Brief regering : Uitkomsten voorjaarsnotabesluitvorming jeugdzorg en ggz
31 839 Jeugdzorg
34 477
Sociaal domein
Nr. 657
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2019
De afgelopen maanden hebben wij veelvuldig gesproken over de budgetten van gemeenten.
Begin oktober 2018 heb ik uw Kamer daarom toegezegd om een verdiepend onderzoek jeugd
uit te laten voeren om van signalen naar feiten te komen. De uitkomsten van dit verdiepend
onderzoek heb ik uw Kamer op 24 april jl. toegestuurd (Kamerstuk 31 839, nr. 643).
Op 14 mei jl. heb ik uw Kamer een reactie gestuurd op de open brief van de VNG over
de jeugdzorg en de ggz (Kamerstukken 34 477 en 31 839, nr. 57). Deze brief bevatte al een gedeeltelijke kabinetsreactie op het verdiepend onderzoek
jeugd. De afgelopen weken hebben het kabinet en de VNG uitvoerig overleg gevoerd.
Nu dit overleg is afgerond willen wij u namens het kabinet informeren over de uitkomsten
ervan en de weerslag die dit heeft gehad op de voorjaarsbesluitvorming voor jeugdzorg
en de ggz van het kabinet. Het bestuur van de VNG hebben wij ook een brief gestuurd
met de uitkomsten van dit overleg, zodat deze tijdens de algemene ledenvergadering
(ALV) van de VNG op 4 en 5 juni zou kunnen worden besproken (zie bijlage)1.
Jeugdzorg
In het najaar van 2018 heb ik uw Kamer toegezegd een onderzoek uit te laten voeren
naar de signalen van gemeenten en jeugdzorgregio’s over tekorten op hun jeugdzorgbudget.
Dit onderzoek had als doel om van signalen naar feiten te komen.
Het in gezamenlijke opdracht met de VNG verrichte onderzoek laat zien dat het aantal
kinderen dat jeugdhulp ontvangt de afgelopen jaren is toegenomen. Het onderzoek laat
ook zien dat gemeenten nog volop bezig zijn met de noodzakelijke transformatie van
de jeugdzorg om de doelen van de Jeugdwet (o.a. meer preventie, meer maatwerk, meer
integraal, meer ambulant en minder residentiële zorg en een efficiënter jeugdhulp-
en jeugdbeschermingsstelsel) te behalen. Dit beeld spoort met de evaluatie van de
Jeugdwet.
Dat méér kinderen en gezinnen met problemen eerder in beeld komen en passende hulp
krijgen, strookt met de bedoeling van de Jeugdwet. Maar, deze groei in combinatie
met een transformatie die nog onvoldoende van de grond is gekomen, betekent ook dat
het budget nu in veel gemeenten niet toereikend is. Het kabinet heeft daarom besloten
om gemeenten tegemoet te komen door in 2019 € 420 miljoen extra beschikbaar te stellen
en in 2020 en 2021 jaarlijks € 300 miljoen.
De opdracht om de zorg aan onze kwetsbare jongeren te verbeteren, is breder dan met
geld alleen is op te lossen. Meer geld alleen leidt niet tot betere hulp. In de regie,
sturing en samenwerking aan de kant van gemeenten is veel ruimte voor verbetering.
Dat liet het onderzoek ook zien. Daarom zal aanvullend onderzoek worden gedaan om
beter zicht te krijgen op de achtergronden van de volumeontwikkeling en de tekorten,
en of de volume- en uitgavengroei structureel is. Ook heeft het kabinet afspraken
gemaakt met de VNG om het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter te laten
functioneren en de vernieuwing van de jeugdzorg te bespoedigen. Op deze drie onderwerpen
zal hierna uitgebreider worden ingaan.
Meer financiële ruimte voor gemeenten
Op grond van het onderzoek en de genoemde overwegingen heeft het kabinet besloten
in de periode 2019–2021 € 1.020 miljoen extra ter beschikking te stellen aan gemeenten
voor de uitvoering van de Jeugdwet. Gemeenten worden daarmee in staat gesteld de belangrijke
en noodzakelijke veranderingen op gang te brengen en voldoende passende hulp te kunnen
blijven bieden.
De financiële reeks ziet er als volgt uit.
(in mln. €)
2019
2020
2021
2022
2023
Structureel
Financiële middelen gemeenten
4201
300
300
xx2
xx2
xx2
Waarvan
Toevoeging gemeentefonds
400
300
300
xx2
xx2
xx2
Reservering jeugdautoriteit
20
X Noot
1
dit bedrag is nog zonder de loon- en prijsontwikkeling 2019
X Noot
2
oordeel nieuw kabinet op basis van nader onderzoek
In 2019 komt het kabinet gemeenten tegemoet voor de volumegroei van 12,1%2 uit het verdiepend onderzoek jeugd, hierbij rekening houdend met al eerder toegekende
volumegroei3. Dit leidt tot extra budget van € 400 miljoen. In 2020 en 2021 stelt het kabinet
jaarlijks € 300 miljoen beschikbaar. Het gaat hier om een lager bedrag vanuit de noodzaak
dat investeringen en sturing van gemeenten effect sorteren. Tegelijkertijd ontvangen
gemeenten nog steeds een tegemoetkoming voor een groot deel van de volumegroei die
is geconstateerd.
Verder is met de VNG afgesproken om – uit de extra beschikbaar gestelde middelen –
voor de periode 2019 – 2021 in totaal € 20 miljoen bij de Jeugdautoriteit te positioneren.
Dit bedrag is bedoeld om als de zorgcontinuïteit in gevaar komt de mogelijkheid te
hebben om tijdelijke liquiditeitssteun toe te kennen. De middelen kunnen na advies
van de Jeugdautoriteit en na akkoord van gemeenten worden ingezet.
Dit leidt tot onderstaande ontwikkeling van het jeugdzorgbudget.
Ontwikkeling Jeugdzorgbudget
(in mln. €)
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Jeugdzorgbudget totaal
3.757
3.650
3.578
3.715
4.274
4.177
4.201
Opgesplitst
Budget
3.757
3.650
3.578
3.715
3.8741
3.8771
3.9011
Extra middelen tbv gemeentefonds
(cf VJN)
400
300
300
Extra middelen tbv jeugdautoriteit
(cf VJN)
20
X Noot
1
Vanaf 2019 maakt het grootste deel van de middelen voor jeugdzorg onderdeel uit van
de algemene uitkering. Op bovenstaande bedragen heeft nog geen accrestoerekening plaatsgevonden.
De extra beschikbaar gestelde middelen voor 2019 tot en met 2021 zullen ook meelopen
in de grondslag van het gemeentefonds, waarover de accressen berekend worden. Daardoor
zullen deze extra middelen een structureel accreseffect hebben.
De extra middelen die beschikbaar worden gesteld moeten bezien worden in het licht
van de eerdere afspraken rond het accres. Bij de start van het kabinet is besloten
tot een forse stijging van het gemeentefonds. Door verbreding van de grondslag en
door de intensiveringen van het Rijk, die doorwerken via de nieuwe systematiek, komen
vanaf 2018 meer middelen beschikbaar voor gemeenten.
Ontwikkeling algemene uitkering (in mln. €)
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
IUSD
10.168
10.015
9.831
10.064
4.434
4.3791
4.3271
4.2801
Algemene uitkering
14.736
15.696
15.555
16.494
25.285
26.207
26.922
27.349
Waarvan accres:
– 91
571
687
1.494
2.780
3.613
4.313
5.148
Tranche 2015
– 91
– 91
– 91
– 91
– 91
– 91
– 91
– 91
Tranche 2016
662
662
662
662
662
662
662
Tranche 2017
116
116
116
116
116
116
Tranche 2018
807
807
807
807
807
Tranche 2019
1.286
1.286
1.286
1.286
Tranche 2020
833
833
833
Tranche 2021
700
700
Tranche 2022
835
X Noot
1
Aan de IUSD wordt jaarlijks nog apart loon- en prijsbijstelling toegevoegd.
Gemeenten mogen zelf kiezen hoe zij dit accres inzetten. Een deel van het accres bestaat
uit compensatie van de loon- en prijsontwikkeling. In bovenstaande tabel wordt de
ontwikkeling van de algemene uitkering getoond en de omvang van het accres per jaar
sinds de decentralisaties. In 2019 neemt de omvang van de algemene uitkering toe doordat
vanaf dat jaar de Integratie Uitkering Sociaal Domein (IUSD) is overgeheveld naar
de algemene uitkering.
Aanvullend onderzoek naar structureel karakter financiële middelen
De extra financiële middelen voor de geconstateerde volumegroei worden voor drie jaar
beschikbaar gesteld. Het kabinet kan gemeenten op dit moment financieel niet structureel
tegemoetkomen.
Het verdiepend onderzoek stelt immers dat daartoe de grondslag ontbreekt: de vraag
of de geconstateerde groeiende vraag naar jeugdzorg een boeggolf is of, en zo ja in
welke mate, een structureel karakter heeft, is nog niet te beantwoorden.
Tegelijkertijd is het begrijpelijk dat gemeenten belang hebben bij meerjarige zekerheid
over het jeugdzorgbudget.
Om te kunnen bepalen of, en zo ja in welke mate, gemeenten structureel extra middelen
nodig hebben, heeft het kabinet met VNG afgesproken dat er in het najaar van 2020
een onderzoek is afgerond met daarin de volgende elementen:
• De volume- en uitgavenontwikkeling in de periode 2015–2019, waarbij voor de periode
2015–2017 gebruik wordt gemaakt van het recent afgeronde verdiepend onderzoek jeugd.
• De verklarende factoren van de geconstateerde volume- en uitgavenontwikkeling. Voor
dit onderdeel wordt input gebruikt van onder meer het onderzoek naar «inzicht in de
patronen bij uitgavenontwikkeling» in een aantal jeugdzorgregio’s. Op dit onderzoek
wordt uitgebreider ingegaan bij de bestuurlijke afspraken.
• De aard van de volume- en uitgavenontwikkeling en de mogelijkheden, inclusief de verbreding
van het aanbod, om deze te beheersen.
• De ontwikkeling (en verklarende factoren) van de kostprijs per traject.
• De verschillen tussen gemeenten onderling.
• Het effect van getroffen maatregelen.
• Mogelijke beleidsmaatregelen op lokaal en nationaal niveau.
De opdrachtformulering zal bepaald worden met instemming van zowel het Rijk als de
VNG. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een onafhankelijke partij(en).
De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie.
De uitkomsten van het onderzoek zijn zwaarwegend. Dit in het licht van de jeugdhulpplicht
van gemeenten en de noodzaak van sluitende begrotingen. De uitkomsten van het onderzoek
worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichtte
inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen. Indien Rijk en gemeenten in
de bestuurlijke weging niet tot overeenstemming komen, wordt een en ander voorgelegd
aan een – gezamenlijk benoemde – commissie van wijzen die een semi-bindend oordeel
geeft (vergelijkbaar met arbitrage).
Bestuurlijke afspraken en maatregelen
In het gesprek met uw Kamer heb ik altijd aangegeven dat alleen extra financiële middelen
niet de oplossing zal zijn, bijvoorbeeld als aanbieders flink last hebben van toegenomen
bureaucratie, dan is meer geld daarvoor geen oplossing.
In het gesprek dat met de VNG is gevoerd is het daarom ook gegaan over afspraken en
maatregelen over hoe we gezamenlijk het jeugdhulpstelsel effectiever en efficiënter
kunnen maken. Er is namelijk werk aan de winkel. Voor het Rijk en voor gemeenten.
Daarom heb ik het gesprek over extra budget langs de lijn van EN-EN gevoerd.
Aanvullend op het lopende programma «zorg voor de jeugd» zal het kabinet dan ook afspraken
met de VNG maken hoe we het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter kunnen
maken. De hoofdlijnen van de afspraken hebben we gezamenlijk met de VNG vastgesteld.
De komende maanden worden benut om samen met de VNG de afspraken verder te concretiseren.
De afspraken worden langs drie inhoudelijke thema’s gemaakt, te weten:
▪ Inhoudelijke begrenzing van de jeugdhulp
Uit de benchmarkanalyse blijkt dat één van de thema’s waar gemeenten mee worstelen
de afbakening van de jeugdhulp is. Zowel ten aanzien van de gemeentelijke toegang,
de invloed van wettelijke verwijzers als de afbakening met andere wettelijke kaders.
Er worden afspraken gemaakt op drie onderwerpen:
• Normaliseren, demedicaliseren en inzet eigen kracht en preventie.
• Er moet meer duidelijkheid komen over de jeugdhulpplicht van gemeenten. Wat hoort
bij normaal opvoeden en opgroeien, en waar begint de jeugdhulpplicht? Gemeenten hebben
behoefte aan richtinggevende uitspraken over de reikwijdte van de jeugdhulpplicht.
Dit kan leiden tot een scherpere beleidsmatige of wettelijke verankering.
• Versterken van de verbindingen tussen de Jeugdwet en de Zvw.
• Gezamenlijke inzet van de POH-GGZ vanuit de Zvw en Jeugdwet.
• Het behandelen van (psychische) problemen van ouders is vaak randvoorwaardelijk voor
de effectiviteit van de ingezette jeugdhulp.
• Zorgen dat externe verwijzers doorverwijzen naar door de gemeente gecontracteerde
zorg. Hiertoe dient de gemeente een goed beeld van de ingekochte zorg en de beschikbaarheid
ervan beschikbaar te stellen.
▪ Terugdringen van vermijdbare uitgaven
Belangrijk vraagstuk, dat veelvuldig ter sprake komt, is het vraagstuk over vermijdbare
kosten en uitgaven in het jeugdhulpstelsel. Waar is efficiëntiewinst te boeken? We
zien nu dat gemeenten geld bijleggen, terwijl aanbieders dat niet zo ervaren. Hoe
kan dit?
We maken afspraken over:
• Inkoop, aanbesteden en open house.
• Het Rijk zet zich in Brussel in om in het sociaal domein de aanbestedingsplicht te
wijzigen. In de tussentijd is het zaak om de inkoop zo efficiënt mogelijk te organiseren.
Hierbij besteden we niet alleen aandacht aan administratieve lasten, maar ook aan
effecten als gevolg van de uitkomsten van aanbestedingen of inkoop via een open-house-constructie.
• Verminderen regeldruk en administratieve lasten.
• Verantwoordings- en regeldruk wordt aangepakt op alle niveaus (gemeenten, instellingen,
Rijk). Gemeenten en aanbieders maken gebruik van de afgesproken uniforme standaarden
voor gegevensuitwisseling. Het Rijk verplicht deze informatiestandaarden op basis
van de wet administratieve lasten en gemeentelijke samenwerking (Kamerstuk 34 857). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het consequent toepassen en gebruiken van
deze standaarden. De afspraken over het gebruik van de standaarden moet aansluiten
bij de afspraken op welk niveau welke hulp ingekocht moet wordt. Bij regionale inkoop
worden ook regionale afspraken gemaakt over welke standaarden gebruikt worden. De
gemeenten zijn hier ook op aanspreekbaar. De huidige standaarden laten ruimte voor
het maken van aanvullende afspraken. Bezien wordt door gemeenten in Informatievoorziening
Sociaal Domein (ISD) verband op welke wijze deze ruimte (verder) kan worden ingeperkt.
• Verhelderen opdrachtgeverschap en organisatie van het zorgaanbod.
• Belangrijke vervolgvraag uit het verdiepend onderzoek Jeugd is: «waar worden de jeugdhulpmiddelen
zorginhoudelijk aan uitgegeven?». Om inzicht te verkrijgen in de patronen bij de uitgavenontwikkeling
bij gemeenten zal tussen juli 2019 en voorjaar 2020 een gedetailleerd onderzoek plaatsvinden
bij een aantal regio’s. De uitkomsten hiervan zullen input vormen voor het verder
aanvullen en uitwerken van afspraken en een betere lokale en regionale sturing.
Het onderzoek moet tevens input leveren voor het aanvullend onderzoek dat gereed moet
zijn in het najaar van 2020.
▪ Ordening van het jeugdhulplandschap
Met de decentralisatie is de schaal waarop het opdrachtgeverschap wordt uitgevoerd
– de regisserende overheid – verkleind (van Rijk en provincie naar gemeente). Dit
verhoudt zich nog niet altijd goed tot de organisatiegraad van jeugdzorgaanbieders.
Dit moet beter. Vraagstukken van lokale autonomie en efficiëntie van regionale samenwerking
spelen hier.
Het Rijk en de VNG hebben afgesproken de komende tijd verder te kijken hoe de ordening
van het zorglandschap vorm kan krijgen. Opdat veel duidelijker wordt wat op welk niveau
moet worden ingekocht.
Er worden afspraken gemaakt over:
• Regionale samenwerking bij de ordening van het zorglandschap.
• Er komt meer eenduidigheid wat lokaal, (boven)regionaal en landelijk wordt ingekocht.
Voor specifiek aanbod (bijvoorbeeld gecertificeerde instellingen (GI), gesloten jeugdzorg
en andere vormen van specialistische jeugdhulp) wordt een coördinerende gemeente aangewezen
voor de rol van opdrachtgever.
• Gemeenten binnen jeugdzorgregio’s maken afspraken over welke vormen van jeugdzorg
regionaal of bovenregionaal ingekocht worden. Hierbij worden afhankelijkheden (tussen
regio’s) in kaart gebracht. Inkoop op regionaal niveau houdt in dat gemeenten dezelfde
inkoop-, facturatie- en verantwoordingseisen hanteren.
• Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid bezie ik of hierover in de wet of via een
AmvB regels gesteld moeten worden.
• De noodzaak om faire tarieven (inclusief loon- en prijsbijstelling) te betalen in
relatie tot investeren in vakmanschap.
• Kwalitatief goede jeugdhulp en jeugdbescherming valt of staat met goed opgeleid en
voldoende personeel.
• Inzet van de Jeugdautoriteit.
• De Jeugdautoriteit dient als uiterste vangnet om continuïteit van essentiële jeugdhulp
en jeugdbescherming te kunnen garanderen. Er wordt gewerkt aan een ontwikkelagenda.
• Vereenvoudiging jeugdbeschermingsketen.
• Hiertoe starten in samenspraak met betrokken partijen zes pilots.
De komende maanden worden de afspraken en maatregelen geconcretiseerd.
Resultaten van de acties zijn onderdeel van de weging van het nader onderzoek in 2020.
(Tussentijdse) uitkomsten van het aanvullende onderzoek die het meer beheersbaar maken
van het jeugdhulpstelsel bevorderen, kunnen tot aanvulling of bijstelling van de bestuurlijke
afspraken met de VNG leiden.
Conclusie
Uit het verdiepend onderzoek blijkt dat in het merendeel van de gemeenten het beroep
op de jeugdhulp veel harder gestegen is dan verwacht. Ook de uitgaven zijn (daardoor)
sterk gegroeid. Gemeenten ontvangen de komende jaren extra middelen om deze vraag
naar jeugdzorg en de stijging van de uitgaven op te vangen. Daarnaast zal er een aanvullend
onderzoek worden uitgevoerd. In aanvulling op het Programma Zorg voor de Jeugd worden
voorts nadere inhoudelijke afspraken gemaakt om de beoogde doelen te bereiken. Met
dit alles heeft het kabinet er vertrouwen in dat we gezamenlijk – met de inzet van
alle partijen in het veld – er zorg voor dragen dat kinderen en gezinnen die dat nodig
hebben tijdig passende jeugdhulp en jeugdbescherming ontvangen.
GGZ
Het hoofdlijnenakkoord ggz beschrijft de ambities voor de ggz-sector voor de periode
2019–2022. Belangrijk onderdeel daarvan is het verder realiseren van de beweging «juiste
zorg op de juiste plek» en het verbeteren van de samenwerking over de grenzen van
het zorgdomein en het sociaal domein.
De VNG was betrokken bij de totstandkoming van het hoofdlijnenakkoord ggz en heeft
eerder aangeven de inhoud ervan te onderschrijven, maar heeft als voorwaarde aan het
ondertekenen van het akkoord gesteld dat het Rijk voldoende middelen beschikbaar stelt
om de ambities te realiseren.
Het is zeer gewenst dat de VNG op korte termijn formeel partij wordt bij het hoofdlijnenakkoord
ggz.
Het kabinet stelt in de voorjaarsnota financiële middelen beschikbaar voor het realiseren
van de ambities uit het hoofdlijnenakkoord ggz. De reeks loopt op van
€ 50 miljoen in 2019 tot € 95 miljoen 2022 en wordt daarna structureel ingeboekt.
Het kabinet erkent hiermee de noodzaak van een structurele financiële bijdrage aan
de gemeenten om de ambulantiseringsdoelstelling te behalen. Overeenkomstig het gezamenlijk
vastgestelde rekenmodel wordt de ambulantiseringsdoelstelling vastgesteld op 10% voor
de periode 2019–2022. De opgave en de beschikbaar gestelde middelen zijn met elkaar
in evenwicht.
De middelen zijn een aanvulling op de eerder in het hoofdlijnenakkoord ggz vastgestelde
beschikbare macrokader geneeskundige geestelijke gezondheidszorg.
In aanvulling op bovenstaande, is ook overeengekomen dat de door de VNG aan de orde
gestelde wachtlijstproblematiek beschermd wonen gezamenlijk in kaart wordt gebracht.
Daarvoor zijn inmiddels procesafspraken gemaakt tussen VWS/VNG/Netwerk Domein Sociaal
Domein (NDSD) (wachtlijsten definiëren, welke oorzaken hieraan ten grondslag liggen
en hoe we zicht krijgen op eenduidige cijfers om de omvang te bepalen).
Met het besluit van het kabinet om extra middelen te reserveren, wordt voldaan aan
de eerder door de VNG gestelde voorwaarde. Zoals overeengekomen, zullen de middelen
voor de gemeenten beschikbaar komen nadat de VNG formeel partij wordt bij het hoofdlijnenakkoord
ggz. Op 23 mei zijn kabinet en VNG overeengekomen dat daartoe een voorstel zal worden
voorgelegd aan de ALV van de VNG op 5 juni aanstaande.
De afspraken in het hoofdlijnenakkoord ggz ten aanzien van het verbeteren van de samenwerking
over de grenzen van het (medische) zorgdomein en het sociaal domein sluiten aan bij
en gelden deels als nadere invulling van de reeds bestaande samenwerkingsagenda tussen
VNG en ZN. Ter invulling van de ambities uit die samenwerkingsagenda zal, als de VNG
partij is bij het hoofdlijnenakkoord, een aantal concrete punten gericht op het opbouwen
van ambulante capaciteit nader worden uitgewerkt. Met voorrang zal de financiering
van de zogenoemde consultatie- en coördinatiefunctie worden opgepakt. Daarnaast wordt
in ieder geval voortvarend aan de slag gegaan met de situatie rondom de FACT-teams.
Verzekeraars zullen samen met de VNG de feiten rondom de FACT-teams in beeld brengen
en vervolgens gezamenlijk komen tot acties om de inzet van FACT waar nodig verder
te versterken.
Nadat de VNG partij is geworden bij het hoofdlijnenakkoord, kunnen ook alle overige
afspraken voortvarend worden uitgevoerd. Die afspraken zien onder andere op verbeteren
van toeleiding naar zorg en vroegsignalering, het goed op elkaar afstemmen van vormen
van zorg en ondersteuning en het verbeteren van de betrokkenheid van ggz-hulpverleners
en ervaringsdeskundigen bij wijknetwerken.
Op 1 januari 2020 treedt de Wet verplichte ggz (Wvggz) in werking. Als gevolg hiervan
veranderen taken van gemeenten. Zoals eerder overeengekomen, ontvangen de gemeenten
hiervoor een structurele bijdrage van € 20 miljoen. Ook deze bijdrage is vastgelegd
in de voorjaarsnota.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport