Brief regering : Inzetbaarheidsrapportage 2018
34 919 Defensienota
Nr. 37 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 mei 2019
De Kamer wordt twee keer per jaar, bij de begroting en het jaarverslag, met een rapportage
geïnformeerd over de inzetbaarheid en gereedheid van de krijgsmacht. Hierbij ontvangt
u de rapportage 2018.
Eind 2018 is met uw Kamer een nieuwe rapportagestructuur overeengekomen (Kamerstuk
35 000 X, nr. 68). De voorliggende rapportage volgt de daarbij met u afgesproken inhoudsopgave. Bovendien
hanteren wij de vernieuwde systematiek die voor het eerst gebruikt is in de eerste
helft van 2018 en rapporteren wij aan de hand van de inzetbaarheidsdoelen, die een
concrete invulling zijn van de Grondwettelijke taken van Defensie. In de oude systematiek
werd bijvoorbeeld afzonderlijk gerapporteerd over de operationele gereedheid van een
fregat en de operationele gereedheid van een helikopter, maar niet over een gecombineerde
inzetbare eenheid of capaciteit zoals dat in de nieuwe systematiek wel wordt gedaan.
Met deze systematiek is het voor de Kamer beter mogelijk om te beoordelen wat Defensie
kan leveren. Bovendien worden de effecten van daadwerkelijke inzet op de gereedstellingsprocessen
inzichtelijker. Voor een toelichting op de nieuwe systematiek en de vertaalslag van
hoofdtaken naar inzetbaarheidsdoelen en inzetbare eenheden verwijzen wij naar de vorige
inzetbaarheidsrapportage.
De rapportage bestaat uit een openbaar deel en een vertrouwelijke bijlage waarin specifiek
op de verschillende inzetbare eenheden wordt ingegaan. Operationeel vertrouwelijke
informatie is opgenomen in de vertrouwelijke bijlage1.
Hoofdtaken
De Nederlandse defensie-inspanning is een afgeleide van de Grondwet, het Statuut voor
het Koninkrijk der Nederlanden en onze internationale verdragsverplichtingen, waaronder
het Handvest van de Verenigde Naties, het Noord-Atlantische Verdrag en het EU-Verdrag.
De drie hoofdtaken van Defensie die hieruit voortvloeien zijn:
1. bescherming van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied, inclusief het Caribisch
deel van het Koninkrijk;
2. bescherming en bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit;
3. ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en
humanitaire hulp, zowel nationaal als internationaal.
Inzetbaarheidsdoelen
De inzetbaarheidsdoelen op basis van de Defensienota zijn hieronder weergegeven. De
inzetbaarheidsdoelen geven weer met welke capaciteiten Defensie – na uitvoering van
de Defensienota – invulling kan geven aan voornoemde hoofdtaken. Daadwerkelijke inzetmogelijkheden
zijn mede afhankelijk van de mate van operationele gereedheid van een capaciteit,
de geografische spreiding van Nederlandse inzet en de ondersteuningsmogelijkheden
van partnerlanden.
Realisatie inzetbaarheidsdoelen op hoofdlijnen
Nationaal en internationaal heeft Defensie in 2018 grotendeels aan de opdrachten kunnen
voldoen. De inzetbaarheid is, gerelateerd aan de inzetbaarheidsdoelen van de eerste
hoofdtaak, echter nog niet op het gewenste niveau en herstel kost meer tijd dan gehoopt.
Het herstel van gereedheid is van veel variabelen – waaronder de ontwikkeling van
de arbeidsmarkt en beschikbaarheid van ondersteunende systemen en missiedruk – afhankelijk.
Herstel is een proces van de lange adem.
Op dit moment voldoet zo’n 85% van de capaciteiten aan de norm, kan volgens planning
aan de gereedheidsnorm voldoen of is ingezet. Het percentage zegt niet alles omdat
de capaciteiten onderling slecht vergelijkbaar zijn aangezien ze qua omvang, type
en soort fors verschillen.
De personele en materiële gereedheid zijn met de geoefendheid de elementen voor de
operationele gereedheid. De paragraaf over factoren die van invloed zijn op de gereedheid
geeft informatie over de status van deze factoren.
In de vertrouwelijke bijlage wordt per eenheid nader op de inzetbaarheid ingegaan.
Inzet en effect van inzet op inzetbaarheidsdoelen
De krijgsmacht is de afgelopen periode onder meer ingezet in Afghanistan, Irak, de
Sahel, de Hoorn van Afrika, de Balkan en aan de grenzen van het NAVO-verdragsgebied.
Ook stonden eenheden stand-by voor internationaal optreden in NAVO- en EU-verband. Ook bij nationale veiligheidspartners,
zoals de politie, was grote vraag naar militaire bijstand.
De inzet van de krijgsmacht, heeft in combinatie met knelpunten in de materiële gereedheid,
schaarse gevechtsondersteuning en een dalend aantal militaire medewerkers, geleid
tot beperkingen in de inzetbaarheid. Die beperkingen hebben vooral het vermogen aangetast
om eenheden langdurig, gelijktijdig en in hogere dreigingsscenario’s in te zetten.
De krijgsmacht heeft de beschikking over een «single set of forces». Alle capaciteiten zijn in beginsel inzetbaar voor alle hoofdtaken. Capaciteiten
kunnen echter maar voor één taak tegelijk worden ingezet en de inzet van een capaciteit
voor de ene taak heeft effect op de gereedheid en inzetmogelijkheden voor de andere
taken. Dat vraagt keuzes. Een schip dat bijvoorbeeld kortdurend is ingezet in een
anti-piraterijmissie kan niet gelijktijdig worden toegewezen aan een operatie waarbij
een maritieme taakgroep wordt verwacht. Wanneer een beroep wordt gedaan op artikel
V van het verdrag van de NAVO is de eerste hoofdtaak, bescherming van het eigen en
bondgenootschappelijk grondgebied, aan de orde. In dat geval worden – indien nodig –
alle middelen daarvoor vrijgemaakt. Ook moet, in het kader van de veranderde dreigingsomgeving,
vaker een keuze worden gemaakt om de balans te bewaken tussen daadwerkelijke inzet
en het verbeteren van de gereedheid. Dit heeft bijvoorbeeld een rol gespeeld bij het
besluit om de missie in Mali per mei 2019 te beeïndigen.
Factoren van invloed
De spanning op de inzetbaarheidsdoelen komt door een combinatie aan factoren. Een
daarvan is het aanhoudende beroep op de krijgsmacht. Dit zorgt niet alleen voor het
intensiever benutten van personele en materiële capaciteiten ten tijde van inzet,
maar bemoeilijkt ook het herstel. Tijdens inzet neemt de gereedheid af door slijtage
van het materieel en een afname van de getraindheid. De daling in getraindheid komt
doordat de inzet zelden het volledige takenpakket van de eenheid omvat. Naast materiële
slijtage en het afnemen van de brede getraindheid bij een specifieke inzet volgt na
de inzet een periode van terugverplaatsing en herstelwerkzaamheden wat de nodige tijd
in beslag neemt.
Personeel
Een tweede factor is aanhoudende personele onderbezetting. Hoewel instroom in absolute
aantallen in 2018 hoger was dan voorgaande jaren en het burgerpersoneelsbestand nagenoeg
is gevuld, is de algehele vulling gedaald. Het aantal vacante functies is in 2018
met 2.448 gestegen van 6.144 naar 8.592. Een deel hiervan is veroorzaakt door de uitbreiding
in 2018 met 1.600 formatieplaatsen.2 Het saldo voor militair personeel blijft achter en is zorgelijk. Door irreguliere
uitstroom is de druk op de opleidingscapaciteit vergroot. Het kost tijd en (operationele)
capaciteit om nieuwe mensen op te leiden en in te werken. Bij sommige categorieën
blijven de effecten achter, vooral bij de operationele onderdelen is de terugloop
nadrukkelijker voelbaar. Het aantal vacante functies in de onderbouw is daar het meest
zorgwekkend. Naast kwantitatieve vulling bestaat een knelpunt op de opleidingscapaciteit
om van kwantitatieve vulling naar kwalitatieve vulling te komen. De beschikbare instructiecapaciteit
is onvoldoende om aan de hogere opleidingsbehoefte te voldoen. Basisopleidingen krijgen
prioriteit, hiervoor moeten operationele mensen worden ingezet om instructie te geven.
Door te prioriteren, uit te besteden en personele capaciteit te verschuiven worden
de effecten zoveel mogelijk gemitigeerd. Het project «Behoud en Werving» is in gang
gezet. Gezien de aard van de maatregelen zijn de effecten pas op termijn volledig
zichtbaar. In de halfjaarlijkse personeelsrapportage wordt u over de personele kant
nader geïnformeerd.
Materieel
Een andere factor is de materiële gereedheid. In 2018 is verder gewerkt aan de uitvoering
van het plan van aanpak «Verbeteren Materiële Gereedheid». Mede hierdoor is de beschikbaarheid
van reservedelen verder toegenomen. Verwervingstrajecten voor de aanschaf van nieuw
materieel liggen grotendeels op koers en er zijn meerdere analyses uitgevoerd op bestaand
materieel om de instandhouding te kunnen verbeteren. Aan de andere kant is een aantal
belangrijke randvoorwaarden voor verbetering van de materiële gereedheid nog niet
volledig toereikend ingevuld waaronder de personele bezetting, beschikbaarheid van
opleidingen en infrastructuur. Als gevolg hiervan laat de materiële gereedheid in
2018 een grillig verloop zien.
Daarnaast is Defensie geconfronteerd met onvoorziene, en daarmee niet planbare, technische
defecten die onder andere te maken hadden met het veilig gebruik van het materieel.
Een voorbeeld hiervan is de watermistproblematiek bij de Ocean Going Patrol Vessels
(OPV’s). Om materieel te vervangen lopen er vervangingstrajecten. De geplande investeringsquote
is op termijn meerjarig gemiddeld ten minste 20%. De gerealiseerde investeringsquote
in 2018 is 18,9% (2017: 17,3%) en het meerjarig gemiddelde (2014–2018) is 16,3%. Vervangings-
en vernieuwingsprogramma’s beslaan veelal een tijdsbestek van meerdere jaren. Hierdoor
blijft de onderhoudsinspanning lange tijd hoog. Om de effecten van deze lange onderhoudsinspanning
zoveel mogelijk te beperken, wordt gezocht naar mogelijkheden buiten onze organisatie,
zoals samenwerking met de civiele sector en het afsluiten van full service contracten met de industrie. Om de materiële gereedheid verder te verbeteren, worden
de reparatie- en bevoorradingsketens geoptimaliseerd.
Het (onderhoud van) vastgoed is in een aantal gevallen een beperkende factor. Het
Rijksvastgoedbedrijf heeft in 2018 de gemaakte resultaatafspraken ten aanzien van
keuringen op installaties en voorzieningen nagenoeg (94%) behaald. De achterstand
bij het onderhoud van vastgoed van de afgelopen jaren heeft ertoe geleid dat defensieonderdelen
kampen met problemen in de bedrijfsvoering en met het kunnen voldoen aan wet- en regelgeving
op het gebied van beveiliging, (brand)veiligheid en keuringen. Hierdoor bestaat het
risico dat werkzaamheden op een aantal locaties moeten worden stilgelegd. Dit heeft
directe gevolgen voor het herstel van de gereedheid.
Het verbeteren van de materiële gereedheid kost tijd en kan pas een structureel stijgende
lijn laten zien als de noodzakelijke randvoorwaarden, zoals problemen in vastgoed
en personele onderbezetting, afdoende ingevuld zijn.
Geoefendheid
In 2018 is door deelname aan verschillende oefeningen van zowel CZSK, CLAS, CLSK en
de KMar verder gewerkt aan het herstel van de geoefendheid. Daarnaast is voor het
eerst sinds jaren specifiek geoefend voor het optreden in een grootschalig conflict
en bij hogere dreigingsscenario’s. Alle krijgsmachtdelen hebben hiertoe eind 2018
joint (gezamenlijk) en combined (in internationaal verband) met 2.200 militairen, vier schepen, een helikopter, een
tankvliegtuig en honderden gevechts- en transportvoertuigen deelgenomen aan de oefening
Trident Juncture. Door deelname aan deze internationale NAVO-oefening heeft Defensie haar mogelijke
inzet voor Snel Inzetbare Capaciteiten (SIC) verder verbeterd wat bijdraagt aan de
juiste focus op de eerste hoofdtaak. De resultaten van Trident Juncture zijn merkbaar in een toename van de getraindheid van de eenheden. Deze oefening met
strategische verplaatsingen van zowel personeel, materieel, als voorraden en het oefenen
in realistische tijd- en ruimtefactoren benadert een echte operatie. Trident Juncture heeft onder andere vanuit de NAVO voor positieve reacties gezorgd en draagt bij aan
het moreel en vertrouwen in Defensie.
Verder is door CLAS deelgenomen aan de oefeningen Wizard Sword, waarin 1 German Netherlands Corps in de rol van Professional Training Platform de
certificering mogelijk heeft gemaakt van 9 (DEU) Armoured Brigade als VJTF-brigade,
en de field training exercise Falcon Autumn, waarin de 11 Luchtmobiele brigade en verschillende eenheden van CLSK gezamenlijk
hebben geoefend. In het kader van de tweede hoofdtaak heeft Nederland voor het eerste
semester van 2018 stand-by gestaan voor een combined European Battle Group (EUBG). De EUBG 2018 is gezamenlijk uitgevoerd met België,
Luxemburg en Oostenrijk en bestond uit ongeveer 2.500 militairen, het grootste gedeelte
werd geleverd door de 13 Lichte Brigade van het CLAS.
Naast voornoemde deelname aan de oefening Trident Juncture heeft CZSK met het Joint Support Ship de Zr.Ms. Karel Doorman in samenwerking met
de Bundeswehr deelgenomen aan de evacuatie-oefening Schneller Adler. De marinierseenheden hebben over de gehele linie hun geoefendheid bestendigd, mede
door het uitvoeren van de Mountain Warfare en Combined Arms trainingen en de Military tracking en recce-sniper opleidingen.
Vanuit de focus op de eerste hoofdtaak heeft CLSK onder andere de geoefendheid versterkt
door een intensievere training in laag- en nachtvliegen. Ook is deelgenomen aan verschillende
(internationale) oefeningen met diverse CLSK-eenheden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan
Frisian Flag (F-16, luchtverkeersleiding en luchtgevechtsleiding), NATO Tiger Meet (F-16) en oefening HOT Blade, waar verschillende helikoptereenheden de interoperabiliteit beoefende door de focus
op vliegen in internationaal samengestelde verbanden.
Door de KMar is geparticipeerd in de grote internationale oefening Lowlands Grenade die tevens door de KMar is georganiseerd.
Tot slot
Met diverse inspanningen, zoals het plan van aanpak «Behoud en Werving» en het plan
van aanpak «Verbeteren Materiële Gereedheid» blijft de krijgsmacht toewerken naar
het verbeteren van deze factoren van herstel. Eerdere bezuigigingen hebben echter
een groot effect gehad op de inzetbaarheid van de krijgsmacht. Het herstellen van
de operationele gereedheid vraagt om jarenlange aandacht en middelen. Herstel gaat
stap voor stap. Uiteraard blijft Defensie zich onverminderd inzetten voor het duurzaam
verhogen van de gereedheid. U krijgt hierover halfjaarlijks de rapportage over de
stand van de inzetbaarheid.
De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten
De Staatssecretaris van Defensie, B. Visser
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie -
Mede ondertekenaar
B. Visser, staatssecretaris van Defensie