Brief regering : SER advies "prioriteiten voor een fair Europa”
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 526
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 mei 2019
Hierbij bied ik u, mede namens Staatssecretaris Keijzer van Economische Zaken en Klimaat,
de kabinetsreactie aan op het SER-advies «Prioriteiten voor een fair Europa»1.
De SER geeft zijn bredere visie op de uitdagingen waar de Europese Unie (EU) voor
staat, de actuele stand van de Europese samenwerking en de verwachte context waarbinnen
de verdere vormgeving van de interne markt zal plaatsvinden. Daarnaast wordt specifiek
ingegaan op de vraag wat dit betekent voor de keuzes en prioriteiten bij het nastreven
van een diepere en eerlijkere interne markt.
Allereerst wil het kabinet zijn waardering uitspreken over dit advies. De SER zet
duidelijk het belang van de Europese samenwerking uiteen en de noodzaak voor Nederland
om hierin een actieve rol te blijven spelen. Het kabinet beschouwt het advies als
een belangrijke steun in de rug voor de Nederlandse inzet in Europa voor een sterke
en duurzame Europese economie die beschermt.
Deze kabinetsreactie gaat in op zowel de bredere beschouwingen van de SER, als op
de aanbevelingen van de SER bij de vraagstelling van de adviesaanvraag2. De komende maanden wordt de Europese agenda voor de komende jaren bepaald. Dat maakt
het des te belangrijker dat Nederland eensgezinde signalen uitzendt over de te kiezen
koers voor de verdere vormgeving van een sterke en duurzame Europese economie die
beschermt. Er bestaat een brede consensus, de SER ziet dit ook als centraal punt van
zijn advies, dat de economische vrijheden en sociale rechten op de interne markt hand
in hand moeten gaan en dat die gelijkwaardig zijn.
Het kabinet ziet een sterke en duurzame Europese economie die beschermt als een prioriteit
voor de nieuwe Commissieperiode. Het vrij verkeer van goederen, diensten, personen
en kapitaal is het belangrijkste middel van de EU om welvaart en banen te creëren.
De interne markt biedt niet alleen kansen voor ondernemers, werkenden en consumenten,
maar is ook essentieel voor het concurrentievermogen van Nederland en de EU. Om dit
te benadrukken heeft het kabinet op 13 mei jl. de kabinetspositie Europese concurrentiekracht
naar de Kamer gestuurd3. In deze brief benadrukt het kabinet het belang van een goed werkende interne markt
met duidelijke spelregels als de sleutel voor het behouden en verbeteren van de Europese
concurrentiekracht. Binnen de interne markt zijn strenge mededingingsregels en politiek
onafhankelijk toezicht nodig voor het beschermen van de belangen van de consument
en het faciliteren van eerlijke concurrentie. Dit beleid zal moeten worden aangevuld
met een modern innovatie- en industriebeleid gericht op de ondersteuning van de belangrijke
transitie naar een duurzame en digitale economie. Ook zet het kabinet in op een gelijk
speelveld ten opzichte van derde landen, met het doel om zowel binnen de Europese
interne markt als daarbuiten Europese en niet-Europese ondernemingen onder vergelijkbare
voorwaarden met elkaar te laten concurreren.
Tegelijkertijd kent de interne markt ook neveneffecten die door burgers als negatief
ervaren worden. Zo kunnen oneerlijke concurrentie op loonkosten, arbeidsvoorwaarden
en arbeidsomstandigheden of een onevenredig beroep op sociale stelsels de sociale
samenhang in Europa de solidariteit tussen Europese burgers en bedrijven ondermijnen.
Het kabinet blijft inzetten op een interne markt die beschermt. Een interne markt
waarin belemmeringen voor ondernemers en burgers met maatwerk worden opgelost, waarin
een betere implementatie en handhaving van regelgeving centraal staat, en waarbij
Europese samenwerking nodig is op terreinen als grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit
en arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden.
Voor het kabinet is de steun van sociale partners in deze discussies van groot belang.
Dit unanieme advies van de SER is voor het kabinet dan ook een belangrijke bouwsteen
bij de beleidsvorming rond Europese vraagstukken. Het zal samen met de bredere inzet
van het kabinet, zoals vastgelegd in de kamerbrief over de Staat van de Unie 20194, en de kamerbrief over de interne markt5 en de, parallel aan deze kabinetsappreciatie, aan de Kamer toegezonden brief over
de toekomst van de sociale dimensie in de EU, de basis vormen voor onze opstelling
op deze terreinen in de EU in de komende jaren.
Hieronder gaat het kabinet in op diverse aspecten van Europese samenwerking die de
SER aan de orde stelt. Deze brief gaat tevens in op de toezegging van Minister Blok
van Buitenlandse Zaken gedaan tijdens het debat van 16 april jl. met de Eerste Kamer
over de algemene Europese beschouwingen naar aanleiding van de aangehouden motie van
het lid Van Apeldoorn (SP) waarin de regering verzocht wordt met een verkennende analyse
te komen over hoe de Europese marktordening zo aangepast kan worden dat de geconstateerde
belemmeringen ten aanzien van het dienen van publieke belangen weggenomen kunnen worden,
en daarmee een grotere variatie in de interne markt te realiseren.
1. Uitdagingen voor de Europese samenwerking
Opvattingen SER
De SER pleit voor een brede aanpak gericht op het behoud en de versteviging van het
maatschappelijk draagvlak voor de EU. Centraal staat de vraag hoe de EU samen met
de lidstaten een doeltreffend, en voor burgers overtuigend, antwoord op toekomstige
uitdagingen kan vinden, en welke bijdrage een diepere en eerlijkere interne markt
daaraan kan leveren.
De SER benadrukt het belang van de EU als waarden- en rechtsgemeenschap. En schenkt
ruim aandacht aan mondiale risico’s en uitdagingen, zoals opkomend protectionisme,
instabiliteit op opkomende markten, migratie, klimaatverandering, het duurzaam gebruik
van natuurlijke hulpbronnen de financiële risico’s en digitale uitdagingen. De SER
signaleert daarbij onder meer de volgende uitdagingen: een discrepantie tussen vraag
en aanbod op de arbeidsmarkt, de vergrijzing, de te trage reacties van de EU op digitale
ontwikkelingen en het stilvallen van het «hervormingsélan». Naast klimaat en energie,
en de concurrentie tussen de grootmachten, schetst de SER een viertal thema’s die
van directe invloed kunnen zijn op de toekomstige sociaaleconomische verhoudingen
in de EU en alle Europese burgers kunnen raken: migratie, digitalisering, opwaartse
sociaaleconomische convergentie en menselijk kapitaal.
Migratie
De SER wijst er op dat zonder effectief migratiebeleid de steun voor de EU dreigt
af te brokkelen. Ook constateert de SER dat er vanwege de vergrijzing in de EU behoefte
zal zijn aan intra-Europese arbeidsmigratie en werknemers uit derde landen. De SER
onderkent de gevoeligheid hiervan maar wijst er op dat de Europese behoefte aan arbeidsmigratie
van buiten de EU voor een deel kan overlappen met de aandrang vanuit Afrika om irreguliere
migratie te verminderen door meer legale migratie mogelijk te maken. De SER onderstreept
daarbij dat de EU behoefte heeft aan goed opgeleide technisch geschoolde mensen die
echter ook essentieel zijn voor de ontwikkeling in Afrika. Meer legale migratie uit
Afrika kan volgens de SER leiden tot een «braindrain». Tegen deze achtergrond zou
het volgens de SER zinvol kunnen zijn om mensen uit Afrika de mogelijkheid te geven
in de EU te studeren en ervaring op te doen via het Erasmus+ programma en zodoende
een «braingain» te creëren na terugkeer in hun land van herkomst. De SER geeft ook
het belang aan van het benutten van het menselijk kapitaal van reeds in Europa aanwezige
migranten en vluchtelingen. Een meer succesvolle integratie van vergunninghouders
kan negatieve beeldvorming over vluchtelingen tegengaan.
Digitalisering
Digitalisering schept kansen, maar kan volgens de SER ook economische disruptieve
krachten oproepen. De SER wijst op het belang van effectief mededingingstoezicht en
de opkomst van grote digitale platforms, waarbij centralisatie van economische macht
en informatie de mededinging kan beperken.
Opwaartse convergentie
Een centrale doelstelling van de EU is opwaartse sociaaleconomische convergentie binnen
Europa. Voor het draagvlak van de EU is het belangrijk dat Europese burgers voordeel
ervaren van naar elkaar toegroeiende welvaartsniveaus. De SER constateert dat de Europese
convergentiemachine hapert. Met name de zuidelijke lidstaten blijven achter en ook
in de oostelijke lidstaten zijn, ondanks flinke productiviteitsgroei, nog achterblijvende
regio’s. Veel mensen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt dreigen daarom achterop
te raken.
De SER acht het gewenst dat de EU 2020 strategie een vervolg krijgt en daarbij doelstellingen
formuleert op het terrein van opwaartse convergentie en slimme, inclusieve, duurzame
groei, werkgelegenheid en de toegang tot de sociale zekerheid voor werkenden en zelfstandigen.
Het is volgens de SER van groot belang dat lidstaten nationale sociale partners daar
vroegtijdig bij te betrekken.
Menselijk kapitaal
Een goede vorming, inzet, benutting en onderhoud van menselijk kapitaal is volgens
de SER essentieel. Investeringen in onderwijs en training zijn cruciaal, en overheden
moeten meer doen om werknemers en bedrijven te helpen zich aan te passen aan de snel
veranderende wereld, en zo tevens inclusieve groei te stimuleren. Het menselijk kapitaal
is essentieel voor Europa’s investerings- en innovatieagenda, voor de transformatie
naar een digitale samenleving en voor de toepassing van nieuwe schone technieken.
Door meer private en publieke investeringen in vorming, het benutten en het onderhoud
van menselijk kapitaal (leven lang leren) kunnen de kansen van verdere digitalisering
en globalisering volgens de SER beter worden benut. De SER geeft ook aan dat de sociale
samenhang tussen en binnen lidstaten onder druk staat als gevolg van technologische
verandering en globalisering, die ertoe leiden dat banen in de EU meer kennis en vaardigheden
vereisen.
Investeringen en concurrentiekracht
Voor de overschakeling naar een economie die steeds meer digitaliseert, koolstofarm
is en over voldoende innovatie- en concurrentiekracht bezit, zijn volgens de SER meer
private en publieke investeringen nodig. Hierbij worden investeringen in infrastructuur,
onderzoek en ontwikkeling en schone technologie en energiebesparing in het bijzonder
genoemd. De SER wijst hierbij op de verschillende huidige en toekomstige Europese
financieringsinstrumenten.
Visie kabinet
Het kabinet onderschrijft het belang van de Europese samenwerking en integratie voor
onze toekomstige welvaart. Het Nederlandse bedrijfsleven wordt geconfronteerd met
(soms oneerlijke) concurrentie van andere economische machten terwijl een stabiel
multilateraal handelssysteem niet langer vanzelfsprekend is. Het kabinet onderschrijft
de conclusie van de SER dat het essentieel is voor de goede werking van de interne
markt dat er meer aandacht komt voor naleving en handhaving en dat de lidstaten daartoe
ook beter moeten samenwerken. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief over de Staat van
de Europese Unie 2019 hangt, een groot deel van de banen en bedrijven in Nederland,
als innovatieve open economie samen met de handel in de EU. Grensoverschrijdende vraagstukken
als migratie, veiligheid en klimaatverandering kunnen alleen in samenwerking met onze
Europese partners het hoofd worden geboden, zowel binnen de EU als wereldwijd. Een
EU die op deze thema’s resultaten boekt, is in het belang van alle Nederlanders. Hiervoor
is een Europese waardengemeenschap onontbeerlijk.
Het kabinet onderschrijft de analyse rondom veranderende mondiale machtsverhoudingen
en opkomend protectionisme, inclusief de geschetste uitdagingen die daarbij ontstaan.
Zoals beschreven in de kabinetspositie Europese concurrentiekracht van 13 mei jl.
is het van belang om een Europees antwoord te vinden op deze ontwikkelingen, waarbij
er een goede balans moet worden gevonden tussen enerzijds het beschermen tegen oneerlijke
concurrentie van buitenaf en anderzijds de mogelijkheid om onbelemmerd zaken te doen,
zowel binnen als buiten de EU.
Globalisering, robotisering, klimaatbeleid en technologische ontwikkelingen leiden
ook tot een herschikking van productiefactoren. Hierdoor ontstaan niet alleen kansen
en uitdagingen voor het Nederlandse en Europese concurrentievermogen. Dit levert ook
veranderingen op van sociale structuren en productieprocessen, nieuwe vormen van arbeid
(bijvoorbeeld in de platformeconomie) met het risico op ongelijke of gebrekkige bescherming
van werkenden.
De punten van de SER sluiten aan bij de prioriteiten die volgens het kabinet de komende
jaren bovenaan de Europese agenda zouden moeten staan: migratie, veiligheid, een sterke
en duurzame economie die bescherming biedt, klimaat, en het behartigen van waarden
en belangen in het buitenland.6
Migratie
Het kabinet onderkent dat de vergrijzing zou kunnen leiden tot toenemende tekorten
op de (Europese) arbeidsmarkt. In principe zijn er diverse middelen waarmee deze tekorten
zouden kunnen worden opgevangen. Zo valt te verwachten dat een deel van de werkzaamheden
dat nu nog met menskracht wordt verricht, in de toekomst door robotisering en automatisering
kan worden opgevangen. Ook bestaat er binnen Europa nog relatief veel onbenut arbeidsaanbod.
De arbeidsparticipatie kan in veel lidstaten hoger worden, waaronder in Nederland.
Het kabinet onderschrijft de constatering van de SER dat een pragmatische en effectieve
benadering van arbeidsmigratiebeleid begint bij een arbeidsmarktbeleid gericht op
een zo goed mogelijke benutting van het binnenlands menselijk kapitaal, ook van reeds
aanwezige statushouders en reguliere migranten.
Mede om deze reden heeft het kabinet het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt
(VIA) opgezet. Binnen dit programma wordt onderzocht wat effectieve interventies en
werkzame elementen zijn in het versterken van de arbeidsmarktpositie van Nederlanders
met een migratieachtergrond en asielstatushouders, teneinde deze in een volgende fase
breder uit te rollen.7 Daarnaast is het tegengaan van misstanden en het bevorderen van een gelijk speelveld
voor werknemers en bedrijven van belang.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer over de toenemende krapte op de
arbeidsmarkt van 15 juni 2018, faciliteert het kabinet arbeidsmigratie die een zinvolle
bijdrage kan leveren aan de Nederlandse economie. Daarom voeren wij naar rato van
de behoefte van de arbeidsmarkt een positief legaal migratiebeleid. Het kabinet zet
in op kortere procedures en meer elektronische dienstverlening voor kennismigranten8.
De SER stelt nog dat het zinvol zou kunnen zijn om mensen uit Afrika de mogelijkheid
te geven in Europa te studeren en ervaring op te doen via het Erasmus+ programma en
zodoende een «braingain» te creëren na terugkeer in hun land van herkomst. Het kabinet
erkent het belang van deze «braingain» voor landen van herkomst en wijst op de diverse
bestaande regelingen in de EU hiervoor. Daarbij merkt het kabinet op dat ondanks inspanningen
van zowel de Europese Commissie als verschillende lidstaten, de resultaten van deze
programma’s tot nu toe achterblijven.
Digitalisering
Ook het kabinet vindt het belangrijk dat het mededingingsinstrumentarium toekomstbestendig
is, ook in relatie tot digitalisering en de opkomst van online platforms9. Daartoe heeft de Staatssecretaris van EZK de afgelopen maanden een analyse verricht,
een discussienotitie opgesteld en ter consulatie voorgelegd en diverse gesprekken
gevoerd met belanghebbenden en experts. De conclusies van dat traject hebben de beleidsinzet
omtrent dit thema bepaald. Op 17 mei jl. heeft uw Kamer een brief met deze beleidsinzet
ontvangen.10 Het kabinet zet in op drie maatregelen om de concurrentiemogelijkheden in de digitale
economie te borgen. Allereerst geldt dat de mededingingsregels ook toepasbaar zijn
in de digitale economie, maar dat voor effectieve handhaving aanpassing van de richtsnoeren
waarin die regels worden uitgewerkt nodig is. Ten tweede moet het, in aanvulling op
het huidige mededingingsbeleid, mogelijk worden voor de toezichthouder op EU-niveau
om ex-ante maatregelen op te kunnen leggen aan grote platforms met een poortwachtersfunctie.
Tot slot moeten alle relevante fusies in de digitale economie in het vizier van het
Europese fusietoezicht terecht komen. Dit vraagt om aanpassing van fusiedrempels.
Als het gaat om kunstmatige intelligentie (AI) beschikt Europa over onderzoekers,
laboratoria en startups van wereldklasse. Echter, door snelle mondiale ontwikkelingen
en miljardeninvesteringen in AI vanuit de VS en China, is een intensivering van de
Europese investeringen én een meer gecoördineerde aanpak gewenst om de Europese concurrentiekracht
te vergroten. Op die manier kan Europa als blok concurreren met andere landen op het
terrein van AI (zonder intern te concurreren) en zich geostrategisch – naast investeringen
– ook onderscheiden met ten aanzien van de grootste spelers met een meer «human centric»
aanpak. Het kabinet zal voor de zomer van 2019 met een AI-strategie komen.
Opwaartse convergentie
Het kabinet onderkent dat de economische prestaties binnen de EU nog erg uiteen lopen,
net als het inkomensniveau. De investeringsgraad is in enkele lidstaten nog onder
het niveau van voor de crisis, wat de convergentiekansen voor deze lidstaten binnen
de Unie onder druk zet. Om deze reden acht het kabinet blijvende inzet van lidstaten
om de veerkracht van economieën te versterken en de sociaal economische prestaties
te verbeteren noodzakelijk. De effectieve benutting van de middelen uit de Europese
Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen) zoals het Europees Sociaal Fonds (ESF)
kunnen hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Ook de landen specifieke aanbevelingen
uit het Europees Semester kunnen de veerkracht van economieën verbeteren. De aanbevelingen
uit het Semester geven lidstaten sturing bij het verbeteren van het investeringsklimaat
en de innovatie- en concurrentiekracht. In de onderhandelingen voor het EU Meerjarig
Financieel Kader zet het kabinet daarom in op versterking van de koppeling tussen
de ESI-fondsen en het naleven van de aanbevelingen uit het Europees Semester.
Menselijk kapitaal
Het kabinet erkent net als de SER het belang van een goede vorming, inzet, benutten
en onderhoud van menselijke kapitaal als essentiële element voor opwaartse convergentie
en voor Europa’s investerings- en innovatieagenda, de transformatie naar de digitale
samenleving en voor de duurzaamheidstransities. De SER schetst terecht het risico
dat zonder adequaat beleid in de lidstaten op dit terrein de ongelijkheid binnen de
EU verder zal toenemen en delen van de bevolking zullen achterblijven. De verantwoordelijkheid
voor dit beleid ligt allereerst bij de lidstaten zelf. Om dit te ondersteunen is het
kabinet zoals aangegeven in de Staat van de Unie en de brief over de toekomst van
de sociale dimensie van de EU voorstander van Europese samenwerking en uitwisseling
op het terrein van onderwijs. Recente voorbeelden hiervan aansluitend op de suggesties
van de SER liggen op het terrein van talenonderwijs, diploma-erkenning, onderwijs
en opvang van hoge kwaliteit voor jonge kinderen en de nationale voortgang m.b.t.
bijscholing in basisvaardigheden in het kader van de vaardighedenagenda. Toekomstige
prioriteiten zullen worden bepaald in het kader van de verdere vormgeving van het
concept van een Europese onderwijsruimte en het vervolg op het huidige Onderwijs en
Training 2020 samenwerkingskader («ET2020») met inbegrip van eventuele nieuwe benchmarks.
Het kabinet zet zich onder andere in voor meer leermobiliteit van mbo- en hbo-studenten.
Het nieuwe Erasmus programma van de EU voor onderwijs, training, jeugd en sport zal
hierbij ondersteunend zijn. Het voorstel hiervoor sluit goed aan bij de kabinetsinzet
gericht op modernisering van de EU-begroting. Inmiddels is een gedeeltelijk akkoord
bereikt over de inhoud van het programma dat een grotere focus zal hebben op inclusie
en toegankelijkheid van het programma voor kleinere organisaties en jongeren met minder
mogelijkheden.
Investeringen en concurrentiekracht
Het kabinet vindt dat het versterken van de Europese concurrentiekracht onder meer
om een intensivering vraagt van de Europese samenwerking op het gebied van onderzoek,
innovatie en de toepassing van nieuwe duurzame technologieën. Zo richt het kabinet
zich op een modern en financieel houdbaar MFK dat zich sterker richt op onderzoek
en innovatie. Europese (en mondiale) maatschappelijke uitdagingen en het versterken
van het Europese concurrentievermogen door het ontwikkelen van (digitale) sleuteltechnologieën
hebben een belangrijk plek in de toekomstige Horizon Europe en Digital Europe programma’s.
Om de Europese innovatie- en concurrentiekracht te versterken moeten de innovatie-investeringen
vanuit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) aansluiten bij investeringen
in bovengenoemde programma’s zodat synergie wordt gecreëerd en versnippering wordt
voorkomen11.
2. Diepere interne markt
Opvattingen SER
De SER beschrijft het grote belang van de interne markt voor het groeivermogen van
lidstaten en welvaartswinst. Om dit te bestendigen is het nodig dat de interne markt
is ingebed in een set van regels die werknemers, consumenten en het milieu een hoog
niveau van bescherming bieden. Daarnaast is behoefte aan effectief flankerend beleid, op nationaal en
Europees niveau, om de positie en het concurrentievermogen van Europa te versterken
en ervoor te zorgen dat iedereen naar vermogen kan meedoen.
De SER meent dat de verdere ontwikkeling van de interne markt niet alleen een technische
kwestie is, maar ook opnieuw een politieke prioriteit moet worden. De Europese Commissie
zou meer élan kunnen tonen om hier met een doortastende agenda te komen.
De SER noemt een aantal gebieden waarop nieuwe initiatieven gewenst zijn om de interne
markt dieper te maken. Het gaat om het verbeteren van de handhaving van interne marktregels,
het toegankelijker maken van de interne markt voor met name het mkb door onder meer
betere informatievoorziening, het beschermen van de rechten van consumenten die op
de interne markt actief zijn, en de regels rond aanbestedingen, het vrij verkeer van
goederen en markttoezicht.
Visie kabinet
Het kabinet onderschrijft de boodschap van de SER dat de verdere verbetering van de
interne markt opnieuw een politieke prioriteit moet worden. De interne markt heeft
in de afgelopen 25 jaar banen, groei, keuzes voor consumenten en kansen voor ondernemers
gebracht, en is de basis voor het mondiale concurrentievermogen van de EU. De interne
markt zorgt voor de concurrentie en schaalvoordelen die Europese bedrijven innovatiever
en mondiaal competitief maken. Het kabinet ziet kansen om de interne markt voor goederen
en diensten in de nieuwe Commissieperiode verder te verbeteren, zoals geschetst in
de Kamerbrief over de toekomst van de interne markt van 19 oktober 201812 door middel van een nieuwe aanpak gericht op a) het leveren van maatwerk om concrete
belemmeringen voor ondernemers en burgers op te heffen, met name binnen de dienstenmarkt,
en b) betere en meer uniforme implementatie, toepassing en handhaving van interne
marktregelgeving.
Over het algemeen heerst tevredenheid over de interne markt bij ondernemers.
Handelen op de interne markt is significant eenvoudiger dan buiten de EU.
Uiteraard ervaren ondernemers nog wel belemmeringen. Deze zijn divers van aard en
verschillen per (sub)sector of per (grens)regio. In de nieuwe Commissieperiode is
het daarom van belang meer maatwerk te leveren. Het bestaande raamwerk, waaronder
de Dienstenrichtlijn, vormt daarbij een belangrijke basis. Er is onder stakeholders
geen brede roep om nieuwe horizontale Europese wetgeving. Belangrijker is om slim
te kijken hoe concrete belemmeringen in een bepaalde sector of regio in de praktijk
opgelost kunnen worden. Daarbij is een goede analyse van de ervaringen en ambities
van ondernemers essentieel.
Wel wordt onder ondernemers breed gedeeld dat verschillen tussen lidstaten in de implementatie
en handhaving van bestaande regelgeving verminderd moeten worden. Zo lopen ondernemers
er regelmatig tegenaan dat autoriteiten uniforme Europese regels verschillend interpreteren.
Nederlandse mkb’ers geven aan dat zij behoefte hebben aan een gelijk Europees speelveld
waarin regels in elke lidstaat op dezelfde wijze toegepast en gehandhaafd worden.
Toezichthouders in verschillende lidstaten weten elkaar momenteel nog onvoldoende
te vinden. Het kabinet onderschrijft dan ook het advies van de SER dat meer aandacht
nodig is voor handhaving, inclusief op het politieke niveau. Dat begint met meer transparantie
over de prestaties van zowel de lidstaten als de Commissie, bijvoorbeeld door middel
van een verbeterd Single Market Scoreboard of een breder jaarlijks rapport over de
staat van de interne markt. Op basis daarvan is belangrijk dat in Raadsverband gesproken
wordt over een betere handhaving, opdat er meer politieke druk en aandacht komt voor
naleving van EU-regels. Ook zal het kabinet de Commissie oproepen vaker een actieve
en faciliterende rol te spelen richting lidstaten, met als doel dat Commissie en lidstaten
gezamenlijk kunnen werken aan een betere uitvoering en handhaving van regels. Binnen
de nieuwe Commissie zelf zou het handhavingsmandaat nadrukkelijker en onafhankelijker
belegd kunnen worden met het oog op een politiek neutralere handhaving.
Andere punten die door ondernemers uit allerlei sectoren genoemd worden, zijn het
gebrek aan informatie over geldende nationale regelgeving in andere lidstaten, complexe
procedures en gebrek aan kennis van de markten en netwerken in andere lidstaten. Het
kabinet zet in op verbetering van de informatievoorziening aan ondernemers over met
name sectorspecifieke regelgeving die van toepassing is in andere lidstaten. Zo dienen
de huidige Points of Single Contact te worden verbeterd en zet het kabinet in op een
adequate en tijdige implementatie van de Single Digital Gateway.
De inzet van het kabinet op maatwerk zorgt voor een meer specifieke afweging van belangen
en behoeften. Daarbij is het van belang te blijven zorgen voor een gelijk speelveld
en voor een betere implementatie en handhaving van de regels waar iedereen zich aan
moet houden en willen we tegelijkertijd in specifieke gevallen de ruimte behouden
voor eigen afwegingen door lidstaten en overheden om publieke belangen te dienen.
Het is, in de context van de aangehouden motie van Van Apeldoorn, daarbij belangrijk
op te merken dat de vier vrijheden van de interne markt niet absoluut zijn. Lidstaten
hebben de vrijheid om op nationaal of lokaal niveau maatregelen te nemen, juist om
publieke belangen te dienen. Het is uiteraard wel van belang dat voor dergelijke maatregelen
kan worden beargumenteerd dat deze proportioneel en noodzakelijk zijn, zoals onder
meer in het kader van de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid of milieu.
Zo blijven Nederlandse burgers, consumenten en ondernemers, profiteren van de vier
vrijheden van de interne markt. Daarnaast zet het kabinet zich in om op specifieke
onderwerpen, zoals aanbesteding in de zorg, ruimte te creëren. Een verkennende analyse
over hoe belemmeringen ten aanzien van het dienen van publieke belangen weggenomen
kunnen worden, waarom wordt verzocht in de aangehouden motie, acht het kabinet daarom
niet nodig.
Consumentenbescherming
Ook consumentenbescherming is een thema waar het kabinet op inzet, zoals de Staatssecretaris
van EZK heeft uiteengezet in de Consumentenagenda13. De Europese Commissie heeft op 12 april 2018 een pakket maatregelen gepresenteerd
onder de titel «Een «new deal» voor consumenten». Het gaat om wijzigingen in vier
EU-richtlijnen die de belangen van consumenten beschermen gericht op o.m. individuele
verhaalsmogelijkheden en meer transparantie voor de consument op online marktplaatsen.
Ook het door de SER aangehaalde richtlijnvoorstel om collectief schade te vorderen
valt onder dit pakket. De onderhandelingen tussen de Raad en het Europese Parlement
over het gehele pakket zijn in een vergevorderd stadium. Daarnaast is eind 2017 de
herziene verordening samenwerking consumentenbescherming (CPC-verordening) aangenomen.
Deze verordening regelt de samenwerking tussen nationale consumentenautoriteiten (zoals
in Nederland o.a. de ACM en de AFM) onderling en met de Europese Commissie bij grensoverschrijdende
inbreuken op Europees consumentenrecht.
Aanbestedingen
Het advies van de SER ten aanzien van professionalisering van aanbestedende diensten
sluit aan bij de inzet van dit kabinet binnen, onder meer, het traject Beter Aanbesteden.
Het SER-advies onderschrijft daarnaast de wens van het kabinet om de aanbestedingsrichtlijn
te evalueren voor diensten op het terrein van zorg in het sociaal domein.
Vrij verkeer van goederen/markttoezicht
Het kabinet is het met de SER eens dat voor wat betreft normalisatie het van belang
is dat geharmoniseerde normen snel tot stand kunnen komen. Daarom vindt Nederland
het van belang dat de Europese Commissie samen met alle belanghebbenden blijft werken
aan een transparant, betrouwbaar en snel functionerend normalisatieproces. De nieuwe
verordening voor wederzijdse erkenning biedt dankzij een duidelijker toepassingsbereik
meer zekerheid aan ondernemers. Ook beoogt de nieuwe verordening dat ondernemers het
SOLVIT-netwerk vaker kunnen inzetten bij geschillenbeslechting, ingeval hun product
niet wordt toegelaten in een andere lidstaat. Met de nieuwe verordening kan het mechanisme
van wederzijdse erkenning naar de verwachting van het kabinet effectiever worden toegepast,
wat bijdraagt aan een soepeler verloop van het vrij verkeer van goederen.
Het kabinet is van mening dat door de nieuwe verordening voor markttoezicht, die naar
alle waarschijnlijkheid binnenkort door de Raad en het Europees Parlement wordt aangenomen,
het markttoezicht in de hele EU zal verbeteren. De verordening verruimt o.a. de bevoegdheden
van markttoezichthouders in de EU, bevordert en vergemakkelijkt grensoverschrijdend
markttoezicht en eist voor bepaalde producten dat er altijd een verantwoordelijke
in de EU gevestigd is die kan worden aangesproken door de markttoezichthouder. Hierdoor
wordt het gelijke speelveld voor bedrijven bevorderd en kan effectiever worden opgetreden
tegen producten die niet aan de regelgeving voldoen.
3. Een eerlijkere interne markt
Opvattingen SER
Als het gaat om een eerlijkere interne markt gaat de SER in op een aantal vraagstukken
rond de handhaving van Europese regels, met name op het sociale gebied en de bescherming
van werknemers. Een goede handhaving is nodig om te zorgen dat detachering niet wordt misbruikt omdat daar kostenvoordelen
aan verbonden kunnen zijn. Dat vraagt om heldere regels over het toepasselijke arbeidsrecht
in grensoverschrijdende situaties en een goed afgebakend vestigingsbegrip om bijvoorbeeld
malafide postbusondernemingen te voorkomen. Een goede handhaving is ook van belang
om ongewenste vormen van beleidsconcurrentie tussen lidstaten tegen te gaan die afbreuk
doet aan de beoogde hoge beschermingsniveaus voor werknemers en consumenten of die
leiden tot bevoordeling van «eigen» ondernemingen.
Een probleem bij handhaving is vaak dat de bevoegdheid van de nationale autoriteiten
om de normen te controleren, stopt aan de grens. Daarom is een goede regeling van
de samenwerking tussen bevoegde instanties belangrijk. De op te richten Europese Arbeidsautoriteit
kan voorzien in het op verzoek van de lidstaten faciliteren van oplossingen voor grensoverschrijdende
problemen.
Veel van de geschillen tussen lidstaten op het terrein van arbeidsrecht en detachering
spitsen zich toe op de geldigheid van A1-verklaringen waarmee kan worden aangetoond
dat de gedetacheerde werknemer in zijn gewoonlijk werkland is verzekerd. Er is behoefte
aan een snelle procedure waarmee bindende uitspraken kunnen worden gedaan zodat rechtszekerheid
kan worden geboden. De SER is van mening dat het werkland de bevoegdheid moet hebben
om na vaststelling van fraude de A1-verklaring in te trekken. Ook is een verdere verheldering
van het vestigingsbegrip gewenst om postbusondernemingen, zoals in het wegvervoer
tegen te gaan en regimeshopping in de luchtvaart, te voorkomen.
Gelijk loon voor gelijk werk
Als het gaat om werknemers biedt de herziene detacheringsrichtlijn meer bescherming
vanwege de uitbreiding van de harde kern van toepasselijke arbeidsvoorwaarden. De
SER geeft aan dat de meldingsplicht voor gedetacheerde werknemers in Nederland nog
niet klaar is.
Ondanks de recente herziening op EU-niveau blijft het beginsel gelijk loon voor gelijke
werk op dezelfde plaats volgens de SER onder druk staan vanwege verschillen in sociale
premies tussen het herkomstland en het werkland. Daarbij komt dat sommige lidstaten
volgens de SER gebruik maken van de nationale bevoegdheid op sociaal zekerheidsterrein
om een oneigenlijk concurrentievoordeel voor (een deel van) de eigen bedrijven in
de toegang tot de interne markt te creëren. De SER vindt dat voorkomen moet worden
dat het toepasselijk sociale zekerheidsregime als instrument voor oneerlijke concurrentie
wordt gebruikt.
De SER vraagt specifiek aandacht voor de situatie in het internationaal vervoer over
de weg en de luchtvaart. Ook de sociale partners in de Nederlandse transportsector
wijzen op de noodzaak van een goede handhaving. Met het oog daarop dringen zij aan
op duidelijke regels die niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een verdere afronding
van het mobiliteitspakket14 acht de SER dan ook gewenst.
De SER sluit zich aan bij het kabinet waar dat constateert dat een aantal Europese
luchtvaartmaatschappijen de randen van het arbeidsrecht opzoekt of overschrijdt. Dit
is vanuit het oogpunt van een gelijk speelveld en fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden
niet wenselijk en het is nodig om in Europees verband onduidelijkheden in de regelgeving
aan te pakken, om ongewenste situaties boven tafel te krijgen en om afspraken te maken
om dergelijke situaties tegen te gaan.
Platformeconomie
Met name in de platformeconomie, ziet de SER een vervaging van de afbakening tussen
sectoren en tussen de begrippen werkgever en werknemer.
De SER acht onderzoek naar de reikwijdte en toepassing van de traditionele begrippen
werknemer, opdrachtgever en werkgever aanbevelingswaardig en vindt het van belang
hier op Europees niveau duidelijkheid over te scheppen gezien het grensoverschrijdende
karakter van de onlinediensten en de vergelijkbare problematiek die er in de lidstaten
speelt.
Visie kabinet
Gelijk loon gelijk werk
Het uitgangspunt van gelijk loon voor gelijke arbeid op dezelfde plek staat ook voor
het kabinet centraal bij zijn inzet voor de voorwaarden waaronder grensoverschrijdende arbeid in de EU verricht mag worden. De herziene detacheringsrichtlijn,
en de maatregelen die in het kader van het mobiliteitspakket op dit moment tot stand
worden gebracht, bieden betere handvatten om die doelstelling te bereiken. Met de
SER is het kabinet van mening dat een goede handhaving daarbij nodig is om te zorgen
dat detachering niet wordt misbruikt omdat daar kostenvoordelen aan verbonden kunnen
zijn. Het kabinet is dan ook van mening dat de geldende regels rond het detacheren
van werknemers in de EU streng de hand moet worden gehouden.
Daarom wil het kabinet dat de komende Commissieperiode de handhaving wordt verbeterd. De nieuwe regelgeving zal daarbij moeten worden toegepast
in de uitvoeringspraktijk van de handhavende instellingen.
De SER geeft aan dat de meldingsplicht voor gedetacheerde werknemers nog niet in werking
is getreden. Hierdoor ontbreekt volgens de SER een belangrijk instrument voor controle
en handhaving om de tijdelijkheid van de detachering te bewaken. Het kabinet is van
mening dat een digitaal registratiesysteem zoals de nieuwe meldingsplicht alleen dan
van start kan gaan als de afstemming tussen ketenpartijen goed is uitgewerkt en vertaald
naar een digitaal systeem. Daarnaast moet het systeem uitgebreid worden getest. Gelet
op het voorgaande zal ik dit najaar in de positie zijn om een concrete datum van inwerkingtreding
van de meldingsplicht aan uw Kamer te melden.
Terecht constateert de SER dat geschillen tussen lidstaten, bijvoorbeeld over A1-verklaringen,
in sommige gevallen maar moeilijk kunnen worden opgelost, en dat een snellere procedure
waarmee bindende uitspraken kunnen worden gedaan wenselijk is. Zoals ook in de brief
aan uw Kamer van 29 november 201715 inzake de analyse van A1-verklaringen is aangegeven, is het kabinet van opvatting
dat belangrijke stappen zijn gezet om een aantal juridische belemmeringen en praktische
problemen weg te nemen. Naar aanleiding daarvan zijn een goede implementatie en handhaving
van groot belang. Het kabinet wil daarnaast, in lijn met de uitgangspunten van de
brief van 29 november 2017, de focus leggen op het verbeteren van de bestaande methoden
van informatie-uitwisseling tussen de lidstaten (bijvoorbeeld via het – langverwachte
– EESSI-systeem) en betere afspraken met uitvoerende instanties van die lidstaten.
Ook vanuit de Europese arbeidsmarktautoriteit zou een nieuwe benadering van deze problematiek
ondersteund kunnen worden.
De SER vestigt in zijn advies met name de aandacht op het verschijnsel regimeshopping.
In de kern komt deze praktijk er op neer dat bedrijven een bepaalde plaats van vestiging
kiezen op basis van de voor hen meest gunstige belastingtarieven, sociale premies
(premieshopping) en/of arbeidsrechtelijke bescherming. Zolang er in de gekozen plaats
van vestiging ook daadwerkelijk bedrijfsactiviteiten plaatsvinden is dat geen probleem.
Indien dit niet zo is, en de keuze voor een bepaalde plaats van vestiging uitsluitend
lijkt ingegeven om tarieven en regels rond arbeid te omzeilen, moet dit verschijnsel
worden afgewezen. Bij het tegengaan van ongerechtvaardigde vormen van «regimeshopping»
is meer duidelijkheid over de toepasselijke regelgeving en plaats van vestiging van
groot belang. Echter, nieuwe regelgeving is niet altijd het meest voor de hand liggende
antwoord op die vragen. De SER noemt regimeshopping in de luchtvaart als voorbeeld.
Juist in dit verband echter blijkt dat ook belanghebbenden zelf een belangrijke rol
kunnen spelen bij het corrigeren van ondernemingen die over de schreef gaan16. Mocht er echter in de praktijk van de komende jaren blijken dat er nog wezenlijke
lacunes in het regelgevend systeem zijn, dan zullen die zeker moeten worden aangepakt.
Het kabinet verwacht veel van de nieuwe Europese Arbeidsautoriteit. Veel misbruik
en oneigenlijk gebruik speelt zich af in het grensgebied (zowel geografisch als juridisch)
tussen de diverse lidstaten. Het heeft tot nu toe ontbroken aan een permanente ondersteunende
en coördinerende instantie, die het mogelijk maakt de kennis en inzichten van de diverse
nationale inspecties en uitvoeringsinstellingen bij elkaar te brengen, en zo meer
focus te geven aan opsporingsactiviteiten en prioriteitsstelling. Het kabinet verwacht
dat de Europese Arbeidsautoriteit de effectiviteit van het optreden van de nationale
inspecties daarmee zal verbeteren.
Een effectieve handhaving is niet alleen een zaak van publieke instellingen. De SER
stelt dat het goed is als opdrachtgevers, afnemers en vakbonden – vanuit een de gedeelde
maatschappelijke verantwoordelijkheid – afspraken maken over het weren van bedrijven
die zich inlaten met oneerlijke praktijken. Het kabinet wil het belang van deze constatering
hier nog eens extra onderstrepen. Dit beschouwt het kabinet als een suggestie die
het waard is – ook in SER-verband – verder uit te werken. Fatsoenlijke arbeid betekent
niet alleen dat bedrijven in de diverse productieketens zich aan de letter van de
wet houden. Zij behoren zich ook naar de geest van de wet te gedragen. Het is een
belangrijke voorwaarde voor het draagvlak voor de interne markt onder Europese burgers
dat werknemers onder fatsoenlijke omstandigheden kunnen werken.
Platformeconomie
De SER constateert dat de vraag of bestaande nationale arbeidswetgeving op platformwerkers
van toepassing is, verschillend wordt beantwoord door rechters in verschillende EU-lidstaten.
Net als in Nederland spelen in diverse Europese lidstaten rechtszaken waarin arbeidsrelaties
worden getoetst aan de geldende wetgeving van die lidstaat. Centraal daarbij staat
de interpretatie van de begrippen werknemer, zelfstandige en in lidstaten bestaande
tussencategorieën, zoals bijvoorbeeld «workers» in het Verenigd Koninkrijk. Achtergrond
hierbij is de opkomst van nieuwe vormen van werk, zoals platformwerk, en de gevolgen
voor de bescherming van werkenden.
Het kabinet wijst erop dat platformarbeid slecht één aspect is van de opkomst van
nieuwe vormen van werk. Door technologische veranderingen kan werk makkelijker op
een niet-traditionele manier worden georganiseerd (bijvoorbeeld platformwerk). De
begrippen van werknemer en werkgever vervagen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de
rechten en plichten die horen bij nieuwe vormen van werk, zoals online platforms.
Het snelle en vaak onvoorziene karakter van deze ontwikkelingen zal de nodige flexibiliteit
vergen van burgers, bedrijven, onderwijs en overheden. Voor de huidige én toekomstige werknemers zijn scholing en aanpassingsvermogen
cruciaal.
Terecht wijdt de SER in zijn advies een uitgebreide paragraaf aan inclusiviteit en
skills, waarin aangegeven wordt welke kennis en vaardigheden nodig zijn voor de banen
van de toekomst, en wat zowel nationaal, als op Europees niveau (via de diverse fondsen)
ondernomen moet worden om te garanderen dat Europa die uitdagingen aankan. Ook voor
het kabinet is een dergelijke brede aanpak van het grootste belang. Een leven lang
leren is essentieel, om snel op de technologische ontwikkelingen te kunnen inspelen
en te bevorderen dat zowel Nederland als de EU in voorhoede kunnen blijven meespelen
bij nieuw opkomende industrieën en nieuwe vormen van dienstverlening. Dat is ook de
beste garantie voor een blijvend kansrijke (Europese) arbeidsmarkt.
Het kabinet heeft de Commissie Regulering van werk onder leiding van Hans Borstlap
gevraagd te adviseren over de vraag hoe werk er in de toekomst uit gaat zien en met
wat voor wetten en regelgeving de overheid daar het beste bij kan aansluiten. Veel
lidstaten zitten met soortgelijke vragen. Ook in mondiaal verband, onder meer in de
G20, is hier onder de noemer «the future of work» veel aandacht voor. Zeker de ontwikkelingen
en nieuwe vormen van werk met een grensoverschrijdend karakter vragen om een gecoördineerd
antwoord. Het kabinet vindt het gewenst dat de Commissie de komende jaren de snelle
ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (zoals die ten aanzien platformwerk) goed monitort
en, daar waar Europees optreden evident toegevoegde waarde heeft en binnen de in de
EU-verdragen opgenomen bevoegdheidsverdeling past, met voorstellen komt. Het is van
belang dat daarbij aansluiting wordt gezocht bij andere multilaterale gremia, zoals
de G20, ILO, OESO en Raad van Europa. Ook in het kader van het realiseren van de duurzame
Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals), waaraan de lidstaten van de Verenigde
Naties zich hebben gecommitteerd, is de toekomst van werk een belangrijk thema.
4. Slotbeschouwingen
In zijn slotbeschouwing somt de SER de hoofdlijnen op van de bredere ontwikkelingen
die bepalend zullen zijn voor de toekomst van de interne markt, de uitdaging die deze
met zich meebrengen en de kansen die deze Europa ook bieden. Zoals ook wordt gesteld
in de kabinetspositie Europese concurrentiekracht is het kabinet ter principale van
mening dat protectionisme moet worden afgewezen. De Nederlandse economie is gebaat
bij een sterk mondiaal handels- en investeringssysteem dat zo vrij mogelijke handel
bevordert. Handel en concurrentie met buitenlandse bedrijven creëren prikkels om te
innoveren. Het afschermen van markten van de buitenwereld zet landen uiteindelijk
op een achterstand.
De interne markt is hierbij een belangrijke basis voor een hogere welvaart, meer banen
en een betere economische weerbaarheid. Zowel burgers als bedrijven hebben wezenlijk
voordeel van een goed functionerende interne markt waarbij, in de woorden van de SER,
verdieping en het eerlijker maken hand in hand dient te gaan, met een gelijk speelveld
en fatsoenlijke condities voor iedereen: niet alleen voor werknemers, maar ook voor
ondernemers en consumenten. Het kabinet onderschrijft het politieke prioritaire karakter
van dit uitgangspunt.
Kernbegrip hierbij is het bevorderen van een gelijk speelveld, zowel op de interne
markt als in de interacties daarbuiten. Er moet daarbij aandacht zijn voor de menselijke
maat, en gelijkwaardige eisen voor ondernemers binnen de interne markt. Het is dus
van belang dat de EU haar marktmacht als één na grootste economie ten volle gebruikt
om een internationaal gelijk speelveld af te dwingen.
Het kabinet heeft de ambitie de verdere vormgeving van de sociale dimensie proactief
te beïnvloeden. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd in de brief over de toekomst
van de sociale dimensie.
Het kabinet beschouwt het SER-advies als een belangrijke bijdrage in de verdere beleidsontwikkeling
rond de toekomstige sociale dimensie van de EU, en hoopt ook in het vervolg hiervan
tot een verdere uitwerking van de gepresenteerde ideeën te kunnen komen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid