Brief regering : Basispakket Zorgverzekeringswet (Zvw) 2020
29 689 Herziening Zorgstelsel
Nr. 991
                   BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2019
In aanloop naar het Algemeen Overleg Pakketbeheer van 26 juni aanstaande informeer
                  ik u in deze brief over de volgende onderwerpen:
               
• enkele verruimingen van het basispakket van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) per
                        1 januari 2020;
                     
• stand van zaken omtrent de huidige Voorwaardelijke Toelatingstrajecten;
• financiering van prenatale screening
• vergoeding van kunstmatige inseminatie met donorzaad, en
• het adviestraject van het Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut) over mobiele
                        diagnostiek.
                     
1. Wijzigingen in het basispakket per 2020
               
a. Ziekenvervoer
               
In mijn brief over de pakketwijzigingen voor 2019 ben ik ingegaan op een mogelijke
                  nieuwe vormgeving van de prestatie ziekenvervoer.1 Op mijn verzoek heeft het Zorginstituut mij hierover geadviseerd.2 Aanleiding van dit verzoek was de wens om deze prestatie zo in te richten dat deze
                  meer toekomstbestendig en beter bruikbaar zou zijn in geval van innovaties van zorg,
                  zoals bij de komst van een nieuwe oncologische behandeling. De huidige vormgeving
                  van die prestatie met limitatieve categorieën betekent immers dat het Besluit zorgverzekering
                  (hierna: Bzv) bij dergelijke innovaties mogelijk aangepast zou moeten worden. Dit
                  is bijvoorbeeld per 1 januari 2018 gebeurd met het toevoegen van behandeling via immuuntherapie.
                  Daarnaast wilde ik advies over het vervoer in het licht van (verdere) concentratie
                  van zorg, waardoor de noodzaak om te reizen toeneemt.
               
Het Zorginstituut adviseerde de huidige limitatieve opsomming van groepen patiënten
                  die aanspraak kunnen maken op vergoeding van vervoer van en naar de behandeling, te
                  vervangen door een regel waarbij de frequentie, duur en afstand van het vervoer naar
                  de behandeling bepalend is of aanspraak bestaat op (vergoeding van) het vervoer.
               
Naar aanleiding van het advies van het Zorginstituut over een nieuwe vormgeving van
                  de prestatie ziekenvervoer, heb ik het Zorginstituut gevraagd om meer inzicht te bieden
                  in de consequenties als ik het advies zou overnemen. In december 2018 heeft het Zorginstituut
                  op mijn verzoek een rapport met de consequenties uitgebracht, dat u in de bijlage
                  aantreft3.
               
Uit dit rapport blijkt dat bij het opvolgen van het advies om de huidige prestatie
                     te vervangen door een generieke regel waarin de frequentie, duur en afstand van het
                     vervoer naar de behandeling bepalend is of er aanspraak bestaat op vergoeding van
                     het vervoer, groot effect heeft op de huidige groepen gebruikers. De oorzaak hiervan
                     is dat de vervoersbewegingen qua frequentie, afstand en duur ook binnen de verschillende
                     categorieën heel erg uiteen kunnen lopen. Als gekozen wordt voor een generieke regel
                     kan dit tot gevolg hebben dat verzekerden die onder de huidige genoemde groepen vallen,
                     niet langer aanspraak meer kunnen maken op ziekenvervoer. Deze uitkomst is anders
                     dan het Zorginstituut had verwacht ten tijde van het schrijven van het eerste advies
                     van april 2018. Dit effect is alleen in belangrijke mate te voorkomen als de generieke
                     drempel fors wordt verlaagd.
                  
Daarmee zou weliswaar bereikt kunnen worden dat alle huidige groepen gebruikers van
                     de regeling gebruik kunnen blijven maken, maar een dergelijke wijziging leidt volgens
                     het Zorginstituut tot een zeer groot budgettair risico. Hoewel de mogelijke budgettaire
                     impact afhankelijk is van diverse variabelen (o.a. kosten taxivervoer/eigen auto,
                     claim van verzekerde van zijn recht op vervoer), waardoor de kosten niet exact ingeschat
                     kunnen worden, schat het Zorginstituut in dat het om een budgettair risico van meer
                     dan € 200 miljoen gaat. Dat hier hoge kosten mee gemoeid zijn is logisch, omdat door
                     forse verlaging van de drempel ook andere groepen gebruikers die eerst geen aanspraak
                     konden maken op vervoer die mogelijkheid dan ook zouden krijgen. Ook wordt bij een
                     forse verlaging van de generieke drempel de gedachte losgelaten dat vervoer alleen
                     vergoed zou moeten worden voor verzekerden die zeer frequent moeten reizen of ziek/moe/misselijk
                     worden van de behandeling.
                  
Gelet op dit budgettaire risico heeft het Zorginstituut een alternatief aangedragen,
                     waarbij een deel van de categorieën zou worden benoemd en een deel onder een generieke
                     formule zou vallen. Ook deze variant zou echter effect hebben op de huidige groepen
                     gebruikers. Deze oplossing zou met name negatieve gevolgen kunnen hebben voor de groep
                     patiënten die oncologische behandelingen ondergaan. Alles afwegende en om niet aan
                     bestaande rechten te tornen heb ik besloten om het huidige systeem van het benoemen
                     van aantal categorieën met aanvullend daarop, een hardheidsclausule te behouden. Daarnaast
                     wordt geriatrische revalidatiezorg als categorie toegevoegd. Deze patiënten krijgen
                     op verzoek van VWS al enkele jaren het vervoer vergoed vanuit een generieke toepassing
                     van de hardheidsclausule, maar op deze wijze wordt dit recht wettelijk verankerd.
                  
b. Vergoeden overnachting «logeren» in plaats van vervoer
               
Vorig jaar heb ik tijdens het Algemeen Overleg over het pakketbeheer aangegeven dat
                  ik zou onderzoeken of verzekerden in plaats van vervoer ook in de buurt van een ziekenhuis
                  zouden kunnen overnachten, zonder dat sprake is van een medische noodzaak om in het
                  ziekenhuis zelf te verblijven (Kamerstuk 29 689, nr. 932). Dit in verband met de tendens dat steeds meer specialisatie en de daarmee samenhangende
                  centralisatie van zorg plaats vindt. Dat brengt met zich mee dat sommige patiënten
                  gedurende een aaneengesloten periode dagelijks lange afstanden moeten reizen naar
                  het ziekenhuis waar zij worden behandeld. Om die reden is het Zorginstituut gevraagd
                  om na te gaan of «logeren» in plaats van «vervoer» vergoed zou kunnen worden.
               
Daarbij moet het gaan om de situatie waarin logeren minder belastend zou zijn voor
                  de patiënt in plaats van heen en weer te reizen. Het Zorginstituut heeft geadviseerd
                  dat dit mogelijk zou moeten zijn. Daarbij wordt vooral gedacht aan patiënten die voor
                  langere tijd en over grotere afstand heen en weer moeten reizen voor zorg die geconcentreerd
                  is op een beperkt aantal plaatsen. Zo zijn er verschillende expertisecentra, onder
                  andere het protonencentrum in Groningen waar patiënten voor een lange periode een
                  dagbehandeling moeten ondergaan. In het geval van protonentherapie moet een patiënt
                  vijf tot zeven weken, vijf dagen per week worden bestraald. In een dergelijk geval
                  kan het dus minder belastend zijn voor de patiënt om te logeren. Bovendien kunnen
                  de kosten lager zijn dan voor het heen en weer reizen. Ik kies ervoor om logeren mogelijk
                  te maken als sprake is van tenminste drie aaneengesloten dagen behandeling, waarvoor
                  anders vervoer nodig zou zijn. Ik vind het redelijk dat wanneer sprake is van tenminste
                  drie achtereenvolgende dagen van vervoer naar een plaats waar de behandeling plaatsvindt,
                  er een voor de verzekerde minder belastend alternatief in de vorm van logeren in de
                  nabijheid van bijvoorbeeld het ziekenhuis vergoed kan worden. In het geval de patiënt
                  dus in aanmerking komt voor een vergoeding voor vervoer (en er dus sprake is van een
                  van de categorieën van de aanspraak ziekenvervoer) en sprake is van tenminste drie
                  aaneengesloten dagen behandeling, dan krijgt de patiënt de mogelijkheid om een vergoeding
                  te ontvangen voor zijn overnachtingen in plaats van voor een deel van het vervoer.
                  De verzekerde krijgt dan een vergoeding voor zijn heen-en terugreis naar de behandellocatie
                  en voor twee of meer overnachtingen in de buurt van de behandellocatie. Voor de heen-
                  en terugreis naar de behandellocatie, betaalt de verzekerde wél de eigen bijdrage.
               
Het Zorginstituut meent dat een logeerfaciliteit verbonden aan het ziekenhuis waar
                  de behandeling wordt verleend de beste optie vormt voor patiënten om te logeren. Sommige
                  expertisecentra zijn al bezig om appartementen op het ziekenhuisterrein te bouwen,
                  maar dit zal niet op korte termijn gerealiseerd kunnen zijn. Ik ben met het Zorginstituut
                  eens dat dit het ideale scenario is, omdat dit verzekert dat mensen een passende logeermogelijkheid
                  hebben op het terrein waar de behandeling steeds plaats zal vinden. Aangezien deze
                  appartementen echter nog niet beschikbaar zijn, heb ik besloten om in de tussentijd
                  ook een tegemoetkoming uit te keren voor de kosten voor een hotel, bed & breakfast
                  of andere logeervoorzieningen. Voor het verblijf voor kinderen die voor een lange
                  periode dagbehandeling moeten ondergaan zijn er diverse initiatieven, waarbij een
                  ouder samen met een kind dichtbij het ziekenhuis in een woning kunnen verblijven.
                  Er zal geen sprake zijn van een aparte tegemoetkoming voor personen die meereizen
                  met de patiënt. Wel kan de persoon die meereist gebruik maken van de gehuurde faciliteit
                  als dit mogelijk is. Om ervoor te zorgen dat alle verzekerden eenzelfde tegemoetkoming
                  krijgen in de logeerkosten wordt deze uniform bij ministeriële regeling vastgesteld.
                  Deze tegemoetkoming wordt voor 2020 vastgesteld op maximaal € 75,– per nacht en zal
                  jaarlijks worden geïndexeerd. De hoogte van de tegemoetkoming is berekend op basis
                  van de gemiddelde prijzen die de verschillende logeerinitiatieven vragen. Deze tegemoetkoming
                  wordt per nacht uitgekeerd aan de patiënt als deze hiervoor een aanvraag heeft ingediend
                  bij de verzekeraar waaruit blijkt dat het logeren minder belastend is voor de patiënt.
                  Een verzekerde regelt vervolgens zijn logeervoorziening zelf.
               
Omdat ik het van belang vind dat we goed zicht hebben op het effect van deze maatregel,
                  zal ik dit aankomende twee jaar laten monitoren.
               
c. Apotheekbereidingen
               
Mijn beleid is erop gericht te zorgen dat patiënten optimale toegang hebben tot geneesmiddelen.
                  In mijn brief aan uw Kamer over de maatregelen uit het Regeerakkoord op het gebied
                  van geneesmiddelen en hulpmiddelen4 heb ik daarom aangekondigd de vergoeding van apotheekbereidingen te verbeteren. Dit
                  geldt zowel voor vergoeding van apotheekbereiding voor de intramurale als extramurale
                  farmaceutische zorg. Dit omdat apotheekbereidingen voorzien in concrete behoeften
                  van patiënten. Ik geef hier invulling aan door aanpassing van het Bzv, waarvan het
                  concept aan uw Kamer is toegezonden.
               
De huidige situatie is als volgt. Als een geregistreerd geneesmiddel is opgenomen
                  in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS), kan de apotheekbereiding in beginsel
                  ook worden vergoed. Dit uiteraard voor zover de apotheekbereiding plaatsvindt binnen
                  de juridische kaders van de Geneesmiddelenwet en de Rijksoctrooiwet 1995.
               
Als een geregistreerd geneesmiddel níet is opgenomen in het GVS, mag de apotheekbereiding
                  ook niet worden vergoed. Dit is zo geregeld in het Bzv. Dat deze vergoeding niet plaats
                  kan vinden is logisch als het gaat om geneesmiddelen waarbij de effectiviteit niet
                  is aangetoond of bij geneesmiddelen die geen noodzakelijk te verzekeren zorg zijn.
                  Er zijn echter twee situaties waarin ik het wenselijk vind dat een apotheekbereiding
                  wél kan worden vergoed, terwijl het geregistreerde geneesmiddel níet wordt vergoed.
                  Ik wil daarom aan het Bzv een grondslag toevoegen om in deze twee situaties de vergoeding
                  van de apotheekbereiding bij ministeriële regeling mogelijk te maken.
               
1. De eerste situatie waarin ik het wenselijk vind dat een apotheekbereiding kan worden
                        vergoed terwijl een geregistreerd geneesmiddel niet wordt vergoed, is wanneer over
                        een geregistreerd geneesmiddel nog geen besluit is genomen over de opname in het GVS.
                     
Het komt voor dat een apotheekbereiding al beschikbaar is voordat het geneesmiddel
                        wordt geregistreerd. Na het moment van registratie duurt het doorgaans enige tijd
                        voordat er een besluit wordt genomen over de vergoeding, omdat er eerst een aanvraag
                        tot opname in het GVS moet worden ingediend en behandeld. Ik vind dat in die periode de vergoeding ten laste van de zorgverzekering van de bestaande behandeling
                        met apotheekbereidingen mogelijk moet zijn. Ik zal de Regeling zorgverzekering (Rzv)
                        hier in lijn mee brengen.
                     
2. De tweede situatie is dat een geregistreerd geneesmiddel na prijsonderhandelingen
                        niet wordt opgenomen in het GVS wegens een ongunstige kosteneffectiviteit of budgetimpact.
                        In deze situatie zou de vergoeding van de apotheekbereiding mogelijk moeten zijn,
                        omdat daarmee een geneesmiddel toch vergoed kan worden. Maar uiteraard alleen als
                        de apotheekbereiding wél een acceptabele prijs heeft. Dit wordt mede op basis van
                        informatie van het Zorginstituut beoordeeld. Op grond van het aan te passen Bzv wordt
                        via wijzigingen van de Rzv de vergoedingsstatus van de apotheekbereidingen bepaald.
                     
In beide situaties moet uiteraard rekening worden gehouden met de reikwijdte van de
                  apothekersvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995. Doet zich een van de voorgenoemde
                  situaties voor waarin het een geoctrooieerd geneesmiddel betreft, dan biedt de apothekersvrijstelling
                  slechts beperkt ruimte voor magistrale bereiding5.
               
Deze voorgestelde veranderingen zullen niet alleen gelden voor extramurale geneesmiddelen
                  (geneesmiddelen verstrekt via de openbare apotheek), maar ook voor intramurale geneesmiddelen.
                  Bij intramurale geneesmiddelen geldt in principe een open aanspraak en zijn geneesmiddelen
                  onderdeel van het verzekerde pakket indien ze voldoen aan de stand van de wetenschap
                  en praktijk. Dat geldt ook voor apotheekbereidingen. Uitgezonderd van vergoeding zijn
                  de geregistreerde geneesmiddelen die vanwege hoge te verwachten kosten in de «sluis»
                  terecht komen. Deze uitzonderingen worden vastgelegd in de Rzv. Ik wil in het geval
                  van de sluis zorgen dat apotheekbereidingen vergoed kunnen worden mits de apotheekbereiding
                  wél een acceptabele prijs heeft. Ook dat zal ik regelen in de Rzv.
               
Als een apotheekbereiding door deze aanpassing wordt toegelaten tot het basispakket,
                  vallen de kosten ervan in het financiële kader voor Farmaceutische Zorg dan wel Medisch
                  Specialistische Zorg. Voor dergelijke toevoegingen is financiële groeiruimte beschikbaar
                  (net als voor de reguliere toelating van nieuwe geneesmiddelen). Volledigheidshalve
                  merk ik op dat de situatie dat een geregistreerd geneesmiddel werd afgewezen voor
                  het pakket vanwege de prijs uitzonderlijk is. Tot nu toe heeft die situatie zich alleen
                  bij Orkambi voorgedaan, maar dat middel is uiteindelijk na verdere onderhandeling
                  alsnog toegelaten tot het pakket.
               
d. Versterking artsenfunctie in de eerste lijn
               
Aanleiding: Overheveling geneeskundige zorg voor specifieke groepen per 2021
Bij de Hervorming van de Langdurige Zorg is de keuze gemaakt om behandeling en vervoer
                  aan verzekerden die niet zijn geïndiceerd voor zorg in de zin van de Wet langdurige
                  zorg (Wlz) op termijn over te hevelen naar het basispakket van de Zvw6. Deze zorg is onder de noemer «extramurale behandeling» voor volwassenen en kinderen
                  met een zintuiglijke beperking reeds per 1 januari 2015 ondergebracht in het basispakket.
                  De extramurale behandeling in verband met een verstandelijke beperking voor kinderen
                  tot 18 jaar valt per 1 januari 2015 onder de Jeugdwet. Het was destijds nog niet duidelijk
                  in welke mate de extramurale behandeling in verband met een somatische of psychogeriatrische
                  aandoening, een lichamelijke beperking of (meerderjarigen) met een verstandelijke
                  beperking in het basispakket van de Zvw ondergebracht zouden kunnen worden. Aan het
                  Zorginstituut Nederland is daarom gevraagd een advies uit te brengen over deze resterende
                  delen van de functie extramurale behandeling. In de tussentijd is de zorg tijdelijk
                  gefinancierd vanuit het Fonds Langdurige Zorg via de Tijdelijke subsidieregeling extramurale
                  behandeling7.
               
Het Zorginstituut heeft in 2016 in het advies «Extramurale behandeling ontleed»8 geadviseerd om de Tijdelijke subsidieregeling extramurale behandeling te laten vervallen
                  en de zorg onder het basispakket te brengen. Naar aanleiding van dit advies heeft
                  mijn ambtsvoorganger de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd te adviseren over
                  de wijze van onderbrenging van deze aanvullende geneeskundige zorg in de Zvw. Op 11 december
                  heeft de NZa het advies «Aanvullende geneeskundige zorg voor specifieke doelgroepen
                  in de eerste lijn: de bekostiging van extramurale behandeling in de Zvw» uitgebracht.
                  De NZa adviseert om toe te werken naar een multidisciplinaire, integrale vorm van
                  bekostiging van deze zorg in de Zvw. In mijn brief van 16 januari 20189 heb ik aangegeven deze overheveling naar de eerste lijn te bezien in samenhang met
                  het eerstelijnsverblijf en de (ambulante) geriatrische revalidatiezorg en het advies
                  van de NZa verder te bestuderen.
               
Hoewel door de betrokken partijen, beroepsgroepen/aanbieders, Zorgverzekeraars Nederland,
                  NZa en Zorginstituut, hard is gewerkt aan het mogelijk maken van een spoedige overheveling
                  van de zorg naar het basispakket, is er nog onvoldoende vertrouwen dat een overheveling
                  vanaf 1 januari 2020 op een zorgvuldige wijze kan plaatsvinden. Mijn voornemen is
                  om per 1 januari 2021 de zorg onder de noemer «geneeskundige zorg voor specifieke
                  groepen» in het geheel in het basispakket onder te brengen en daarbij uiteindelijk
                  toe te werken naar één type bekostiging voor de drie zorgvormen eerstelijnsverblijf,
                  geriatrische revalidatiezorg en de geneeskundige zorg voor specifieke groepen. Ik
                  ga in een separate brief in op de stappen die in de bekostiging en macrobudgetaire
                  beheersing worden gezet om deze overheveling van de geneeskundige zorg voor specifieke
                  groepen per 2021 mogelijk te maken.
               
Versterking artsenfunctie eerste lijn per 2020
Onderdeel van de zorg die nu nog valt onder de Tijdelijke subsidieregeling extramurale
                  behandeling is de geneeskundige zorg die wordt geboden door de specialist ouderengeneeskunde
                  en de arts verstandelijk gehandicapten. Vooruitlopend op de volledige overheveling
                  van de geneeskundige zorg voor specifieke groepen wordt per 1 januari 2020 een belangrijke
                  stap gezet door deze artsenfunctie in de eerste lijn wel al te versterken. Meer specifiek
                  houdt dit in dat de specialist ouderengeneeskunde en de arts verstandelijk gehandicapten
                  vanaf 2020 zelfstandig de door hen geleverde zorg op grond van de zorgverzekering
                  mogen declareren. Dit is belangrijk aangezien de betreffende kwetsbare doelgroepen
                  thuis wonen en een betere bereikbaarheid en beschikbaarheid van artsen in de eerste
                  lijn bijdraagt aan betere zorg en aan het verminderen van complicaties en crisisopnames.
                  De specialist ouderengeneeskunde en de arts verstandelijk gehandicapten zijn, na of
                  naast de huisarts, bij uitstek in staat om de complexiteit van de patiënt en eventuele
                  bijkomende complexiteit in zijn/haar situatie af te wegen en om te zetten in een behandelplan
                  met een geneeskundig doel, gericht op herstel en omgaan met beperkingen. Zij hebben
                  hierbij oog voor wat mensen willen en kunnen gegeven hun beperkingen, de kwaliteit
                  van leven en kijken daarbij ook naar de toekomst (advanced care planning) en hun thuissituatie.
               
De overheveling van de specialist ouderengeneeskunde is ook onderdeel van de afspraken
                  in het kader van het programma Langer Thuis. Met Zorgverzekeraars Nederland, de NZa
                  en vertegenwoordigers van de betrokken beroepsgroepen en brancheverenigingen is bekeken
                  of overheveling van de specialist ouderengeneeskunde en de arts verstandelijk gehandicapten
                  per 2020 mogelijk is. Dat is het geval. Hiertoe ben ik voornemens om op grond van
                  artikel 7 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) een aanwijzing aan de NZa
                  te geven om nieuwe prestaties en tarieven voor de zorg verleend door de specialist
                  ouderengeneeskunde en de arts verstandelijk gehandicapten vast te stellen. De zakelijke
                  inhoud van deze aanwijzing wordt in voornoemde separate brief aan de Tweede en Eerste
                  Kamer toegezonden. Daarin wordt ook ingegaan op de gevolgen voor de Tijdelijke subsidieregeling
                  extramurale behandeling.
               
Het Zorginstituut heeft aangegeven dat de specialist ouderengeneeskunde en de arts
                  verstandelijk gehandicapten zich van hetzelfde professionele arsenaal bedienen als
                  de huisartsen. Zij bieden in termen van het Bzv dus «zorg zoals huisartsen plegen
                  te bieden». Uiteraard hebben de specialist ouderengeneeskunde en de arts verstandelijk
                  gehandicapten specifieke deskundigheid binnen de generalistisch geneeskundige zorg
                  en zijn zij erkend als geneeskundig specialist op grond van artikel 14 van de Wet
                  op de beroepen in de individuele gezondheidzorg.10 De inzet van de specialist ouderengeneeskunde en de arts verstandelijk gehandicapten
                  zal mogelijk zijn nadat een huisarts heeft beoordeeld dat de aanvullende expertise
                  van één van deze beroepsgroepen gewenst is. De huisarts dient derhalve een verwijzing
                  te hebben afgegeven voordat de specialist ouderengeneeskunde of de arts verstandelijk
                  gehandicapten wordt ingezet.
               
Dit heeft ook gevolgen voor de toepassing van het verplicht eigen risico. Het verplicht
                  eigen risico geldt voor alle zorg in het basispakket, tenzij het gaat om een zorgvorm
                  die nadrukkelijk is uitgesloten. Eén van die uitzonderingen is de zorg zoals huisartsen
                  die plegen te bieden. De achterliggende reden voor deze uitzondering is dat de huisarts
                  als eerste aanspreekpunt voor mensen en als poortwachter van het stelsel beschikbaar
                  is zonder enige financiële drempel. De huisarts kan daarbij niet alleen verwijzen
                  naar medisch specialisten in bijvoorbeeld het ziekenhuis, maar ook naar de collega’s
                  die generalistische geneeskundige zorg bieden aan specifieke groepen en waar ook specifieke
                  kennis voor nodig is: de specialist ouderengeneeskunde en de arts verstandelijk gehandicapten.
                  Aangezien het gaat om specifieke kennis die beschikbaar is na een verwijzing door
                  de huisarts, is het logisch om de inzet van de specialist ouderengeneeskunde en de
                  arts verstandelijk gehandicapten niet uit te zonderen van het verplicht eigen risico.
                  Bovendien geldt bij vergelijkbare zorgvormen als het eerstelijnsverblijf en geriatrische
                  revalidatiezorg (beide met verblijf) en de zintuiglijke gehandicaptenzorg ook het
                  eigen risico. Artikel 2.17 van het Bzv wordt hierop aangepast, zodat het verplicht
                  eigen risico geldt voor de geneeskundige zorg die de specialist ouderengeneeskunde
                  en de arts verstandelijk gehandicapten bieden.
               
2. Voortgangsrapportage voorwaardelijke toelating 2018, verlenging van twee onderzoeken
                  en afronding van een onderzoek
               
Bijgaand treft u ook de Voortgangsrapportage voorwaardelijke toelating 2018 van het
                  Zorginstituut aan11. Het Zorginstituut beschrijft in deze voortgangsrapportage de voortgang van de lopende
                  trajecten van voorwaardelijke toelating tot het basispakket.
               
Het Zorginstituut heeft mij laten weten dat bij drie trajecten van voorwaardelijke
                     toelating vertraging in het onderzoek is opgelopen. Het betreft de volgende trajecten:
                  
1. Behandeling met tumor infiltrerende lymfocyten van uitgezaaid melanoom irresectabel
                              stadium IIIc en stadium IV (hierna: TIL),
                        
2. dendritische cel vaccinaties bij patiënten met stadium IIIB en IIIC melanoom na complete
                              resectie (hierna: DC) en
                        
3. sacrale neuromodulatie voor therapieresistente, functionele obstipatie met vertraagde
                              darmpassage (hierna: SNS).
                        
De belangrijkste reden hiervoor is het aantal patiënten dat wil deelnemen aan deze
                     studies. Bij deze drie trajecten verwacht het Zorginstituut dat deze studies met een
                     verlenging naar de maximale periode van zeven jaar voor TIL, zes jaar en vier maanden
                     voor DC en vijf jaar en drie maanden voor SNS voldoende onderzoeksgegevens oplevert
                     om de pakketvraag te beantwoorden.
                  
Omdat ik het belang onderschrijf dat deze potentieel veelbelovende behandelingen sneller
                  bij de patiënt terecht komen, heb ik besloten akkoord te gaan met het advies om TIL
                  te verlengen met drie jaar, DC met één jaar en SNS met zes maanden. Deze verlenging
                  is mogelijk binnen de maximale onderzoeksperiode van voorwaardelijke toelating (zeven
                  jaar). Daarnaast heb ik besloten om het advies van het Zorginstituut op te volgen
                  en het budget voor Autologe vettransplantatie bij borstreconstructie na borstkanker
                  (AFT) te verhogen van € 1.208.584 naar € 1.732.303. Deze verhoging is noodzakelijk
                  omdat is gebleken dat de oorspronkelijke inschatting van gemiddeld drie sessies voor
                  borstreconstructie niet voldoende is, maar dat iets meer sessies nodig zijn. Zonder
                  het aanvullende budget kan de AFT studie dan ook niet gecontinueerd worden. Dit terwijl
                  een steeds groter groep vrouwen alleen een borstreconstructie met lichaamseigen weefsel
                  wenst te ondergaan vanwege de negatieve media-aandacht rondom borstprothesen. Om die
                  reden heb ik besloten om het advies over te nemen.
               
Bij het onderzoek naar de nieuwe behandeling bij een zeer agressieve vorm van borstkanker
                  die voorkomt bij relatief jonge vrouwen kan het Zorginstituut nog onvoldoende inschatten
                  of dit onderzoek binnen de maximaal toegestane periode kan worden afgerond. Ik neem
                  het advies van het Zorginstituut over om de ontwikkelingen bij dit onderzoek het komende
                  jaar af te wachten, alvorens over dit traject in een later stadium een besluit te
                  nemen.
               
Op 21 mei 2018 heb ik u geïnformeerd dat de voorwaardelijke toelatingsregeling per
                  begin 2019 zal worden vervangen door de subsidieregeling Veelbelovende zorg12. Deze regeling is inmiddels van kracht. Enkel voor de huidige trajecten zal de voorwaardelijke
                  toelatingsregeling nog doorlopen totdat al deze trajecten zijn afgerond.
               
3. Prenatale screening: counseling en de 20-wekenecho
               
In mijn brief van 1 juni 2018 over het basispakket Zvw 201913 heb ik aangegeven dat ik het RIVM zou vragen om een uitvoeringstoets te doen naar
                  de uitvoeringsconsequenties wanneer de financiering van de counseling over prenatale
                  screening en de 20-wekenecho uit het basispakket zouden worden gehaald. In het afgelopen
                  jaar is duidelijk geworden welke opties er zijn om deze zorg en diensten op een rechtmatige
                  wijze vanuit de begroting te vergoeden op een goed uitvoerbare wijze. Er heeft nog
                  geen uitvoeringstoets plaatsgevonden om de effecten van deze opties, waaronder de
                  mogelijk consequenties voor de patiënt, te onderzoeken. Ik zal spoedig met het RIVM
                  afspraken maken over de nadere uitwerking van de verschillende opties. Ik verwacht
                  in de brief over het basispakket voor 2021 meer duidelijkheid te kunnen geven over
                  de toekomstige financiering van de counseling en de 20-wekenecho. De 20-wekenecho
                  zal tot die tijd vanuit het basispakket vergoed blijven worden.
               
In de brief van 23 november 201814met de beleidsreactie op het Gezondheidsraadadvies over prenatale screening heeft
                  de Minister van VWS aangegeven dat de Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) beschikbaar
                  blijft, gefinancierd door een eigen betaling en subsidie. Over de verlenging van de
                  subsidieregeling NIPT wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.
               
4. Vergoeding kunstmatige inseminatie met donorzaad
               
Op 13 maart15 bent u geïnformeerd over de tijdelijke vergoedingsregeling in 2019 voor de kunstmatige
                  inseminatie met donorzaad voor alleengaande vrouwen en lesbische paren, zonder dat
                  er sprake is van een medische indicatie. Voor de zomer informeer ik u in een aparte
                  brief over het in de eerdere brief aangekondigde besluit over de vergoeding van vruchtbaarheidsbehandelingen.
               
5. Adviestraject van het Zorginstituut over mobiele diagnostiek
               
Graag informeer ik u verder over een recente verkenningsvraag die ik heb uitgezet
                  bij het Zorginstituut en de NZa. Het betreft de vraag hoe gefaciliteerd kan worden
                  dat mobiele vormen van diagnostiek breder beschikbaar worden en een structurele bekostigingsvorm
                  krijgen. Op dit moment is deze inbedding nog onvoldoende en zijn er voor zorgaanbieders
                  nog onvoldoende prikkels om initiatieven tot mobiele diagnostiek op te starten of
                  mobiele diagnostiek in te kopen voor de eigen patiënten. Deze adviesvraag komt voort
                  uit de behoefte om te verkennen of zorg voor (kwetsbare) patiënten gemakkelijker naar
                  deze patiënten kan worden gebracht dan andersom, om zo de beweging naar de juiste
                  zorg op de juiste plek te stimuleren.
               
Een goed voorbeeld van gewenste mobiele diagnostiek is het langlopende initiatief
                  van het Onze Lieve Vrouwengasthuis in Amsterdam, waarbij de Rijdende Röntgen met name
                  wordt ingezet om kwetsbare patiënten in verpleeghuizen in de regio Amsterdam ter plaatse
                  te onderzoeken. Patiënten hoeven dan niet meer voor diagnostiek naar het ziekenhuis.
               
De verkenning die het Zorginstituut en de NZa uitvoeren is erop gericht om uit te
                  werken hoe mobiele diagnostiek kan worden bekostigd en hoe mobiele diagnostiek ook
                  in andere sectoren (zoals gehandicaptenzorg, GGZ en eerstelijnszorg) en voor andere
                  vormen van diagnostiek (zoals echografie) kan worden ingezet. Ik hoop u dit najaar
                  te kunnen informeren over de uitkomsten van deze verkenning.
               
6. Financiële gevolgen
               
Er is geen financieel gevolg voor de toevoeging van de aanspraak dat in plaats van
                  vervoer «logeren» vergoed kan worden. Dit komt omdat vergoeding alleen mogelijk is
                  als een verzekerde ook recht zou hebben op vervoer. In dat geval zal sprake zijn van
                  substitutie, omdat de vervoerskosten worden vervangen door logeerkosten. Er is ook
                  geen financieel effect voor de toevoeging van geriatrische revalidatiezorg, omdat
                  dit vervoer nu ook al wordt vergoed vanuit de hardheidsclausule.
               
Indien een apotheekbereiding conform bovenstaande systematiek wordt vergoed uit hoofde
                  van het basispakket, vallen de kosten ervan in het financiële kader voor farmaceutische
                  zorg dan wel voor medisch specialistische zorg. Voor dergelijke toevoegingen is financiële
                  groeiruimte beschikbaar voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars (net als voor de reguliere
                  toelating van nieuwe geneesmiddelen). Tevens geldt voor burgers dat het eigen risico
                  wel van toepassing is. Er zijn echter geen eigen bijdragen (bijbetalingen) gekoppeld
                  aan apotheekbereidingen.
               
Met de overheveling van de specialist ouderengeneeskunde en de arts verstandelijk
                  gehandicapten is € 15 miljoen gemoeid. Dit budget wordt toegevoegd aan het budgettair
                  kader voor geriatrische revalidatiezorg en het eerstelijnsverblijf van ruim € 1 miljard.
                  Op dit kader is het macrobeheersinstrument van toepassing.
               
De Minister voor Medische Zorg,
                  B.J. Bruins
Indieners
- 
              
                  Indiener
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.