Brief regering : Reactie op de motie van het lid Van der Lee c.s. over sectorale innovatie voor kleine bedrijven
33 009 Innovatiebeleid
32 637 Bedrijfslevenbeleid
Nr. 71 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 mei 2019
De motie Van der Lee c.s. geeft aan dat innovatie lastig is voor sectoren die grotendeels
bestaan uit kleinere mkb’ers met een relatief kleine omzet en dat die sectoren voor
proof of concept of scale-upactiviteiten meer afhankelijk zijn van specifieke instrumenten. De motie
verzoekt de regering om op basis van het overkoepelende beeld van evaluaties van specifieke
instrumenten te bezien of, en zo ja hoe, sectorale innovatie voor kleine bedrijven
beter ondersteund kan worden.1
In deze brief ga ik namens het kabinet in op dit verzoek. Daarbij sta ik, mede naar
aanleiding van vragen tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat voor 2019, ook stil bij de mogelijkheden voor het inzetten
van externe kennis bij procesinnovatie, Smart industry en digitalisering. Dit omdat
het voor kleine bedrijven niet altijd mogelijk is om met eigen personeel aan innovatie
te doen, maar het voor hen wel van belang kan zijn om kennis van derden of de mogelijkheden
van nieuwe apparatuur te benutten.
Mkb-bedrijven met een kleine omzet vormen in de meeste sectoren de meerderheid van
de ondernemers. Daarom is ervoor gekozen om bij de beantwoording van de motie te kijken
of innovatie-instrumenten inzetbaar zijn voor het mkb en starters, los van de sector
waarin zij actief zijn. Omdat voor proof of concept en scale-upactiviteiten zowel de zogenaamde generieke als specifieke innovatie-instrumenten
van belang zijn, komen beide soorten instrumenten in deze brief aan de orde.2
In deze brief ga ik eerst in op de hoofdlijnen van het innovatie-instrumentarium.
Vervolgens behandel ik wat recente evaluaties aangeven over innovatie-instrumenten
die proof of concept en scale-upactiviteiten ondersteunen. Daarna komen de mogelijkheden voor procesinnovatie,
Smart industry en digitalisering aan de orde. Tenslotte ga ik in op het overkoepelend
beeld en de vervolgstappen.
Hoofdlijnen van het innovatie-instrumentarium
Het innovatie-instrumentarium kent twee sporen: een generiek spoor en een specifiek
spoor.3 Het generieke spoor kent geen sectorale afbakening, hiermee worden alle bedrijven
die aan R&D (willen) doen ondersteund. Hieronder valt bijvoorbeeld de Wet bevordering
speur- en ontwikkelingswerk (WBSO). Deze regeling kent meer dan 21.000 gebruikers
(waarvan 97% tot het mkb behoort) en is inzetbaar voor het ontwikkelen van een proof of concept en voor scale-upactiviteiten. Daarnaast zijn de veelal niet thematisch afgebakende
(en dus generieke) financieringsregelingen van belang voor proof of concept en voor scale-upactiviteiten. Hieronder vallen Vroegefasefinanciering (VFF, voor
proof of concept), het Innovatiekrediet (om van proof of concept naar commercialisatie te gaan) en de Seed Capital-regeling (voor startup- en scale-upactiviteiten).
Het specifieke spoor kent innovatie-instrumenten die thematisch zijn afgebakend en
voor een groot deel ook toegespitst zijn op het mkb. Voorbeelden van instrumenten
die inzetbaar zijn voor proof of concept zijn de Small Business Innovation Research (SBIR) en Mkb-innovatiestimulering Regio
en Topsectoren (MIT). De werkwijze van SBIR is geschikt om het mkb innovatieve oplossingen
aan te laten dragen voor uitdagingen van overheden en semipublieke instellingen.4 De MIT is opgericht voor mkb-ondernemers die willen samenwerken en innoveren binnen
de topsectoren. Achterliggende doelstelling en ook voorwaarde is dat MIT-projecten
aansluiten bij de kennis- en innovatieagenda’s van de topsectoren. Het mkb kan ook
participeren in publiek-private samenwerkingsverbanden waarvoor het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat (EZK) een toeslag geeft op de private bijdragen (de PPS-toeslag).
De MIT en PPS-toeslag zijn gericht op de topsectoren en bewegen mee met de prioriteiten
binnen het topsectorenbeleid en de daarin versterkte focus op het oplossen van maatschappelijke
uitdagingen.5 Met het formuleren van de thema’s voor de missiegedreven aanpak is daarbij een duidelijke
richting bepaald op welke maatschappelijke vraagstukken het kabinet het innovatiebeleid
meer specifiek richt.6 Om de missies te laten slagen zullen departementen, kennisinstellingen, maar ook
het bedrijfsleven, klein en groot, een fors commitment, inhoudelijk en financieel,
moeten tonen. Zowel specifieke instrumenten als MIT en PPS-toeslag, als de hierboven
genoemde generieke instrumenten worden hiervoor ten behoeve van het bedrijfsleven
ingezet, met de kanttekening dat de middelen van de PPS-toeslag vrijwel geheel bij
kennisinstellingen worden besteed.
Lessen uit evaluaties
In de recent afgeronde WBSO-evaluatie wordt geadviseerd de voorwaarden (percentages,
drempel eerste en tweede schijf) te continueren.7 De evaluatie geeft wel aanwijzingen dat de WBSO minder effectief is bij bedrijven
onder de 10 personen die geen starter zijn. Ik zie daarom geen aanleiding om de mogelijkheden
voor de kleinste innovatieve bedrijven in de WBSO verder uit te breiden. Zoals ik
in de kabinetsreactie op de evaluatie van de WBSO heb aangegeven, wil ik wel vasthouden
aan de WBSO als basisinstrument om R&D te stimuleren, waarbij de focus op het mkb
blijft liggen. Doordat de WBSO over de eerste € 350.000 aan S&O-kosten een hoger voordeel
percentage biedt (32% i.p.v. 16%) helpt de regeling kleinere bedrijven die willen
doorgroeien (scaleup-activiteiten). Daarbij zorgt het verhoogde ondersteuningspercentage
voor starters (40% voor de eerste € 350.000 aan S&O, in plaats van 32%) er voor dat
bedrijven die aan R&D gaan beginnen en een kleine omzet kennen, extra ondersteuning
krijgen. Bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van een proof of concept.
Uit de evaluatie van de MIT in 2017 bleek dat het mkb over het algemeen tevreden is
over de opzet van de regeling en de MIT positief beoordeelt. De regeling is toegankelijk,
voorziet in een duidelijke behoefte en ondersteunt het mkb in de eerste fase van innovatietrajecten.8 Uit de evaluatie bleek ook dat de doelgroep van de MIT voornamelijk bestaat uit kleine
bedrijven uit alle verschillende Topsectoren. In de loop van de jaren wordt een steeds
groter beroep gedaan op de MIT. De haalbaarheidsprojecten (inzetbaar voor proof of concept), die op basis van het First Come, First Served (FCFS) principe worden behandeld, worden snel overtekend. Het budget is vaak al binnen enkele
dagen uitgeput. Dit aandachtspunt wordt meegenomen in de gesprekken die EZK over de
MIT 2020 zal voeren met de provincies, die medefinancier zijn van de MIT-regeling.
In de kabinetsreactie bij de evaluaties van vijf risicokapitaalinstrumenten, die deels
voor proof of concept en deels voor scale-upactiviteiten worden ingezet, heb ik geconstateerd dat die regelingen
goed werken, maar nog aangescherpt kunnen worden.9 Voor kleine innovatieve bedrijven is van belang dat de evaluatie van Vroegefasefinanciering
(VFF) uitwijst dat de VFF een unieke doelgroep weet te bereiken die anders niet aan
financiering kan komen. Ook hebben ondernemers die financiering vanuit de VFF ontvangen
meer proof-of-concepts gerealiseerd dan ondernemers die zijn afgewezen voor de VFF. De evaluatie van het
Innovatiekrediet laat zien dat het instrument een belangrijke rol speelt bij het rondkrijgen
van de financiering voor projecten. Bijna driekwart van de gebruikers van het krediet
heeft minder dan 20 medewerkers en bijna 40% van de gebruikers bestaat vijf jaar of
minder en is dus starter. Het instrument speelt daarmee een belangrijke rol in het
ondersteunen van kleine innovatieve bedrijven die van proof of concept naar commercialisatie willen gaan. De evaluatie laat ook aandachtspunten zien, zoals
de benutting van het instrument door verschillende sectoren, de transparantie van
het beoordelingsproces en beoordelingscriteria en de aansluiting op vervolgfinanciering.
Deze worden momenteel door EZK en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)
opgepakt.
Procesinnovatie, Smart industry en digitalisering
Bij kleine bedrijven kunnen naast traditionele R&D ook procesinnovatie, kennisverspreiding
van TO2-instellingen10 naar mkb, toepassing van de principes van Smart industry en digitalisering helpen
om concurrerend te worden of te blijven. Genoemde onderwerpen zijn vooral van belang
voor mkb-ondernemers die niet zelf innovatie tot stand brengen, maar deze (soms op
innovatieve wijze) implementeren binnen het eigen bedrijf (innovatievolgend mkb).
De haalbaarheidsprojecten en kennisvouchers van de MIT kunnen een bijdrage leveren
aan procesinnovatie in ruime zin. Een voorbeeld van een haalbaarheidsproject waarmee
de MIT bij kan dragen aan procesinnovatie is een inventarisatiestudie van beschikbare
technologie. Ook de onderzoeksvraag van een kennisvoucher mag betrekking hebben op
de verbetering of vernieuwing van het productieproces. Belangrijk voorbeeld van kennisinstellingen
waar met een MIT-kennisvoucher een beroep op kan worden gedaan zijn de TO2-instellingen.
Bij het onderdeel kennisvouchers binnen de MIT constateer ik dat het budget nog niet
volledig wordt benut. Tegelijkertijd krijg ik vanuit brancheorganisaties en MKB NL
het signaal dat er behoefte is aan vouchers. Ik zal in mijn gesprekken met deze stakeholders
nagaan in hoeverre de MIT-kennisvouchers aan deze behoefte kunnen voldoen. Naast de
kennisvouchers in de MIT werkt TNO op dit moment met verschillende branches zoals
Metaalunie, FME, VNCI, Bouwend Nederland en Techniek Nederland in en met Fieldlabs
aan kennisverspreiding naar het mkb. Kennisverspreiding wordt ook vormgegeven in directe
samenwerking met het mkb. Dit gebeurt bij alle TO2’s. Voor het einde van het jaar
zullen alle TO2-instellingen aangeven op welke wijze zij de verdere versterking van
de samenwerking met het mkb, met een budget oplopend tot structureel € 7,5 mln., expliciet
met het mkb invullen. Ik streef ernaar om bij het Kennis- en Innovatiecontract 2020–2023,
dat in november van dit jaar wordt gesloten, ook de afspraken over de invulling van
het MKB-TO2 programma gereed te hebben. Met het programma kan bijvoorbeeld via toepassingen
van nieuwe technologie worden gezorgd voor een groter bereik en gebruik ervan in het
mkb.
Smart industry wordt gedreven door de ontwikkeling van nieuwe ICT- en productietechnologie
en verandert de (maak)industrie radicaal. De ambitie van het publiek-private programma
Smart Industry helpt om de digitalisering in het bedrijfsleven te versnellen. Met
name bij het kleinere mkb ligt hier nog een opgave. De betrokkenheid van het mkb staat
bij Smart Industry reeds centraal. Met de oprichting van de vijf regionale Smart industry
hubs door het Ministerie van EZK en de provincies wordt een extra stap gezet om het
mkb te digitaliseren. De hubs dienen als loket voor het mkb en proberen ze wegwijs
maken in de innovatiekansen die er zijn. Dit betreft ook de expertise op het gebied
van regionale subsidies. De hubs versterken het regionale ecosysteem en coördineren
de activiteiten van de Smart industry fieldlabs. De fieldlabs zijn de industriële
proeftuinen waar het mkb kennis kan maken met nieuwe innovaties. De innovaties, zoals
voorspelbaar onderhoud en machine learning, worden getest, ontwikkeld en gedemonstreerd
in de fieldlabs. Daarnaast is in 2019 het Smart Industry assessment ontwikkeld. Via
dit assessment kan een mkb-bedrijf zien waar het staat op het gebied van digitalisering
en welke stappen nog gezet kunnen worden. Om het mkb beter te laten experimenteren
met de kansen die data biedt, is daarnaast het Data Value Center opgericht.11 Het centrum moet bedrijven helpen om beter om te gaan met de data die ze krijgen.12
Voor veel mkb-bedrijven is het een grote stap om de kansen van digitalisering goed
te benutten. Het ontbreekt kleine mkb-bedrijven simpelweg aan tijd, kennis en geld.
Dure ICT-specialisten inschakelen of het eigen personeel deze vaardigheden laten leren
is voor velen geen optie. Mede daarom is digitalisering een belangrijke pijler in
het mkb-actieplan.13 Op basis daarvan is op initiatief van mijn ministerie het programma «Versnelling
digitalisering mkb» gestart. In dit programma gaan mkb’ers aan de slag in zogenoemde
«MKB-Werkplaatsen Digitalisering». Werkplaatsen zijn regionale publiek-private samenwerkingen
(PPS’en) tussen onderwijs, overheid en bedrijfsleven die dienen te leiden tot passend
aanbod van relevante ICT-dienstverlening voor het brede mkb. Zowel het programma Smart
Industry als het programma «Versnelling digitalisering mkb» zijn ook onderdeel van
de Nederlandse Digitaliseringsstrategie die er op gericht is de kansen van digitalisering
in Nederland beter te benutten.14
Overkoepelend beeld en vervolg
Op basis van de evaluaties van innovatie-instrumenten zie ik geen reden om het beleid
radicaal aan te passen. De WBSO is en blijft ook na de evaluatie het basisinstrument
voor kleine innovatieve bedrijven. Meer dan de helft van de WBSO-gebruikers heeft
minder dan 10 personen in dienst en 64% van het totale budget (€ 1,2 miljard) gaat
naar het mkb. De groep kleinere mkb’ers met een relatief kleine omzet kan door de
generieke opzet van de WBSO altijd gebruik maken van deze regeling voor proof of concept en scaleup-activiteiten. De MIT voorziet in een duidelijke behoefte en ondersteunt
het mkb dat aansluiting zoekt bij de topsectoren in de eerste fase van innovatietrajecten.
Ook financieringsregelingen als VFF, het Innovatiekrediet en de Seed Capital regeling
helpen mkb’ers bij proof of concept en scaleup-activiteiten.
Er zijn wel punten waar het beleid op basis van evaluaties en voortschrijdend inzicht
mogelijk aangescherpt kan worden. Ik vind het, zoals ik in de reactie op de WBSO-evaluatie
heb aangegeven, belangrijk dat de WBSO-aanvraagprocedure blijft aansluiten bij de
steeds snellere en dynamische wijze waarop bedrijven innoveren. Ik zal daarom onderzoeken
of ik toekomstige WBSO-aanvragen sneller kan laten afhandelen. Voor het Innovatiekrediet
zullen aandachtspunten als de benutting van het instrument door verschillende sectoren,
de transparantie van het beoordelingsproces en de aansluiting op vervolgfinanciering
opgepakt worden. Bij het onderdeel kennisvouchers in de MIT wordt het budget nog niet
volledig benut. EZK zal in gesprekken met stakeholders nagaan in hoeverre de MIT-kennisvouchers
in de behoefte voor de inzet van externe kennis, bijvoorbeeld op het gebied van procesinnovatie,
kunnen voldoen. De overtekening van de haalbaarheidsprojecten (ook inzetbaar voor
procesinnovatie) uit de MIT is een aandachtspunt dat meegenomen wordt in de gesprekken
die EZK met de provincies gaat voeren over de MIT 2020.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat