Brief regering : Toekomst van de sociale dimensie van de EU
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 527
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 mei 2019
In het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
van 7 maart 2018 heb ik toegezegd om met de Kamer na te denken over de positionering,
strategie en speerpunten voor de sociale dimensie van de Europese Unie (EU) voor de
komende jaren. In deze brief vindt u, in aansluiting op de Kamerbrief over de Staat
van de Europese Unie 20191, de zienswijze van het kabinet op de toekomst van de sociale dimensie van de EU.
Na de verkiezingen voor het Europees Parlement treedt een nieuwe Commissie aan die
haar beleidsagenda voor de komende vijf jaar zal presenteren. De Europese Raad zal
in juni 2019 in de strategische agenda de prioriteiten vaststellen die zij wil inbrengen
bij de nieuwe Commissie. Op 9 mei jl. hebben de EU-leiders op de informele top in
Sibiu (Roemenië) in algemene zin gesproken over de toekomst van de EU, voortbouwend
op het witboek uit 2017 over de toekomst van de EU.
De Europese discussie over de ontwikkeling van de sociale dimensie post 2020 zal zich
de komende periode verder uitkristalliseren. Het kabinet wil daaraan actief bijdragen
om als invloedrijke gesprekspartner richting te kunnen geven aan de verdere ontwikkeling
van de sociale dimensie in een voor Nederland gewenste richting. Het kabinet is hierover
in gesprek met andere lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement,
en zal deze gesprekken voorzetten langs de lijnen van deze brief. Het SER-advies «prioriteiten
voor een fair Europa», waarvan ik u parallel – mede namens de Staatssecretaris van
Economische Zaken en Klimaat – de kabinetsappreciatie doe toekomen, is ondersteunend
aan de visie van het kabinet (Kamerstuk 21 501-31, nr. 526).
In deze brief geef ik eerst een terugblik op de ontwikkeling van de sociale dimensie
onder de huidige Commissie (I) en ga ik vervolgens in op de zienswijze van het kabinet
op de toekomstige ontwikkeling van de sociale dimensie (II). Tot slot gaat de brief
in op de vervolgstappen in Europa (III).
I. De sociale dimensie onder de huidige Commissie
Relevante ontwikkelingen
Het debat over de sociale dimensie van de EU loopt al langere tijd en is in de nasleep
van de financiële crisis in een stroomversnelling geraakt. In verschillende lidstaten
was in de jaren na de crisis sprake van een hoge (jeugd)werkloosheid.2 De roep om versterking van de sociale dimensie is daarbij geleidelijk gegroeid.3
Veel EU-burgers voelen zich, ondanks de aangetrokken economie, onzeker over hun toekomst.
Vraagstukken zoals migratie, globalisering, de uitdagingen door snelle technologische
ontwikkelingen en nieuwe vormen van werk raken burgers in de hele EU en hebben gevolgen
voor de arbeidsmarkt. De welvaartsverschillen tussen de lidstaten zijn nog steeds
groot en leiden onder meer tot een groeiende arbeidsmobiliteit.4
Een goed werkende interne markt voor personen, goederen, kapitaal en diensten is het
belangrijkste middel van de EU om welvaart en banen te creëren. De interne markt biedt
niet alleen kansen voor ondernemers en consumenten, maar is ook essentieel voor het
concurrentievermogen van Nederland en de EU ten opzichte van andere delen van de wereld.
Een toekomstbestendige en goed werkende interne markt is voor het kabinet dan ook
één van de prioriteiten voor de nieuwe Commissieperiode.
De interne markt kent echter ook neveneffecten die door burgers als negatief ervaren
worden. De groeiende arbeidsmobiliteit heeft invloed op sociale structuren, zowel
in de werklanden als in de landen van herkomst. Zo kunnen oneerlijke concurrentie
op loonkosten en andere arbeidsvoorwaarden alsmede arbeidsomstandigheden en een beroep
op sociale stelsels de sociale samenhang in Europa en de solidariteit tussen Europese
burgers en bedrijven ondermijnen. Bovendien kampen een aantal zendende landen met
toenemende tekorten aan arbeidskrachten.
Inzet Europese Commissie
De Commissie heeft in reactie op deze ontwikkelingen ingezet op een EU die beter beschermt.
Onder de huidige Commissie is de versterking van de sociale dimensie een centraal
onderdeel geworden van het debat over de toekomst van de EU en het behoud van het
draagvlak voor de EU. De sociale dimensie van de EU kreeg een nieuwe impuls toen de
Europese leiders, de Europese Commissie en het Europees Parlement op 17 november 2017
in Göteborg de Europese pijler van sociale rechten ondertekenden.5
Inzet van het kabinet tijdens de huidige Commissie
Het kabinet heeft de sociale pijler verwelkomd.6 De principes van de pijler dragen bij aan een diepere en eerlijkere interne markt.
De uitgangspunten bij deze inzet zijn gelijk loon voor gelijke arbeid op dezelfde
plaats, eerlijke concurrentie en goede arbeidsomstandigheden. Het streven is het bereiken
van een Europese economie waarin wordt geconcurreerd op innovatie en kwaliteit in
plaats van op arbeidsvoorwaarden.
De pijler is een leidraad voor effectief sociaal- en arbeidsmarktbeleid en bevordert
de uitwisseling van «goede praktijken» tussen lidstaten op dit terrein. Zo draagt
de pijler bij aan noodzakelijke hervormingen in de lidstaten en stimuleert de pijler
het proces van opwaartse convergentie op sociaal terrein. In het algemeen zijn de
principes van de pijler in Nederland verankerd in nationaal beleid. Het regeerakkoord
bevat nationale maatregelen op het gebied van toegang tot de arbeidsmarkt, kansengelijkheid
in het onderwijs, leven lang leren en de werk-privébalans die bijdragen aan een invulling
van de sociale pijler.
De afgelopen Commissieperiode zijn7 tevens goede stappen gezet bij het versterken van de sociale dimensie met onder meer
de aanpassing van de Europese regels rond grensoverschrijdende arbeid, zoals de handhavingsrichtlijn,
de herziene detacheringsrichtlijn en de oprichting van het Platform Zwartwerk. Nederland
heeft gepleit voor deze voorstellen en ook actief initiatieven ondersteund gericht
op de bescherming van werknemers tegen kankerverwekkende en mutagene stoffen, de bescherming van Europese waarden
zoals de LHBTI-acceptatie, en de oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit.
Het kabinet heeft echter niet alle voorstellen van de Commissie kunnen steunen. Het
kabinet staat weliswaar vaak achter de doelstellingen van nieuwe voorstellen en ondersteunt
het streven naar opwaartse sociaaleconomische convergentie, maar is niet altijd overtuigd
van de gedetailleerde manier waarop de onderschreven sociale doelstellingen worden
ingevuld. Tevens is het kabinet in het kader van het subsidiariteitsbeginsel niet
in alle gevallen overtuigd dat maatregelen op Europees niveau genomen moeten worden.
Zo stemde Nederland tegen het voorstel op het gebied van werk-privébalans en tegen
de algemene oriëntatie en het door de drie onderhandelende partijen (de Commissie,
het voorzitterschap en het Europees Parlement) bereikte voorlopige akkoord8 voor de herziening van de coördinatieverordening voor de sociale zekerheid.9 De discussie over de coördinatieverordening zal naar verwachting aankomend najaar
worden voortgezet.
II. De toekomstige ontwikkeling van de sociale dimensie
Actuele situatie en uitdagingen
Naar verwachting zal de Europese economie in 2019 voor het zevende jaar op rij groeien.
Aangenomen wordt dat het algemene groeitempo zal vertragen ten opzichte van de hoge
percentages van de afgelopen jaren.10 De werkloosheid is binnen de EU weer op het niveau van vóór de crisis en een recordaantal
mensen heeft een baan. Toch blijft er in sommige lidstaten sprake van een hoge (jeugd)werkloosheid.
Welvaartsverschillen binnen en tussen EU-lidstaten zijn nog steeds aanzienlijk en
zijn de belangrijkste oorzaak van groeiende arbeidsmobiliteit. Het vrij verkeer van
werknemers is één van de pijlers onder de Europese samenwerking. Arbeidsmobiliteit
kan de Nederlandse (kennis)economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie
versterken. Arbeidsmobiliteit helpt bij het matchen van vraag en aanbod op de (Europese)
arbeidsmarkt en levert daarmee een substantiële bijdrage aan de Nederlandse èn de
Europese economie. Bovendien kan arbeidsmobiliteit helpen bij het opvangen van economische
schokken, wat in het bijzonder van belang is voor een goede werking van de Economische
en de Monetaire Unie (EMU). Tegelijkertijd kent arbeidsmobiliteit ook zijn keerzijden,
zoals onder I aangegeven.
De afgelopen periode is bovendien het besef gegroeid dat de verworvenheden van de
EU op het terrein van sociale bescherming van werknemers niet vanzelfsprekend zijn.11 Een evenwicht tussen economische en sociale ontwikkeling draagt bij aan het behoud
van het draagvlak voor de EU.
De versterking van de sociale dimensie van de EU blijft naar verwachting dan ook de
komende jaren een thema voor de toekomst van de EU. Zo stelt de Europese Commissie
in haar bijdrage voor de informele top in Sibiu dat er gewerkt moet blijven worden
aan het invulling geven aan de Europese pijler van sociale rechten.12 Dit sluit aan bij de inzet van het kabinet om te werken aan een duurzame economie
die bescherming en perspectief biedt aan een grote groep EU-burgers die zich, ondanks
de aangetrokken economie, onzeker voelen over hun toekomst.
Globalisering, robotisering, klimaatverandering, emancipatie, migratie, digitalisering
en technologische ontwikkelingen en de gevolgen van de vergrijzende bevolking blijven
in dat kader ook de komende jaren belangrijke vraagstukken. Deze ontwikkelingen leiden
onder meer tot een herschikking van productiefactoren en tot veranderingen op arbeidsmarkten.
Het uiteindelijke effect van deze sterk op elkaar inwerkende ontwikkelingen op de
arbeidsmarkten van de lidstaten valt lastig te voorspellen. Hoewel deze ontwikkelingen
kansen bieden, ontstaan hierdoor ook veranderingen van sociale structuren en productieprocessen
die een nieuwe uitdaging vormen. Het kabinet is van mening dat het monitoren van deze
ontwikkelingen en een dialoog in Europees verband over de effecten hiervan, naast
een nationale aanpak, van toegevoegde waarde is. Een voorbeeld van een dergelijke
ontwikkeling die gebaat is bij een Europees debat betreft de opkomst van nieuwe vormen
van werk zoals die ontstaan in de platformeconomie. Veel bedrijven in deze sector
opereren over nationale grenzen heen.
Inzet kabinet
Het kabinet heeft de ambitie de verdere vormgeving van de sociale dimensie proactief
te beïnvloeden. Hierbij zal een kader met horizontale uitgangspunten worden gehanteerd.
Het is allereerst van belang dat vastgehouden wordt aan de bestaande bevoegdheidsverdeling.
Voor thema’s waar Europees optreden wenselijk is zal regelgeving niet in alle gevallen
de eerste keuze moeten zijn. Waar nieuwe regelgeving nodig is, geeft het kabinet de
voorkeur aan doelregelgeving boven middelregelgeving. Tevens zal er meer aandacht
moeten zijn voor handhaving van het EU-acquis. Ten slotte dient sociaal beleid meer
dan nu verbonden te worden met ander beleid.
Binnen dit kader met horizontale uitgangspunten ziet het kabinet graag dat er aandacht
uitgaat naar prioritaire thema’s in de vorm van uitdagingen waarvoor de EU als geheel
staat en waar Europese samenwerking of coördinatie een meerwaarde heeft. Daarbij kan
gedacht worden aan terreinen als opwaartse sociaaleconomische convergentie, de toekomst
van werk, fatsoenlijke arbeidsmobiliteit, de coördinatie van sociale zekerheid en
gezonde en veilige arbeidsomstandigheden, met bijzondere aandacht voor bedrijven die
opereren in meerdere lidstaten. Gezamenlijk optreden is op deze terreinen noodzakelijk
om de gewenste effecten te sorteren.
I. Horizontale uitgangspunten
Vasthouden aan bestaande bevoegdheidsverdeling
Het kabinet is van mening dat lidstaten in de eerste plaats zelf verantwoordelijk
zijn voor goed functionerende arbeidsmarkten en effectief sociaal beleid. Het kabinet
wil niet tornen aan de bestaande bevoegdheidsverdeling tussen de EU en haar lidstaten
zoals vastgelegd in het verdrag. De verdere ontwikkeling van de sociale dimensie moet
binnen de huidige juridische en financiële kaders passen. De positieve en negatieve
grensoverschrijdende effecten van arbeidsmarktbeleid en sociaal beleid maken coördinatie
wel wenselijk.
De EU coördineert en vult het nationale arbeidsmarktbeleid en sociale beleid aan,
maar dit laat onverlet het recht van de lidstaten om hun arbeidsmarkt en sociale zekerheidstelsel
zelf vorm te geven. Het kabinet ziet dus graag dat de nieuwe Commissie de lidstaten
helpt bij de toepassing van de beginselen van de sociale pijler, op basis van de huidige
verdeling van bevoegdheden en de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Alternatieven voor regelgeving
Nieuwe Europese initiatieven behoren tot de mogelijkheid om grensoverschrijdende problemen
aan te pakken. Het kabinet vindt echter dat nieuwe regelgeving niet in alle gevallen
de eerste keuze moet zijn. Er zijn ook andere instrumenten beschikbaar. De Europese
Commissie kan bijvoorbeeld in navolging op de bestaande praktijk gemeenschappelijke
uitdagingen agenderen en uitwisseling van goede voorbeelden stimuleren. Een voorbeeld
hiervan is het vergroten van de bewustwording en de kennis bij werkgevers over bestaande
verplichtingen ten aanzien van goed werkgeverschap.
Doelregelgeving in plaats van middelregelgeving
Europees sociaal beleid zal zich moeten richten op het stellen van gemeenschappelijke
doelen en praktische ondersteuning bij het bereiken daarvan. Waar het kabinet nieuwe
regelgeving nodig acht, geeft het derhalve de voorkeur aan doelregelgeving boven middelregelgeving.
Doelregelgeving biedt de mogelijkheid tot nationale variaties in het vormgeven van
regels, rechtdoend aan de specifieke eigenschappen en omstandigheden van de nationale
stelsels. Zo kunnen wel Europese gemeenschappelijke doelen nagestreefd worden zonder
daarbij nationale implementatie en uitvoering onnodig te compliceren.
Handhaving
De handhaving van huidige EU-regelgeving, zoals de toepassing van de regels rond arbeidsrecht
en de coördinatie van sociale zekerheid, laat nog vaak te wensen over. Voor de verschillende
handhavende instanties van de lidstaten is het in de praktijk door met name systeemverschillen,
prioriteitsstelling en taalproblemen vaak moeilijk de samenwerking met autoriteiten
in andere lidstaten effectief op te pakken. Met de komst van de Europese Arbeidsautoriteit,
die naar verwachting in de tweede helft van 2019 van start zal gaan, wordt een begin
gemaakt met het inrichten van een op handhaving gerichte samenwerkingsstructuur die
helpt bij de opsporing en bestrijding van overtredingen en het slechten van administratieve
belemmeringen. Het kabinet pleit bij de Commissie voor een voortvarende en effectieve
inzet van de Europese Arbeidsautoriteit. Het kabinet is er van overtuigd dat op het
terrein van effectieve grensoverschrijdende handhaving binnen de EU nog stappen gezet
kunnen worden.
Sociaal beleid verbinden met ander beleid
Er bestaat een brede consensus, de SER ziet dit ook als centraal punt van zijn advies,
dat de economische vrijheden en sociale rechten op de interne markt hand in hand moeten
gaan en dat die gelijkwaardig zijn. De agenda van de nieuwe Commissie zou dit moeten
weerspiegelen. Door de brede reikwijdte van de eerdergenoemde vraagstukken komt de
discussie over een sociaal Europa ook terug in aanpalende terreinen. Dit maakt een
meer geïntegreerde aanpak die het sociaaleconomisch beleid beter verbindt met andere
beleidsterreinen wenselijk.
Beleidsconcurrentie, bijvoorbeeld het streven naar een aantrekkelijk vestigingsklimaat,
mag er niet toe leiden dat er een race-to-the-bottom plaatsvindt op arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van werknemers.13 Voor een gelijk speelveld op de interne markt zijn minimumnormen, bijvoorbeeld op
de terreinen van arbeidstijden en arbeidsvoorwaarden, en beleidsafstemming tussen
de lidstaten en sociale partners nodig. Derhalve ziet het kabinet graag dat de nieuwe
Commissie bewuster en gerichter rekening houdt met de sociale dimensie bij het ontwikkelen
van beleid op andere terreinen die als neveneffect de sociale structuur van samenlevingen
beïnvloedt, bijvoorbeeld door dit mee te nemen in impact assessments. In een sociaal
Europa kan het bijvoorbeeld niet zo zijn dat bedrijven belastingen en sociale premies
vermijden of ontwijken door shopgedrag tussen lidstaten.
II. Prioritaire thema’s
Opwaartse sociaaleconomische convergentie
Opwaartse sociaaleconomische convergentie is één van de beloftes van het Europese
project en de euro en essentieel voor het functioneren van de EU en EMU.14 De economische prestaties binnen de EU en EMU lopen echter nog aanzienlijk uiteen,
net als het inkomensniveau van de bevolking. Blijvende inzet van lidstaten is nodig
om de veerkracht van economieën te versterken en de sociaaleconomische prestaties
te verbeteren.
Om veerkrachtige, toekomstbestendige nationale en Europese arbeidsmarkten te waarborgen,
moeten sociale zekerheidstelsels van lidstaten houdbaar en activerend zijn. Meer nog
dan nu het geval is moeten de socialezekerheidsstelsels als vangnet dienen en werkhervatting
stimuleren. Sociaaleconomische onevenwichtigheden in de lidstaten dienen te worden
gemonitord en waar nodig te worden geadresseerd.
Een effectieve sociaaleconomische coördinatie binnen de EU vraagt om een versterkte
inzet van het bestaande instrumentarium, zoals de Macro-economische onevenwichtighedenprocedure,
het Stabiliteits- en Groeipact en de open methode van coördinatie. In dit kader zal
het kabinet inzetten op de versterking van het Europees Semester, onder meer door
het gericht onderling vergelijken van de beleidsinspanningen (doelen, instrumenten
en resultaten) van lidstaten («benchmarking») en vormen van beleidsintervisie tussen
lidstaten («peer review»). Ook de effectieve benutting van de middelen uit de Europese
Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen) zoals het Europees Sociaal Fonds kan
een belangrijke bijdrage leveren aan opwaartse sociaaleconomische convergentie. Tevens
draagt de inzet van het kabinet om de koppeling tussen het Europese Semester en de
benutting van Europese middelen te versterken hieraan bij.
Toekomst van werk
De arbeidsmarkt krijgt de komende jaren te maken met fundamentele veranderingen. Demografische
trends zullen in verschillende lidstaten druk zetten op het arbeidspotentieel. Daarnaast
zullen ontwikkelingen als digitalisering, robotisering en globalisering banen en taken
veranderen. Sommige banen zullen verdwijnen, nieuwe vormen van arbeid zullen opkomen
en de manier waarop productieprocessen veranderen zal ook impact hebben op de organisatie
van arbeid. Door technologische veranderingen kan werk makkelijker op een niet-traditionele
manier worden georganiseerd (bijvoorbeeld platformwerk). De begrippen van werknemer
en werkgever vervagen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de rechten en plichten die
horen bij nieuwe vormen van werk, zoals online platforms.
Het snelle en vaak onvoorziene karakter van deze ontwikkelingen zal de nodige flexibiliteit
vergen van burgers, bedrijven, onderwijs en overheden. Voor de huidige én toekomstige
werknemers zijn scholing en aanpassingsvermogen cruciaal. Iedereen moet kennis en
vaardigheden vergaren en bijhouden om zich te kunnen aanpassen aan de snelle ontwikkelingen
op de arbeidsmarkt en op de werkplek. Dat onderstreept het belang van leven lang leren,
van het verspreiden van toegankelijke, evenwichtige en sectorspecifieke kennis en
van de ontwikkeling van bruikbare inzichten om bedrijven, onderwijs en regeringen
te helpen de uitdagingen het hoofd te bieden. De basis voor de weerbaarheid van werknemers
en beter verbonden arbeidsmarkten wordt mede in het initiële onderwijs gelegd. Het
is daarom van belang te blijven streven naar samenwerking en uitwisseling op dit terrein.
Het kabinet heeft de Commissie Regulering van werk onder leiding van Hans Borstlap
gevraagd te adviseren over de vraag hoe werk er in de toekomst uit gaat zien en met
wat voor wetten en regelgeving de overheid daar het beste bij kan aansluiten.
Veel lidstaten zitten met soortgelijke vragen. Ook in mondiaal verband, onder meer
in de G20, is hier onder de noemer «the future of work» veel aandacht voor. Zeker
de ontwikkelingen en nieuwe vormen van werk met een grensoverschrijdende karakter
vragen om een gecoördineerd antwoord. Het kabinet vindt het gewenst dat de Commissie
de komende jaren de snelle ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (zoals die ten aanzien
platformwerk) goed monitort en, daar waar Europees optreden evident toegevoegde waarde
heeft en binnen de in de EU-verdragen opgenomen bevoegdheidsverdeling past, met voorstellen
komt. Het is van belang dat daarbij aansluiting wordt gezocht bij andere multilaterale
gremia, zoals de G20, ILO, OESO en Raad van Europa. Ook in het kader van het realiseren
van de duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals), waaraan de lidstaten
van de Verenigde Naties zich hebben gecommitteerd, is de toekomst van werk een belangrijk
thema.
Fatsoenlijke arbeidsmobiliteit
De sociaaleconomische verschillen zijn de belangrijkste oorzaak van arbeidsmobiliteit
en kunnen in sectoren waar grensoverschrijdende arbeid plaatsvindt tot oneerlijke
concurrentie op loonkosten en arbeidsomstandigheden leiden die een gelijk speelveld
en de solidariteit tussen Europese burgers en bedrijven ondermijnen.
Met de handhavingsrichtlijn en de herziening van de detacheringsrichtlijn zijn, mede
dankzij de inzet van Nederland, goede stappen gezet om deze negatieve effecten in
te perken. Het kabinet zal de Commissie oproepen toe te zien op de implementatie van
recent tot stand gekomen regelgeving en waar nodig te komen met vervolgstappen voor
het verder tegengaan van oneerlijke concurrentie en voor de adequate bescherming van
werknemers. Het kabinet zet bijvoorbeeld in op het scheppen van duidelijkheid over
de toepasselijke arbeidswetgeving bij grensoverschrijdend vervoer om ongeoorloofde
situaties tegen te gaan.
De coördinatie van sociale zekerheid
Coördinatie van socialezekerheidsstelsels moet het vrije verkeer van werknemers ondersteunen
en voorkomen dat werknemers dubbel of niet verzekerd zijn of hun opgebouwde rechten
verliezen als zij in een andere lidstaat gaan werken. Het kabinet ondersteunt deze
doelstellingen.
Tegelijkertijd is het belangrijk dat het systeem waarborgen bevat, die de toegang
tot de sociale stelsels voorbehouden aan mensen die een band hebben met de lidstaat
die de uitkering verstrekt. Daarnaast moet de EU-wetgeving – daar waar de stelsels
gericht zijn op werkhervatting – het activerende karakter van de stelsels ondersteunen.
De regels moeten tot slot handhaafbaar zijn en voorzien in adequate controles die
fraude of systematisch misbruik voorkomen. Het kabinet zal zich hiervoor blijven inzetten.15
Gezonde en veilige arbeidsomstandigheden
Elk jaar overlijden er nog steeds te veel werknemers als gevolg van blootstelling
aan kankerverwekkende stoffen op het werk. Er bestaan nog grote verschillen in het
beschermingsniveau van werknemers tussen de lidstaten. Dit moet worden aangepakt.
De EU moet de bescherming van werknemers tegen kankerverwekkende stoffen op het werk
blijven verbeteren. Voor het creëren van een goede bescherming en een gelijk speelveld
is het nodig om tenminste voor de 50 meest voorkomende kankerverwekkende stoffen beschermende
grenswaarden tegen blootstelling vast te stellen. Onder de huidige Commissie zijn
al grote stappen gezet. Het kabinet zal de nieuwe Commissie oproepen het werk van
de huidige Commissie op dit terrein voort te zetten.
III. Vervolgstappen in Europa
Een nationale aanpak is vanwege de grensoverschrijdende kenmerken van de hierboven
genoemde uitdagingen en thema’s niet in alle gevallen voldoende effectief. Om de ambities
te realiseren van een EU die zorgt voor een duurzame economie die haar burgers bescherming
biedt, is een actieve Nederlandse inzet in Brussel nodig.
In het Europese debat over de sociale dimensie vallen een aantal lijnen te onderscheiden.
Er is brede consensus over het belang van de sociale dimensie van de EU, maar over
de manier waarop de sociale dimensie zich verder moet ontwikkelen bestaat veelal nog
verschil van inzicht. Bovendien is de sociale dimensie een breed begrip waar veel
verschillende initiatieven onder geschaard kunnen worden. Ook de discussies op aanpalende
terreinen zoals de EMU en het Meerjarig Financieel Kader raken aan de sociale dimensie.
De afgelopen tijd hebben op verschillende momenten eerste gedachtewisselingen plaatsgevonden
met lidstaten over de toekomstige ontwikkeling van de sociale dimensie van Europa.
Daarbij benoemden verschillende lidstaten dat de huidige competentieverdeling tussen
de EU en de lidstaten moet worden gerespecteerd. Samenwerking en coördinatie zijn
belangrijk, maar in de ogen van deze lidstaten is niet per se meer regelgeving nodig.
Andere lidstaten vragen juist wel om nieuwe Europese initiatieven, waarbij breed wordt
onderkend dat rekening gehouden dient te worden met de verschillende modellen van
sociale zekerheid en arbeidsrecht en de uiteenlopende arbeidsmarkten in de EU. Tevens
komen de snelle evolutie van de arbeidsmarkt en trends die horen bij de toekomst van
werk zoals digitalisering, een leven lang leren en globalisering vaak terug in de
discussies. Ook is een raamwerk voor minimumlonen geopperd om sociaaleconomische convergentie
te ondersteunen en sociale dumping tegen te gaan.
Van de nieuwe Commissie mag verwacht worden dat zij zich samen met de lidstaten grondig
oriënteert op de brede uitdagingen die op Europa afkomen op het gebied van de arbeidsmarkt
en sociale bescherming, in relatie tot onder meer vergrijzing, arbeidsmobiliteit en
technologische ontwikkelingen zoals digitalisering. Het betreft hier vraagstukken
die niet alleen Europa-breed maar ook mondiaal relevant zijn en die de Nederlandse
arbeidsmarkt diepgaand kunnen beïnvloeden en daarmee vragen om een duidelijke, maar
ook flexibele Europese inkadering. In het debat over de sociale dimensie van de EU
zou de uitkomst van de discussie op mondiaal niveau mee moeten wegen. Andersom zouden
de uitkomsten van de discussie op EU-niveau ingebracht moeten worden in de mondiale
discussie.
Nederland heeft andere lidstaten nodig om, binnen de EU, resultaten te boeken. Goede
betrekkingen met andere EU-lidstaten en EU-instellingen zijn essentieel voor een proactieve
beïnvloeding van het Europese besluitvormingsproces en het verwezenlijken van de Nederlandse
inzet. Samenwerking met gelijkgezinden is noodzakelijk. Minstens zo belangrijk is
dat – waar mogelijk – bruggen worden geslagen met partijen die andere standpunten
hebben. Het kabinet deelt de opvatting van de Adviesraad Internationale Vraagstukken16, dat een open houding bij het beoordelen van nieuwe voorstellen nodig is, net als
een proactieve inzet aan de voorkant om voorstellen in een door Nederland gewenste
richting te kunnen beïnvloeden. Het kabinet blijft, ook als het gaat om de toekomstige
ontwikkeling van de sociale dimensie, investeren in coalitievorming met gelijkgezinde
lidstaten en zal waar mogelijk ook niet-gelijkgezinde lidstaten daarin betrekken.
Daarbij hebben de coalities die Nederland smeedt op de eerder beschreven thema’s,
anders dan op andere terreinen, vaak een wisselend karakter. Afhankelijk van de dossiers
wordt zowel opgetrokken met lidstaten uit Noordwest-Europa, als uit Zuid-Europa en
Oost-Europa.
Ik ben met een aantal lidstaten in gesprek over hun ambities voor de toekomstige ontwikkeling
van de sociale dimensie. In veel lidstaten en bij de EU-instellingen zal de gedachtevorming
over de toekomstige ontwikkeling van de sociale dimensie zich nog verder uitkristalliseren.
Dat maakt dit een geschikt moment om invloed uit te oefenen op deze gedachtevorming.
Het kabinet zal de komende periode de gesprekken met andere lidstaten en de EU-instellingen
voortzetten langs de lijnen van deze brief.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Indieners
-
Indiener
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.