’s identificeert zal
een eerste debat op hoofdlijnen worden gevoerd. Daarnaast wenst het voorzitterschap
aan de ministers de vraag voor te leggen of ze de voorgestelde plafondbedragen voor
het JBZ onderdeel in het door de Europese Commissie voorgestelde Meerjarig Financieel
Kader (MFK) 2021–2027 en de indicatieve bedragen voor Europol in het bijzonder, gelet
op de uitdagingen inzake EU interne veiligheid, de gewenste flexibiliteit voor evoluerende
behoeften in EU rechtshandhaving op adequate wijze ondervangen.
In het discussiestuk benadrukt het voorzitterschap onder meer de noodzaak van een
geïntegreerde benadering waar de complementariteit, synergie tussen instanties en
initiatieven en de koppeling van EU interne en externe veiligheid wordt versterkt;
en daartoe de vereiste juridische kaders worden gerealiseerd. Ook benadrukt het voorzitterschap
de noodzaak van volledige implementatie en gebruik van EU instrumenten inzake informatiedeling
en operationele samenwerking, maar stelt ze ook vast dat implementatie veel middelen
vergt en deze middelen niet gelijkmatig zijn verdeeld. Daarom zou technische expertise
bijeen moeten worden gebracht om lidstaten te ondersteunen.
Het voorzitterschap bepleit ook het voortbouwen op interoperabiliteit om gedecentraliseerde
informatiesystemen, douanesystemen en financiële opsporingstools te integreren. Waarschijnlijk
mede geïnspireerd door Nederlandse voorstellen bepleit ze een financiële aanpak van
veiligheidsproblemen inclusief een hechtere samenwerking met de private sector. Een
ander idee dat het voorzitterschap bepleit is het versterken van data-analyse capaciteiten
zoals door de ontwikkeling van gemeenschappelijke standaarden, methoden, structuren
en technologische tools. Europol zou een centrale rol moeten vervullen in het bijeen
brengen van kennis en expertise, ondersteund door agentschappen als Frontex, Cepol,
Eurojust en eu-LISA. Ook wordt door haar de noodzaak benadrukt van het realiseren
van gerichte, gemeenschappelijke trainingen met modules voor nationale academies en
flexibele trainingsschema’s waarbij goed gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld het
EU agentschap Cepol. Daarnaast bepleit het voorzitterschap het versterken van de kaders
voor grensoverschrijdende operationele samenwerking door mogelijke juridische, operationele,
technische en praktische barrières te identificeren en aan te pakken.
Vervolgens stelt het voorzitterschap dat deze stappen gepaard moeten gaan met een
gedegen, proportionele financiering. Consolidatie en optimalisatie van het gebruik
van bestaande middelen en gerichte investeringen in innovatie en technologieën zijn
volgens haar essentieel.
Nederland kan zich grotendeels vinden in de insteek van het voorzitterschap waarbij
Nederland van belang acht dat inzake informatiedeling de aandacht vooral gericht wordt
op de volledige implementatie van bestaande EU wetgeving. Daarnaast is EU ondersteuning
op specifieke technische en financiële uitdagingen welkom maar blijft het noodzakelijk
dat lidstaten hun capaciteiten op orde brengen en houden. Nederland is voorstander
van een geïntegreerde en multidisciplinaire aanpak van het EU interne en externe veiligheidsbeleid.
Daarbij is o.a. publiek-private samenwerking belangrijk. Net als voldoende steun voor
de EU-JBZ agentschappen zoals Europol. Ten aanzien van de aanpak van georganiseerde
criminaliteit ziet het Kabinet graag dat er niet alleen ingezet wordt op de bestrijding
van de reeds geprioriteerde fenomenen zoals terrorisme, maar ook op de aanpak van
de ondermijning en de financiële aanpak van veiligheidsproblemen (follow-the-money, ontneming, witwasbestrijding). In het kader van de financiering van de prioriteiten
moet rekening worden gehouden met de lopende onderhandelingen inzake het Meerjarig
Financieel Kader 2021–2027. Verder zal Nederland andere lidstaten ter inspiratie attenderen
op het recente gewijzigde Benelux-politieverdrag dat ook inspeelt op de wens tot versterkte
grensoverschrijdende samenwerking.
Tot slot zal in het vervolg van de discussie die ook tijdens het aankomende Finse
EU voorzitterschap gevoerd zal worden de visie van het Kabinet op de internationale
politiesamenwerking – volgend op de aangenomen motie Den Boer c.s.22- door Nederland betrokken worden.
7. Besluit van de Raad betreffende de volledige toepassing van het Schengenacquis
in Bulgarije en Roemenië (mogelijk)
= Vaststelling
Op de voorlopige agenda heeft het voorzitterschap de toetreding van Roemenië en Bulgarije
tot de Schengenzone als mogelijk onderwerp toegevoegd. Het kabinet beoordeelt Schengentoetreding
met inachtneming van alle relevante ontwikkelingen. Waarbij aandacht uitgaat naar
de Coöperatie en Verificatie Mechanisme-ijkpunten zoals rechtsstaat en corruptiebestrijding.
Het Nederlandse standpunt blijft op dit punt onveranderd.
8. Diversen
a) Implicaties van 5G op het gebied van interne veiligheid
= Informatie van de EU-coördinator voor contraterrorisme
De EU contraterrorisme coördinator zal de Raad informeren over implicaties van 5G
voor de interne veiligheid.
b) Acties tegen magistraten
= Informatie van de Litouwse delegatie
Naar verwachting zal de Litouwse delegatie informatie geven over de Russische behandeling
van Litouwse rechters en officieren van justitie.
c) Salzburg Ministeriële Conferentie in Portorož, Slovenië (28-29 mei 2019)
= Informatie van de Sloveense delegatie
Naar verwachting zal de Sloveense delegatie de lidstaten verslag doen over het verloop
van deze conferentie.
d) Werkprogramma van het inkomend voorzitterschap
= Presentatie door Finland
Nederland zal de presentatie van het Finse voorzitterschap aanhoren.
III. Gemengd Comité
9. Terugkeerrichtlijn
= Gedeeltelijke algemene oriëntatie
Zie boven.
10. Commissievoorstellen in het kader van het Meerjarig Financieel Kader
a) Verordening tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer,
van het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (BMVI)
b) Verordening tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMF)
c) Verordening tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid (ISF)
= Gedeeltelijke algemene oriëntatie
Zie boven.
11. Toetreding Schengen en Roemenië tot Schengen (mogelijk)
Zie boven.
12. Overige zaken
= Informatie van het voorzitterschap over actuele wetgevende voorstellen
Nederland zal de presentatie door het voorzitterschap aanhoren.
Bijlage – stand van zaken van verschillende JBZ dossiers en toezeggingen
Interoperabiliteit van centrale EU informatiesystemen
Er is een akkoord bereikt in de triloog met het Europees parlement en de Europese
Commissie voor beide wetgevingsvoorstellen23 voor de versterking van de interoperabiliteit van centrale EU informatiesystemen
op het terrein van migratie, grensbeheer en veiligheid. Hierover bent u geïnformeerd
in de aanbiedingsbrief van het verslag van de JBZ-Raad van 7-8 maart 2019.24 Beide verordeningen zijn in april definitief aangenomen door het EP en door de Raad
(tijdens de Landbouwraad) op 14 mei 2019. Er is een binnen het ministerie een programma
ingericht dat de nationale implementatie van de verordeningen nu gaat vormgeven.
Wijzigingsvoorstellen ETIAS en ECRIS TCN
Overeenkomstig de inzet van het Roemeense Voorzitterschap is op22 mei jl. in Coreper
een algemene oriëntatie bereikt door de Raad over de wijzigingsvoorstellen ETIAS en
ECRIS TCN, waarover u een BNC-fiche heeft ontvangen.25De wijzigingsvoorstellen vormen geen onderdeel van de agenda van de JBZ-Raad.
Het kabinet is positief over het bereikte resultaat inzake de wijzigingsvoorstellen
van ETIAS in relatie tot de andere Europese systemen. Dit wijzigingsvoorstel komt
tegemoet aan het standpunt van Nederland om de interoperabiliteit van het ETIAS-systeem
met andere Europese systemen, zoals het Europees in- en uitreissysteem, het Schengeninformatiesysteem
en het Europese VIS systeem goed te regelen. Met de interoperabiliteitsvoorstellen26 zal de informatiepositie van (Nederlandse) grens- en opsporingsdiensten worden verbeterd
waardoor zij beter, gerichter en efficiënter hun taak kunnen uitvoeren. Dit draagt
bij aan een goed functionerend grensbeheer en effectievere aanpak van grensoverschrijdende
criminaliteit.
Nederland is in het algemeen ook tevreden met Raadspositie op het wijzigingsvoorstel
ECRIS TCN. In de Raadspositie is, in lijn met de Nederlandse aandachtspunten ten aanzien
van proportionaliteit, het doel van het wijzigingsvoorstel nader beperkt tot toegang
voor specifieke doeleinden van de ETIAS verordening. Daarnaast zijn er, tevens in
lijn met de Nederlandse aandachtspunten, nadere voorwaarden gesteld waaronder toegang
tot de gegevens voor dit doel kan plaatsvinden. Tot slot is het proces voor de gegevensverwerking
duidelijk uitgewerkt.
Wanneer het Europees parlement ook een positie heeft bepaald, zal naar verwachting
de triloog in het najaar starten.
Herschikking Verordening Brussel IIbis
Zoals u weet is in april 2019 een akkoord bereikt over het voorstel tot Herschikking
van Brussel IIbis (Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad betreffende de bevoegdheid
en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake
de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000).
Nederland is in afwachting van publicatie van de definitieve tekst van de verordening,
voorzien omstreeks 24 mei aanstaande. Conform de afspraken met uw Kamer zal deze definitieve
tekst van het herzieningsvoorstel aan u ter uitdrukkelijke instemming worden voorgelegd.
Naar verwachting zal de Herschikking vervolgens op een Raad in de loop van juni 2019
ter vaststelling worden geagendeerd.
Verordening tot oprichting van het Europees kenniscentrum voor industrie, technologie
en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging en het netwerk van nationale coördinatiecentra
Na het bereiken van een algemene oriëntatie in de Raad is de triloog met het EP en
de Commissie gestart. In de bereikte algemene oriëntatie is het drieledige doel van
het voorstel gehandhaafd gebleven: het creëren van één EU Cybersecurity Centre (EUCC)
dat verantwoordelijk wordt voor het coördineren en stroomlijnen van de EU inzet op
cybersecurity, een verplichting aan EU lidstaten om een «Nationaal Coördinatie Centrum»
voor te dragen, en een voorstel om een Cybersecurity Competence Community te creëren.
Op 27 maart heeft een groot aantal lidstaten, waaronder Nederland, in Coreper echter
niet ingestemd met een mandaatverlening voor het voortzetten van de onderhandelingen
met het Europees parlement. De reden hiervoor is dat een aantal fundamentele vragen
nog open staan in de gesprekken tussen de Commissie, EP en Raad, bijvoorbeeld ten
aanzien van de wijze van financiering, aard van het centrum en stemrecht.
Nederland steunt een verbeterde coördinatie tussen EU programma’s op het gebied van
cyber security kennisontwikkeling middels een «dedicated centre», en daarmee de verordening.
Daarbij geeft Nederland echter voorkeur aan een breed en inhoudelijk goed gedragen
voorstel. En pauzering van de onderhandelingen dient om ruimte te creëren voor gedegen
adressering (zowel in de nationale context als in EU-verband) van de openstaande knelpunten.
De Verordening is immers pas voorzien om in werking te treden vanaf de nieuwe begrotingstermijn
in 2021.
Inkomend voorzitter Finland is voornemens om tijdens hun voorzitterschap het dossier
verder brengen. Het voorzitterschap richt zich op een akkoord met het EP vóór de aanstelling
van de nieuwe Commissie in oktober. De uiteindelijke besluitvorming vindt overigens
plaats in Telecomraad en niet in de JBZ-Raad.
Verordening Terroristische online-inhoud
Op 17 april jl. heeft het EP in eerste lezing haar positie bepaald over het voorstel
voor een verordening van het Europees parlement en de Raad ter voorkoming van de verspreiding
van terroristische online-inhoud.
Het EP stelt voor dat een verwijderbevel niet in alle gevallen grensoverschrijdend
is: alleen de lidstaat waar de hostingprovider is gevestigd, kan afdwingen dat terroristische
content binnen de gehele Europese Unie ontoegankelijk wordt gemaakt of wordt verwijderd.
Andere lidstaten kunnen daar slechts om verzoeken, en dat verzoek alleen voor hun
eigen grondgebied afdwingen. Het onderscheid tussen referrals (verwijderverzoeken) en removal orders (verwijderbevelen) is geschrapt. Voorts stelt het EP voor de bepalingen die het mogelijk
maakten om vergaande maatregelen op te leggen aan hosting service providers te schrappen.
In de positie van het EP is het slechts mogelijk «gerichte en proportionele» maatregelen
te nemen. Tot slot is er meer aandacht voor waarborgen om de vrijheid van meningsuiting
in een pluriforme samenleving te beschermen. Hoewel het EP haar eerste lezing heeft
afgerond, is geen mandaat verleend om te onderhandelen met de Europese Raad en de
Europese Commissie. Na de installatie van het nieuwe Europees parlement en de Europese
Commissie zal de triloog starten. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld behoudt de Minister
van Justitie en Veiligheid zorgen over de juridische en praktische implicaties van
een grensoverschrijdend verwijderingsbevel. De positie van het Europees parlement
komt deels aan deze zorgen tegemoet. Nederland ziet in deze positie dan ook belangrijke
steun voor het Nederlandse standpunt. In de komende periode moet blijken of het standpunt
van het EP ook op steun kan rekenen binnen de Raad of bij de Commissie. Nederland
zal zich in de komende periode blijven inzetten voor een evenwichtige verordening
met aandacht voor de grondrechten en rechtsbescherming.
Europese Grens- en Kustwacht (EGKW) Verordening
Via de geannoteerde agenda voor de JBZ-Raad van 7 en 8 maart jl. is uw Kamer geïnformeerd
over de voortgang in de onderhandelingen onder het Roemeens voorzitterschap, de triloog
en het standpunt van het kabinet.27 Ter afronding van de triloog is Coreper in april jl. akkoord gegaan met de voorstellen
voor de EGKW verordening. De belangrijkste elementen in het uiteindelijke compromis
zijn:
– Permanente korps. Er vindt tijdens een periode van 7 jaar een trapsgewijze opbouw plaats van het permanente
korps. In 2024 vindt een tussentijdse evaluatie plaats op basis waarvan de aantallen
en samenstelling van het permanente korps kunnen worden aanpast. De daadwerkelijke
inzet van het permanente korps zal vraag gestuurd worden bepaald, waarbij waarborgen
zijn opgenomen dat de nationale taken niet in gedrang komen. De snelle grensinterventieteams
worden als vierde categorie onderdeel van het permanente korps.
– Uitvoerende bevoegdheden. Om het agentschap de mogelijkheid te geven om een grotere rol te spelen in grenscontrole
en terugkeer, zijn aan het statutair personeel, als onderdeel van teams en onder de
supervisie van de lidstaten, ook uitvoerende bevoegdheden toegekend. Dit kan alleen
plaatsvinden met autorisatie van de gastlidstaat.
– Terugkeer. Het agentschap krijgt een versterkt mandaat op het gebied van terugkeer, met verbeterde
mogelijkheden om lidstaten operationeel en technisch te ondersteunen. De mogelijkheden
voor het agentschap om een derde land te ondersteunen in terugkeer naar een ander
derde land (bijvoorbeeld vanuit de niet EU-lidstaten op de Westelijke Balkan-route),
heeft het uiteindelijke compromis niet gehaald onder druk van het Europees parlement.
– Samenwerking met derde landen en antennebureaus. Het agentschap zal tijdelijke antennebureaus kunnen opzetten in de gastlidstaten
en derde landen waar het operationele activiteiten verricht, met het oog op een nauwe
samenwerking met nationale instanties en een goed verloop van de operaties van het
agentschap.
– Meerjarig Financieel Kader (MFK). In het compromis is opgenomen dat de implementatie van de verordening afhankelijk
is van de uitkomst van de lopende onderhandelingen over het MFK.
Het kabinet steunt het uiteindelijke compromis. Het compromis biedt genoeg waarborgen
dat de uitvraag van de capaciteit vraag gestuurd plaatsvindt zodat de nationale taken
niet in gedrang komen, dat de inzet van de uitvoerende bevoegdheden van het statutair
personeel plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten en dat de implementatie
van de verordening plaatsvindt binnen de beschikbare financiële middelen. Na de zomer
stemt de Raad over de EGKW verordening.
Verordening betreffende de oprichting van een Europees netwerk van immigratie liaison
officers (ILO Verordening)
Na een kort durende triloog in begin 2019, is Coreper op 27 februari 2019 akkoord
gegaan met het in de triloog bereikte akkoord over de nieuwe ILO Verordening. Het
Europees parlement heeft op 16 april jl. ingestemd met het bereikte akkoord. De nieuwe
verordening moet zorgen voor versterking van de coördinatie en samenwerking op EU
niveau en effectiever gebruik van de netwerken van immigratie liaison officers (ILOs).
De verordening bevat onder andere de volgende elementen:
– Instelling van een stuurgroep voor ILO samenwerking. De stuurgroep zal de samenwerking
tussen ILO’s van de lidstaten, van de Commissie en van de agentschappen op strategisch
en operationeel niveau versterken. De Stuurgroep krijgt tevens financiering om activiteiten
uit te voeren. De bevoegdheden en taken van de stuurgroep zijn duidelijk afgebakend
in de verordening. Dit geldt ook voor de taak van de liaisons van de Commissie om
de ILO netwerken te faciliteren en te ondersteunen.
– Het principe dat lidstaten primair verantwoordelijk blijven voor de aansturing van
hun ILOs is expliciet verwoord in de verordening.
– Instelling van een beveiligd online platform waar ILO’s informatie kunnen uitwisselen,
niet zijnde persoonsgegevens.
– Verduidelijking van de voorwaarden voor gebruik van persoonsgegevens. Daarbij is ook
expliciet een verwijzing opgenomen naar de AVG. Gebruik van persoonsgegevens is bijvoorbeeld
toegestaan in het kader van bestrijding van illegale migratie en mensensmokkel en
identificatie van migranten in relatie tot terugkeer.
Het kabinet steunt het uiteindelijke compromis omdat dit het gezamenlijke optreden
van lidstaten, de Commissie en de agentschappen zal bevorderen. De kaders voor versterkte
coördinatie en samenwerking op Europees niveau zijn bovendien voldoende afgebakend
en bieden waarborgen voor het principe dat lidstaten primair verantwoordelijk blijven
voor de operationele aansturing van hun ILO netwerk.
Verzoek reactie op activiteitenverslag COSI juli 2017 – december 2018
In antwoord op de brief van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid d.d. 11 april
2019 inzake het verzoek om een reactie op het activiteitenverslag COSI juli 2017 –
december 2018, bericht ik u graag als volgt:
Het Permanent Comité operationele samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid
(COSI) is op 25 februari 2010 opgericht bij besluit van de Raad, op grond van artikel
71 van het VWEU. De verdragsrechtelijke taak van COSI is ervoor te zorgen dat binnen
de Europese Unie de operationele samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid
wordt bevorderd en versterkt.
De werkzaamheden van COSI binnen deze taakstelling beslaan een breed spectrum. Zo
was COSI in Raadsverband primair initiërend voor de strategie interne veiligheid van
de EU en houdt het toezicht op de uitvoering hiervan. COSI stelt ook niet-wettelijke
maatregelen vast of adviseert de Raad daartoe, onder meer op de thema’s terrorismebestrijding,
cybercrime en migrantensmokkel. Bovendien heeft COSI belangrijke taken in de EU-beleidscyclus
ter bestrijding van de georganiseerde en zware internationale criminaliteit, zoals
het vaststellen van meerjarige strategische en jaarlijkse operationele actieplannen.
COSI is niet betrokken bij de daadwerkelijke uitvoering van operaties of het opstellen
van wetgevingsbesluiten.
Nederland ziet COSI als een belangrijk hoog-ambtelijk gremium, dat vanwege de sterke
binding met de praktijk inspeelt op de behoeften vanuit het veld en bijdraagt aan
(de beleidsvorming met betrekking tot) de internationale operationele samenwerking
op het gebied van binnenlandse veiligheid.
Overeenkomstig artikel 6 van het oprichtingsbesluit (2010/131/EU) legt COSI regelmatig
een verslag over zijn activiteiten voor aan de Raad. In de praktijk is dit kort na
iedere cyclus van een zogenaamd triovoorzitterschap. Op grond van voornoemd artikel
informeert de Raad vervolgens het Europees parlement en de nationale parlementen over
het activiteitenverslag. Het verslag waaraan de vaste commissie refereert betreft
een opsomming van de activiteiten die plaatsgevonden hebben in de periode juli 2017
– december 2018, onder voorzitterschap van Estland, Bulgarije en Oostenrijk. Het document
geeft inzicht in de invulling van de werkzaamheden van COSI binnen de beschreven taakstelling.
De Minister van Justitie en Veiligheid herkent zich in het verslag. Op verschillende
dossiers betreffen de COSI-werkzaamheden overigens voorbereidende activiteiten ten
behoeve van de JBZ-Raad. Via de JBZ-stukken wordt uw Kamer steeds over de resultaten
van deze voorbereidingen geïnformeerd.
Andere werkzaamheden bevatten dusdanig operationele informatie – zoals de operationele
actieplannen van de beleidscyclus ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit
of gesignaleerde operationele knelpunten – dat deze informatie vertrouwelijk wordt
behandeld en daar slechts op een abstract niveau in het verslag op wordt ingegaan.
Raad van Europa: bestendiging en versterking van rechtsstatelijkheid
Tijdens het AO JBZ-Raad op 5 maart 2019 heeft de Minister van Justitie en veiligheid
toegezegd om uw Kamer te informeren over de rol van de Raad van Europa bij het in
stand houden van instellingen die een rol hebben bij het behouden en versterken van
rechtsstatelijkheid (zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens) (Kamerstuk
32 317, nr. 536).
De Rule of Law is een van de pijlers waar de Raad van Europa (RvE) sinds zijn oprichting in 1949
op is gebaseerd, en vervat in artikel 3 van het Statuut van de Raad van Europa. De
RvE heeft zich ontwikkeld tot een belangrijke multilaterale organisatie voor normstelling
op het gebied van mensenrechten, democratie en rechtsstaat. Tot het primaire instrumentarium
van de RvE behoren monitoring en (technische) assistentie om naleving van die normen
te garanderen.
De Nederlandse inzet in de Raad van Europa richt zich met name op tenuitvoerlegging
van en toezicht op bestaande verplichtingen die staten zijn aangegaan en op versterking
van hun capaciteit om aan deze verplichtingen te kunnen voldoen.
Zoals ook aangegeven in de kabinetsreactie op het AIV Advies «De Wil van het Volk»28, is het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van groot belang voor zowel
het behouden als versterken van rechtsstatelijkheid binnen Europa. Alhoewel het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) primair uit gaat van een situatie waarin
de verdragsstaten de rechten uit het EVRM waarborgen in hun nationale rechtsstelsel
is het EHRM het subsidiaire vangnet als deze bescherming op nationaal niveau tekortschiet.
Tijdens de ministeriële bijeenkomst in Kopenhagen in 2018, in het kader van het Deens
voorzitterschap van de RvE, is de Kopenhagen Verklaring aangenomen, waarin bestendiging
van het EVRM-systeem centraal stond. Dit in opvolging van eerdere ministeriele conferenties
in onder andere Interlaken (2010), Izmir (2011), Brighton (2012) en Brussel (2015).
Nederland steunt een verdere versterking van het EVRM-toezichtssysteem, onder meer
door de vermindering van de werklast van het EHRM een impuls te geven. Deze werklast
kan worden verminderd door in te zetten op de versterking van naleving van het EVRM
op nationaal niveau (wet- en regelgeving, rol parlementen en effectieve rechtsmiddelen)
en tenuitvoerlegging van EHRM-uitspraken.
In het Comité van Ministers (CM) zet Nederland zich in voor goede functionering van
alle monitoringsmechanismen. Daarbij is Nederland ook voorstander van een meer actieve
rol van het CM waar het gaat om het toezicht op de tenuitvoerlegging van EHRM-uitspraken
door de verdragstaten. Vier keer per jaar houdt het CM een driedaagse vergadering
(CMDH) speciaal gericht op het toezicht op de uitvoering van uitspraken van het EHRM,
die bindend zijn voor de betreffende verdragsstaten. Nederland neemt actief deel aan
deze vergaderingen en heeft daarin een gerespecteerde positie verworven. Nederland
laat zich daarbij leiden door de voortgang in de geagendeerde zaken en niet door de
vraag welk land het betreft. Zo heeft Nederland samen met gelijkgezinde landen bewerkstelligd
dat een nieuw instrument van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM,
artikel 46, lid 4) werd ingezet in de zaak Mammadov tegen Azerbeidzjan, namelijk het
voorleggen aan het EHRM van de vraag of Azerbeidzjan aan zijn verplichting heeft voldaan
om de uitspraak ten uitvoer te leggen. Naar verluidt is een uitspraak van het EHRM
in deze zaak op korte termijn te verwachten.
In 2018 is op initiatief van Nederland een jaarlijks thematisch debat inzake het toezicht
op de naleving van uitspraken van het EHRM opnieuw leven ingeblazen. Het doel van
deze thematische debatten is een uitwisseling van good practices tussen verdragsstaten op terreinen waar verdragsstaten vergelijkbare moeilijkheden
ervaren. Het thema voor het debat in maart 2019 betrof effectief onderzoek naar vermeende
schendingen van de artikelen 2 en 3 EVRM door overheidsdienaren.
De Parlementaire Assemblee van de RvE vestigt haar aandacht naast rechtsstatelijke
onderwerpen en landensituaties waar mensenrechten, rechtstaat en democratische principes
onder druk staan ook op de tenuitvoerlegging van EHRM-uitspraken.
Ook is Nederland voorzitter van het Human Rights Trust Fund van de Raad van Europa en draagt via dat fonds bij aan projecten die tot doel hebben
een betere tenuitvoerlegging van het EVRM en van EHRM-uitspraken te waarborgen. Daarnaast
werkt Nederland nauw samen met zowel de Raad van Europa en de EU als met individuele
verdragsstaten binnen diverse projecten die zien op de versterking van de rechtsstaat.
Verder hechten de Europese Unie en Nederland groot belang aan en waarderen het werk
van de diverse, al dan niet toezichthoudende, expertcomités van de RvE zoals GRECO
en CPT als ook de adviserende rol van de Venetië Commissie. De Europese Unie ondersteunt
financieel bijvoorbeeld meerdere, op capaciteitsopbouw gerichte, werkzaamheden van
de Venetië commissie. Ook maakt de Europese Unie, onder andere in de European Justice
Score Board, gebruik van cijfers en expertise van de RvE.
Tot slot is de inzet van Nederland erop gericht dat, bij eventuele bezuinigingen in
de Raad van Europa als gevolg van de ontstane budgettaire problemen, het EHRM zo veel
mogelijk moet worden ontzien, zoals ook aangegeven in beantwoording van eerdere vragen
van uw Kamer.29
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.