Brief regering : Reactie op de impact assessment die de Europese Commissie laat uitvoeren inzake een mogelijke herziening van de richtlijn luchthavengelden
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 2804
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 mei 2019
Met deze brief informeer ik u op hoofdlijnen over mijn reactie op de impact assessment
die de Europese Commissie nu laat uitvoeren met het oog op een mogelijke herziening
van de richtlijn luchthavengelden (2009/12/EG). Hiermee doe ik mijn toezegging zoals
gedaan in mijn brief van 28 mei 2018 gestand1.
De afgelopen tijd is de richtlijn havengelden geëvalueerd in opdracht van de Europese
Commissie. Uit deze evaluatie komt naar voren dat de richtlijn bijdraagt aan de uniformering
van de procedure en inhoudelijke eisen aan de luchthavengelden in de Europese Unie
maar dat de onafhankelijkheid van de toezichthouder en de interpretatie van bepaalde
begrippen uit de richtlijn per lidstaat verschilt. Naar aanleiding van de evaluatie
heeft de Europese Commissie mogelijke scenario’s voor de toekomst opgesteld die in
de vragenlijst aan de orde komen: geen verandering, het opstellen van beleidsregels
voor de interpretatie van de richtlijn, de richtlijn vervangen met nieuwe wetgeving,
en het intrekken van de richtlijn.
Ten aanzien van het vervangen van de richtlijn met nieuwe wetgeving worden twee subscenario’s
onderscheiden. In het ene scenario worden toezichthouders vereist om zogeheten «screening
criteria» toe te passen op luchthavens binnen hun jurisdictie om te identificeren
welke luchthavens over een economische machtspositie beschikken. Als sprake is van
een economische machtspositie, dan moet de toezichthouder tot gepaste regulering komen.
In het andere scenario worden toezichthouders vereist om, als sprake is van een economische
machtspositie, de maximum hoogte van de luchthavengelden goed te keuren of vast te
stellen op basis van de zogeheten «single till approach» (zowel de luchtvaartactiviteiten
van een luchthaven alsmede de niet-luchtvaartactiviteiten van een luchthaven zoals parkeren en horeca worden gereguleerd).
De invloed en effecten van deze scenario’s worden nu bekeken aan de hand van een aantal
vragen. Naast mijn ministerie hebben separaat ook de Autoriteit Consument en Markt
(ACM) als toezichthouder en Schiphol als exploitant van de grootste luchthaven het
verzoek gekregen de vragen te beantwoorden.
Voor de Nederlandse situatie geldt dat Schiphol qua procedure en inhoud mijns inziens
adequaat invulling geeft aan de richtlijn luchthavengelden. Daarnaast is in Nederland
sprake van een onafhankelijke toezichthouder, de ACM, die over alle benodigde bevoegdheden
beschikt.
Dientengevolge zijn de opties om geen verandering door te voeren of beleidsregels
op te stellen acceptabel. De richtlijn vervangen door nieuwe wetgeving waarbij toezichthouders
screening criteria moeten toepassen is ook acceptabel omdat de ACM in de praktijk
deze werkwijze al toepast2. Het vervangen van de richtlijn door nieuwe wetgeving met een single till approach
is niet wenselijk. Voor de niet-luchtvaartactiviteiten van Schiphol is er op dit moment
geen aanleiding te vermoeden dat er sprake is van een economische machtspositie. Door
een single till approach verplicht te stellen stuurt de Europese Commissie waarschijnlijk
aan op overregulering3. Het intrekken van de richtlijn is ook niet wenselijk. De ACM heeft in 2002 en 2010
geconstateerd dat niet kan worden volstaan met het generieke mededingingstoezicht
en dat sectorspecifieke regulering vereist is.
Daarnaast worden vragen gesteld over de wenselijkheid en mogelijkheid om de luchthavengelden
te gebruiken om geluidshinder en CO2-uitstoot te verminderen. Ik vind het belangrijk de luchthavengelden ook te kunnen
inzetten voor deze doelen om de hinder voor de omgeving en het effect op het milieu
te kunnen beperken en heb dit in de antwoorden opgenomen. Daarbij geldt wel het vereiste
uit de richtlijn dat er geen sprake mag zijn van discriminatie.
De Europese Commissie zal de antwoorden op de vragen gebruiken om te bepalen of zij
wil overgaan tot een herziening van de richtlijn, en zo ja, in welke mate. Indien
de Europese Commissie besluit over te gaan tot een herziening, zal dit in afstemming
met de lidstaten gebeuren. Ik zal in dat proces eventuele aandachtspunten van de zijde
van uw Kamer inbrengen en uw Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat