Brief regering : Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht
30 821 Nationale Veiligheid
21 501-20
Europese Raad
Nr. 73
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT EN VOOR BUITENLANDSE HANDEL
EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 mei 2019
In het licht van de veranderende verhoudingen in het mondiale speelveld en de gevolgen
hiervan voor Europa bieden wij u de kabinetspositie over Europese concurrentiekracht
aan. Dit stuk gaat in op de vraag hoe de Europese Unie (EU) moet omgaan met het principe
van open markten in een tijd van snelle technologische ontwikkelingen en verschuivende
machtsverhoudingen, ook met het oog op het borgen van onze (economische) veiligheid.
Deze kabinetspositie zal de kern vormen van de Nederlandse inzet op dit thema binnen
de EU. Tevens geeft dit een antwoord op de vragen die op 6 februari jl. en op 25 april
jl. bij de betreffende Regelingen van Werkzaamheden door het lid Van der Lee zijn
gesteld (Handelingen II 2018/19, nr. 50, item 5 en Handelingen II 2018/19, nr. 80, Regeling van Werkzaamheden) omtrent de Nederlandse
visie op de concurrentiekracht van de Europese economie en industrie en op de fusieregels
in Europa.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Kabinetspositie Europese concurrentiekracht
1. Inleiding – De EU in een veranderende wereld
Door durf, openheid en samenwerking behoort de Europese Unie (EU) tot de meest succesvolle
economieën ter wereld en de beste plekken in de wereld om te wonen en werken. Het
is belangrijk om dit vast te houden om ook in de toekomst leidend te zijn. Hiervoor
moeten we vooroplopen in de transitie naar een duurzame en digitale economie, het
behalen van de doelen uit het Klimaatakkoord van Parijs en de Sustainable Development Goals (SDGs) en zorgdragen voor een open en toekomstbestendige EU. Tegelijkertijd is het
door de veranderende mondiale verhoudingen meer dan ooit van belang alert te zijn
op het borgen van een gelijk speelveld met de rest van de wereld en het bewaken van
onze economische veiligheid.
De Nederlandse economie is gebaat bij een sterk mondiaal handels- en investeringssysteem
dat zo vrij mogelijke handel bevordert. Een groot deel van onze welvaart hebben we
te danken aan ons gunstige vestigingsklimaat, grensoverschrijdende kapitaalstromen
en vrije handel, met name binnen de Europese interne markt. Openheid brengt Nederland
al eeuwen welvaart; tegenwoordig wordt een derde van het Nederlandse bbp verdiend
met export. De totale waarde van investeringen in Nederland door buitenlandse investeerders
bedraagt 104,6% van het bbp en de Nederlandse investeringen in het buitenland bedragen
meer dan 164% van het bbp in 2016. Internationale economische verwevenheid is hiermee
een feit. Deze verwevenheid is een motor voor economische groei. Buitenlandse investeringen
brengen kennis met zich mee en zorgen voor het uitwisselen van technologieën en ideeën.
Handel en concurrentie met buitenlandse bedrijven creëren prikkels om te innoveren.
Daarom is Nederland ook in Europees verband altijd voorstander geweest van vrije en
geïntegreerde markten.
Tegelijkertijd veranderen de mondiale verhoudingen en moet de EU hierop inspelen.
Grofweg vallen de volgende vier ontwikkelingen te onderscheiden die kwetsbaarheden
met zich meebrengen voor ons verdienvermogen en onze veiligheid. Ten eerste spelen
opkomende economieën een steeds grotere rol in de wereld. Zo nam het gewicht van OESO-landen
in de wereldeconomie af van ruim 60% in 1995 naar ongeveer 45% twintig jaar later.
Deze opkomende economieën hebben in sommige gevallen een andere opstelling en omgang
met de internationale regels. Hoewel de sterke groei van bijvoorbeeld China mede dankzij
liberalisering, vrije markten en directe buitenlandse investeringen heeft plaatsgevonden,
speelt de staat in meerdere sectoren nog een relatief grote rol. Ten tweede vertonen
grote handelspartners zoals de Verenigde Staten protectionistische neigingen. Hierdoor
staan de internationale spelregels rondom handel in toenemende mate onder druk. Ten
derde dreigt de EU achter te lopen op het gebied van nieuwe sleuteltechnologieën.
Zo lopen China en de VS voorop bij de ontwikkelingen op het gebied van artificiële
intelligentie. Ten slotte zijn er zorgen over cyberveiligheid en economische spionage
(zoals in het kader van de ontwikkeling van 5G). Technologie raakt op die manier in
toenemende mate verknoopt met onze economische veiligheid. Een bijkomend gevolg op
de lange termijn kan zijn dat de EU afhankelijk wordt van andere landen voor specifieke
technologieën die voor de nationale veiligheid van belang zijn.
Deze ontwikkelingen hebben als gevolg dat het principe van open markten onder druk
komt te staan en er sprake is van een heroverweging van de rol van de overheid in
de markt. In dit kader publiceerden Frankrijk en Duitsland eerder dit jaar het Manifest voor een Europees industriebeleid dat klaar is voor de 21e eeuw. Ook het kabinet vindt het van belang om een Europees antwoord te vinden op de huidige
economische ontwikkelingen. Er moet een goede balans worden gevonden tussen enerzijds
het beschermen tegen oneerlijke concurrentie van buitenaf en anderzijds de mogelijkheid
om onbelemmerd zaken te doen, zowel binnen als buiten de EU. Aandacht voor economische
veiligheid (nationale veiligheidsbelangen gerelateerd aan economische activiteiten1) is daarbij van groot belang. Dit uit zich in het credo «open waar het kan, beschermend
waar het moet, altijd alert, nooit naïef».
Box 1: Essentie Nederlandse positie
– Nederland zet in op een open markt waarbij de voordelen van internationale handel,
toegang tot wereldwijde waardeketens en internationale concurrentie behouden blijven.
Binnen de interne markt zijn strenge mededingingsregels en politiek onafhankelijk
toezicht nodig voor het beschermen van de belangen van de consument en het faciliteren
van eerlijke concurrentie.
– Voor de transitie naar een duurzame en digitale economie is een modern Europees innovatie-
en industriebeleid van belang. Gezamenlijk optrekken binnen de EU bevordert de ontwikkeling
van sleuteltechnologieën en onderzoek en innovatie. Hiervoor moeten op EU-niveau voldoende
middelen beschikbaar zijn. Zo richt het kabinet zich op een modern en financieel houdbaar
MFK dat zich sterker richt op onderzoek en innovatie.
– De EU moet niet naïef zijn als het gaat om oneerlijke concurrentie vanuit derde landen.
De EU moet haar marktmacht adequaat gebruiken om met nieuwe en bestaande instrumenten
een level playing field in de handel met derde landen af te dwingen en zo de voordelen van een open markt
volledig te kunnen benutten.
– Door middel van een versterking van de bescherming van vitale sectoren, de uitwerking
van een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s bij investeringen en overnames
als laatste redmiddel, een beter gebruik van wet- en regelgeving en meer bewustwording
bij bedrijven wil het kabinet een adequaat antwoord bieden op risico’s rondom (cyber)veiligheid
en economische spionage.
2. Versterken Europese concurrentiekracht
Een toekomstbestendige EU begint bij het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor
economische groei op nationaal niveau. Op veel beleidsterreinen die concurrentiekracht
kunnen versterken, zijn het de lidstaten zelf die de verantwoordelijkheid dragen.
Zo zijn zaken als sterke instituties, macro-economische stabiliteit, onderwijs, een
goed werkende arbeidsmarkt en aantrekkelijk investeringsklimaat in eerste instantie
een nationale aangelegenheid. De EU vormt een bundeling van nationale krachten om
de randvoorwaarden voor economische groei en concurrentiekracht van alle lidstaten
te verbeteren. Door grensoverschrijdende economische processen binnen de Europese
interne markt is er een sterke verbondenheid tussen de lidstaten en daarmee een wederzijdse
verantwoordelijkheid. Om de economische weerbaarheid en groeipotentie van de EU te
vergroten is het van belang dat lidstaten zich houden aan bestaande afspraken zoals
gemaakt in het Stabiliteits- en Groeipact en serieuze invulling geven aan de land
specifieke aanbevelingen uit het Europees Semester.
De interne markt is één van de belangrijkste verworvenheden binnen de Europese Unie
en vormt de basis voor een hogere welvaart, meer banen en een betere economische weerbaarheid.
Het vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen is hierin cruciaal.
De interne markt zorgt voor de concurrentie en schaalvoordelen die Europese bedrijven
innovatiever en internationaal competitief maken. Consumenten profiteren hierdoor
van nieuwe producten en diensten tegen lage prijzen. De sterke mededingings- en staatssteunregels
binnen de interne markt gelden hiervoor als een randvoorwaarde.
Niettemin kent de Europese interne markt in vergelijking met andere grote binnenmarkten
zoals die van de Verenigde Staten nog serieuze interne belemmeringen. Zo zijn sectoren
zoals de financiële sector en telecommunicatiediensten vaak nog nationaal gericht,
waardoor ze relatief gefragmenteerd zijn. Belemmeringen tussen aparte fiscale of sociale
stelsels en verschillen in taal en cultuur zijn lastig te overbruggen. Dat er al veel
is gebeurd om de interne markt in te richten en te versterken betekent niet dat de
EU geen ambitieuze agenda moet opstellen om bedrijven grensoverschrijdend te laten
groeien en de Europese concurrentiekracht te vergroten. Naast het versterken van de
interne markt en handhaven van sterke mededingingsregels, is een Europees onderzoek-
en innovatiebeleid & modern industriebeleid van belang om de Europese concurrentiekracht
te behouden en vergroten.
Versterken interne markt
Het versterken van de interne markt is van groot belang voor een concurrerender, eerlijker
en sterker Europa. Hierbij hebben de volgende zaken prioriteit:
• Een toekomstbestendige interne markt. De interne markt moet toegerust zijn op het digitale tijdperk. Allereerst is hiervoor
een focus nodig op het verzilveren van kansen van digitalisering door versterking
van de ecosystemen voor innovatie, competitieve markten en het verminderen van de
fragmentatie. Betere datadeling (rekening houdend met gegevensbescherming) zorgt ervoor
dat informatie eerder beschikbaar is ten behoeve van bijvoorbeeld innovatie. Het kabinet
vraagt daarom de Commissie om een hernieuwde integrale en cross-sectorale agenda op
het gebied van digitalisering op te zetten.2
• Beleid op basis van behoeften, effectievere implementatie en handhaving bestaande
regels. Er hoeft niet altijd nieuwe wetgeving gemaakt te worden. Vaak kan een belemmering
effectiever worden aangepast door het huidige interne markt acquis coherenter en effectiever
toe te passen. Nederland vraagt de nieuwe Commissie vooral om meer aandacht te schenken
aan de implementatie en handhaving van huidige regelgeving en meer ruimte te geven
aan bottom-up initiatieven en pilotprojecten om zo sneller aan de behoeften van de
markt te kunnen voldoen.
• Versterken van de interne kapitaalmarkt. Europese bedrijven moeten betere toegang krijgen tot financiering buiten de traditionele
kanalen om (zoals banken), met name voor het opschalen van ondernemingen. Hoewel financiering
van buiten de EU ook nuttige expertise mee kan brengen, bestaat de zorg dat snelgroeiende
bedrijven hierdoor de EU verlaten. Betere toegang tot financiering binnen de EU vermindert
dit risico en zorgt ervoor dat bedrijven in de EU sneller kunnen doorgroeien. Uitbreiding
en stimulering van grensoverschrijdende risicospreiding maakt de financiële sector
daarnaast ook stabieler.
• Een interne markt die beschermt. Het is van belang dat iedereen kan profiteren van de voordelen van de interne markt.
Dit vereist aandacht voor de sociale dimensie van de EU. Het kabinet ziet daarbij
graag dat er aandacht uitgaat naar uitdagingen waarvoor de EU als geheel staat en
waar Europese samenwerking of coördinatie een meerwaarde heeft, zoals op terreinen
als arbeidsmobiliteit, de veiligheid en gezondheid op de werkvloer en de arbeidsvoorwaarden
en -omstandigheden bijvoorbeeld bij bedrijven die opereren in (meerdere lidstaten van) de EU.
• Een duurzame interne markt. De EU moet voorop blijven lopen in de transitie naar een duurzame economie om de
kansen voor groei en banen te verzilveren. Hiervoor zal Europa strikte milieu- en
productstandaarden moeten blijven hanteren en belemmeringen voor de circulaire economie
in bestaande regelgeving weghalen.
Versterken mededingingsrecht
• Stevige en politiek onafhankelijke handhaving van de mededingingsregels door de Europese
Commissie is van groot belang om bedrijven concurrerend en innovatief te houden, ketens
goed te laten functioneren, consumenten te beschermen en markten open te houden.
• Het kabinet is van mening dat het mededingingsrecht toegerust moet zijn op de uitdagingen
die de 21ste eeuw nu al met zich meebrengt, en in de toekomst met zich mee zal brengen, in lijn
met de conclusies van de Europese Raad.3 Ook wil het kabinet verkennen in hoeverre aanpassingen van onderdelen van het EU-mededingings-
en staatssteunkader kunnen leiden tot een gelijker speelveld, zowel binnen als buiten
de EU.4
• Om het mededingingstoezicht ook binnen de interneteconomie voldoende effectief te
houden, vraagt het kabinet daarom de Commissie om de evaluatie van de mededingingsregels
door te zetten en waar nodig noodzakelijke aanpassingen te maken. Er kan onder andere
gekeken worden of de toepassing van het mededingingsrecht kan worden verduidelijkt,
bijvoorbeeld door in de richtsnoeren duidelijker te maken hoe met toenemende belang
van data moet worden omgegaan. Daarnaast zouden de fusiedrempels kunnen worden aangepast
zodat alle relevante transacties, ook in de digitale economie, binnen de scope van
het toezicht blijven.
• Voor het landbouwdomein zet het kabinet in op verheldering van de mededingingskaders
– en indien nodig aanpassing daarvan – om de positie van de boer in de keten te versterken.
Ook kan de transitie naar een duurzame economie worden vergemakkelijkt door samenwerking
in de keten beter mogelijk te maken.
Box 2: Frans-Duits Manifest voor een Europees Industriebeleid dat klaar is voor de
21ste eeuw
Op 19 februari jl. publiceerden Frankrijk en Duitsland het Manifest voor een Europees Industriebeleid dat klaar is voor de 21ste eeuw. In dit manifest roepen Frankrijk en Duitsland op om in Europa meer gezamenlijk op
te trekken en strategischer te opereren.
– Het kabinet deelt brede delen van de analyse van het stuk en verwelkomt dan ook het
Frans-Duitse pleidooi voor een Europese inzet op sterke multilaterale instellingen,
open markten en een ambitieus Europees handelsbeleid.
– Het kabinet deelt daarnaast ook de mening dat een gelijk speelveld met derde landen
moet worden verbeterd, bijvoorbeeld op het gebied van aanbestedingen.5 Ook kan het Kabinet zich vinden in de doelstelling de kapitaalmarktunie te vervolmaken
en in het voornemen om groots te investeren in innovatie.
– Het kabinet staat kritisch tegenover een aantal andere punten uit het manifest. Zo
zorgt een algehele versimpeling of verzwakking van staatssteunkaders voor een oneerlijk
concurrentievoordeel voor bedrijven die kunnen profiteren van overheidssubsidies,
garantstellingen en goedkope staatsfinanciering, en is daarom onwenselijk. Bedrijven
die geen staatssteun ontvangen kunnen uit de markt worden geprijsd, met verlies van
concurrentie als gevolg. Bovendien tast dit voorstel het gelijke speelveld op de interne
markt aan.
– Ook staat het kabinet kritisch tegenover de voorgestelde verruiming van de Europese
mededingingskaders. In het Frans-Duitse manifest wordt gesteld dat de regels omtrent
fusies een obstakel zijn voor de vorming van grote Europese «kampioenen» die wereldwijd
de strijd aan kunnen blijven gaan met concurrenten uit Azië en de VS. De angst bestaat
dat Europese bedrijven vanwege de mededingingsregels in hun omvang achterblijven en
op een niet te overbruggen achterstand komen te staan ten opzichte van hun Chinese
of Amerikaanse concurrenten.
– De huidige mededingingsregels verhinderen de vorming van nationale of Europese kampioenen
in principe niet, als er maar voldoende concurrentie overblijft binnen de Europese interne markt. Daarbij is het niet van belang of het spelers van binnen of buiten de EU zijn. De
regels nemen echter niet mee in hoeverre Europese partijen buiten de Europese interne markt kunnen concurreren.
– Het mee laten wegen van de concurrentiepositie van bedrijven buiten de Europese markt
heeft als risico dat de mededinging op de Europese interne markt zwakker wordt. Er
kunnen dan immers fusies worden goedgekeurd die kunnen leiden tot (semi)monopolisten
op de interne markt ten behoeve van de concurrentie buiten de interne markt. Het resulterende
gebrek aan concurrentie op de interne markt zou leiden tot hogere prijzen voor consumenten
en een verminderde prikkel voor bedrijven om te innoveren. Daarnaast garandeert een
fusie niet automatisch een Europese kampioen: het samenvoegen van bedrijven is immers
niet altijd een succes gebleken.
– Als instrument om dergelijke kampioenen te creëren wordt, naast het versoepelen van
de mededingingskaders, de introductie van het evocatierecht op Europees niveau genoemd.
Dit zou er voor zorgen dat de ER de mededingingsbesluiten van de Europese Commissie
naast zich neer kan leggen. Het kabinet is nadrukkelijk voorstander van politiek onafhankelijk
fusietoezicht op EU-niveau. Politieke nationale belangen stroken namelijk niet altijd
met het algemene belang in afzonderlijke lidstaten.
Europees onderzoek- en innovatiebeleid & modern industriebeleid
• Het versterken van de Europese concurrentiekracht vraagt om een intensivering van
de Europese samenwerking op het gebied van onderzoek, innovatie en de toepassing van
nieuwe duurzame technologieën. Waar zich grensoverschrijdende effecten voordoen kan
Europese samenwerking door schaalvoordelen efficiënter zijn dan versnipperde nationale
inspanningen. Daarom is het Europees beleid gericht op onderzoek en innovatie een
van de Nederlandse prioriteiten voor het toekomstig Meerjarig Financieel Kader.6 Ook private partijen zullen hun investeringen in R&D waar mogelijk moeten verhogen.
• Het kabinet ondersteunt de prominente plek die Europese (en mondiale) maatschappelijke
uitdagingen en sleuteltechnologieën innemen in het toekomstige Horizon Europe programma
voor onderzoek en innovatie. Excellentie en impact (zowel wetenschappelijk, als maatschappelijk
en economisch) moeten daarbij wat het kabinet betreft de belangrijkste selectiecriteria
zijn.
• Sturen vanuit maatschappelijke uitdagingen en sleuteltechnologieën sluit goed aan
bij het Nederlandse Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid en de Nationale
Wetenschapsagenda. Deze aanpak stelt alle onderzoekers en ondernemers in staat om
kansen te benutten. Nederland is dan ook positief over de introductie van missies
als onderdeel van de tweede pijler van Horizon Europe7. Door vroegtijdig in te spelen op grote transities kan de EU daar bovendien een koploperspositie
verwerven. Aangezien het veelal gaat om mondiale transities, biedt het exporteren
van deze kennis kansen om het Europese verdienvermogen te versterken.8
• Om de Europese innovatie- en concurrentiekracht te versterken moeten ook de middelen
voor het cohesiebeleid veel meer worden gericht op innovatie.9 Naast R&D kan dit ook investeringen in niet-technologische innovatie bevatten, gericht
op maatschappelijke uitdagingen. Het is tevens van belang dat innovatie-investeringen
vanuit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkelingen aansluiten op de investeringen
die via Horizon Europe in onderzoek en innovatie worden gedaan, zodat synergie wordt
gecreëerd en versnippering wordt voorkomen.
• Europa moet meer samenwerken rondom waardeketens die van strategisch economisch belang
zijn of cruciaal zijn voor onze veiligheid (zie ook paragraaf 4). Dit betreft bijvoorbeeld
waardeketens die cruciaal zijn voor de transitie naar een duurzame en digitale Europese
economie of waarvoor we niet afhankelijk willen worden van derde landen (zoals vitale
infrastructuur en bepaalde sleuteltechnologieën). Voor een aantal strategische waardeketens
worden via het Strategic Forum for Important Projects of Common European Interest (SF IPCEI) al gezamenlijke actieplannen opgesteld. Dit kan een belangrijke impuls
geven aan grootschalige gezamenlijke investeringsplannen waarmee Europa ook in de
toekomst leidend kan zijn. Wel dient ervoor gewaakt te worden dat IPCEI een instrument
wordt om bestaande industrieën met een sterke lobby te beschermen in plaats van echte
vernieuwers te ondersteunen. Dat zou op termijn het Europese innovatie- en concurrentievermogen
juist in de weg staan.
3. Creëren gelijk speelveld
Nederland is gebaat bij een open en betrouwbaar mondiaal handels- en investeringssysteem.
Om de internationale handel te bevorderen en eerlijk te laten verlopen, zijn afdwingbare
regels nodig, waar ieder land zich aan houdt. Ook moet dit systeem een effectieve
mogelijkheid bieden om geschillen te beslechten. De huidige multilaterale regels zijn
ontoereikend in het licht van de veranderende internationale verhoudingen en de opkomst
van economieën waarin bepaalde sectoren direct of indirect door de overheid worden
ondersteund en daardoor onder de marktprijs hun producten kunnen aanbieden. Daarnaast
worden regels die we hebben afgesproken, niet altijd nageleefd en het signaleren van
overtreding van regels leidt niet automatisch tot een verbetering. Zo is de regelgeving
met betrekking tot de bescherming van intellectuele eigendom in derde landen in belangrijke
mate in lijn met internationale afspraken, maar ervaren Europese bedrijven in de praktijk
soms toch belemmeringen bij de handhaving van hun intellectuele eigendom. Dit alles
leidt tot een ongelijk speelveld voor onze bedrijven. Daarom is het belangrijk dat
de EU haar vooraanstaande positie op de wereldmarkt beter inzet om een gelijk speelveld
af te dwingen. Eensgezind optreden vanuit de EU is hierbij belangrijk, zoals gebleken
uit de EU-China top van 9 april jl.
Multilateraal en bilateraal onderhandelen
• Het kabinet is en blijft van mening dat goede afspraken maken in multilateraal verband
de beste manier is om een gelijk speelveld af te dwingen. De WTO staat echter in toenemende
mate onder druk. Daarom moet de EU haar economisch gewicht gebruiken om de WTO te
hervormen en de WTO-regels aan te scherpen waar nodig.
• Parallel aan multilaterale onderhandelingen, werkt de EU aan bilaterale afspraken
via handels- en investeringsakkoorden met derde landen. Bilaterale handelsakkoorden
hebben een toegevoegde waarde omdat ze verder kunnen gaan dan wat multilateraal en
plurilateraal haalbaar is. Daarbij is het belangrijk dat ze het multilaterale proces
aanvullen en niet ondergraven. Moderne handelsakkoorden van de EU met derde landen
gaan niet alleen over markttoegang van goederen en diensten maar ook over het bevorderen
van een gelijk speelveld. Voorbeelden hiervan zijn de EU-Canada en EU-Japan handelsakkoorden,
met aandacht voor onder meer mededinging, staatsbedrijven, arbeidsnormen en milieuafspraken.
• De EU onderhandelt ook met een aantal landen over bilaterale investeringsakkoorden,
waaronder met China. De onderhandelingen met China verlopen stroef, juist omdat de
EU wil dat in het akkoord ook afspraken worden gemaakt over een gelijk speelveld.
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om toegang van buitenlandse bedrijven tot bepaalde sectoren,
de bescherming van intellectueel eigendom en eisen op gebied van joint ventures en
technologieoverdracht. Sectoren waarvoor verdere marktopening voor Nederland het meest
gewenst is zijn landbouw, de financiële sector, transport, gezondheid en juridische
diensten. Bilaterale verdragen zijn tevens een effectief instrument om Europese sociale
en milieustandaarden bij handelspartners te promoten.
Box 3: WTO onder druk
– Er zijn meerdere redenen aan te wijzen voor de toenemende druk op de WTO. Allereerst
heeft de Doha-agenda uit 2001 wegens gebrek aan consensus nauwelijks gezorgd voor
nieuwe handelsregels. De huidige WTO-regels zijn hierdoor ontoereikend, bijvoorbeeld
op het gebied van industriële subsidies en digitale handel. Ten tweede, ondanks de
verwachting dat China zich onder de disciplines van de WTO zou ontwikkelen tot een
vrije markteconomie naar westers model, is dit niet gebeurd, zoals blijkt uit de aanhoudend
grote rol van de staat in de Chinese economie. De WTO heeft hier op dit moment geen
afdoende antwoord op. Daarbij claimt China markteconomie status, hetgeen relevant
is voor antidumping zaken. Verder houdt China binnen de WTO vast aan de status van
ontwikkelingsland, hetgeen het land recht geeft op extra flexibiliteit die eigenlijk
niet past bij de positie van tweede economie van de wereld. Een laatste reden voor
de toenemende druk op de WTO is de blokkade van het geschillenbeslechtingssysteem
van de WTO door de VS, wat mogelijk resulteert dat het geschillenbeslechtingsmechanisme
per 1 december 2019 niet meer kan functioneren. Dit zou een aderlating zijn voor het
systeem, omdat het de kans vergroot dat WTO-leden een loopje te nemen met de bestaande
regels.
– Nederland en de EU zetten in op aanscherping van de bestaande WTO-regels en de ontwikkeling
van nieuwe WTO-regels. Zo ontwikkelt de EU samen met een aantal gelijkgestemde landen
voorstellen om een gelijk speelveld te bevorderen in relatie tot industriële subsidies,
staatsbedrijven en (gedwongen) technologieoverdrachten. Andere multilaterale fora
zoals de G20, OESO en Unctad kunnen een aanvullende rol spelen.
Handelsdefensieve maatregelen
• Het handelsdefensief instrumentarium is van belang om op te kunnen treden tegen dumping
en handelsverstorende subsidiëring. De hervorming van dit instrumentarium is in 2018
afgerond, waardoor de EU in staat is eerder en harder op te treden.10 Maatregelen zijn genomen ten aanzien van het versnellen van procedures en het verhogen
van anti-dumpingheffingen. Dit heeft in de afgelopen maanden bijvoorbeeld geleid tot
effectieve bescherming op het gebied van staal. Het kabinet acht het niet wenselijk
om het instrumentarium op dit moment verder op te rekken. Het is nu zaak dat dit de
tijd krijgt om zich te bewijzen, met aandacht voor zowel de belangen van Europese
producenten als Europese gebruikers.
Overheidsaanbestedingen
• Overheidsaanbestedingen in Europese lidstaten staan op dit moment open voor bedrijven
uit andere Europese lidstaten, en voor bedrijven uit derde landen waar de EU een bilateraal
of plurilateraal akkoord mee heeft, zoals de Government Procurement Agreement (GPA)
onder de WTO. Omgekeerd kunnen Europese bedrijven meedoen aan overheidsaanbestedingen
in die landen.
• Aanbestedende diensten mogen op dit moment hun aanbestedingen openstellen voor bedrijven
uit derde landen waar de EU geen bilateraal of plurilateraal akkoord mee heeft, maar
kunnen er ook voor kiezen die uit te sluiten. Bedrijven uit EU-lidstaten hebben niet
altijd toegang tot overheidsaanbestedingen in die derde landen.
• De Europese Commissie heeft de onderhandelingen voor een International Procurement Instrument (IPI; Instrument voor Internationale Overheidsopdrachten) heropend. Het voorstel
heeft als doel om derde landen waar de EU geen bilateraal of plurilateraal akkoord
mee heeft, te bewegen om zo’n akkoord aan te gaan. Daarmee ontstaat meer wederkerigheid,
doordat bedrijven uit EU-lidstaten ook toegang krijgen tot overheidsaanbestedingen
in die derde landen.
• Onder het huidige IPI-voorstel kan de Europese Commissie een maximale (fictieve) prijsopslag
van 20% introduceren op inschrijvingen van bedrijven uit genoemde derde landen op
EU-aanbestedingen. Het voorstel stelt dat aanbestedende diensten naast deze prijsopslag
geen andere restrictieve maatregelen mogen nemen en deze inschrijvingen dus bijvoorbeeld
niet kunnen uitsluiten.
• Het kabinet is van mening dat het huidige Commissievoorstel verder onderbouwd en aangepast
dient te worden om de mogelijkheid te behouden dat inschrijvers uit derde landen kunnen
worden uitgesloten van individuele aanbestedingen.
Bescherming intellectueel eigendom
• Europese bedrijven zijn gebaat bij een wereldwijd gelijk speelveld op het gebied van
bescherming van intellectuele eigendom. Dat geldt zowel op het niveau van regelgeving
als op het niveau van uitoefening van intellectuele eigendomsrechten.
• Het kabinet is daarom voorstander van de totstandkoming van het unitair octrooi en
het Eengemaakt octrooigerecht. Dit nieuwe Europese octrooisysteem maakt octrooibescherming
in Europa eenvoudiger, efficiënter en goedkoper. Het is dan ook zeer gewenst dat het
systeem spoedig in werking zal treden.
• Het kabinet vindt het belangrijk dat indien derde landen internationale afspraken
over intellectuele eigendom niet nakomen of bedrijven serieuze, discriminatoire belemmeringen
ervaren tijdens de handhaving van hun intellectuele eigendomsrechten, hier in EU-verband
actie op wordt ondernomen.
Exportkredietverstrekking
• Het kabinet pleit voor een gelijk speelveld voor het verstrekken van exportkredietverzekeringen
door overheden. EU lidstaten zijn gebonden aan de «Arrangement on Officially Supported
Export Credits» dat toeziet op een eerlijke toepassing van de exportkredietverstrekking.
Ter bevordering van een gelijker speelveld vinden er momenteel brede onderhandelingen
plaats in de International Working Group on Export Credits, met als doel om zo veel
mogelijk landen aan regels te binden.
• Indien dit zonder de gewenste resultaten blijft, is het noodzaak om op andere wijze
de concurrentiekracht van Europese exporteurs ten opzichte van derde landen te vergroten.
Dit kan gerealiseerd worden door het bepleiten van een flexibilisering van de financiële
voorwaarden van de «Arrangement on Officially Supported Export Credits».
• Nederland kan dit niet zelfstandig. De inzet van EU-lidstaten kan het best worden
meegenomen in de bredere (handel- en investeringsgerelateerde) onderhandelingen van
de EU met de betreffende landen die zich niet gebonden voelen aan de Arrangement (zowel
OESO als niet-OESO landen).
Regels voor eerlijke concurrentie met ondernemingen uit derde landen
• Het kabinet zet in op een gelijk speelveld ten opzichte van derde landen, met het
doel om zowel binnen de Europese interne markt als daarbuiten Europese en niet-Europese
ondernemingen onder vergelijkbare voorwaarden met elkaar te laten concurreren, zoals
aangegeven in het regeerakkoord.
• Het kabinet onderzoekt daartoe mogelijkheden om de bevoegdheden van de Europese Commissie
te versterken. Het doel is om handhavingsmaatregelen te kunnen treffen indien een
onderneming uit een derde land, door gebruik te maken van overheidsfinanciering van
dat derde land, de eerlijke mededinging op de interne markt verstoort, of dreigt te
verstoren.
Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen
• Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO), met aandacht voor mensenrechten,
arbeidsomstandigheden, biodiversiteit en milieu, is belangrijk voor het behalen van
de Sustainable Development Goals (SDGs). Wanneer meer bedrijven hier naar handelen,
draagt dit ook bij aan een gelijker speelveld. Overheden en bedrijven moeten hun verantwoordelijkheid
nemen, zowel in Europa als elders in de wereld.
• Leiderschap van de EU is nodig. De Europese Commissie wordt verzocht om een initiërende
en coördinerende rol te spelen binnen de EU. De Commissie kan dit doen door het ontwikkelen
van een actieplan, inclusief een Europees raamwerk voor IMVO. Het raamwerk, met een
doordachte mix van beleidsinstrumenten, kan zorgen voor een gelijker speelveld voor
bedrijven actief op de Europese markt.
4. Onze economische veiligheid bewaken
De verwevenheid van economieën draagt enerzijds bij aan vreedzame samenwerking, simpelweg
omdat we elkaar nodig hebben, anderzijds brengt het ook risico’s voor onze nationale
veiligheid met zich mee. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er ongewenste zeggenschap
ontstaat binnen vitale ondernemingen.11 Om risico’s van economische activiteiten op onze nationale veiligheid op een adequate
manier te beheersen dienen veiligheids- en economische belangen integraal gewogen
te worden, waarbij maatwerk en proportionaliteit uitgangspunten zijn. Tevens dient
het bewustzijn over mogelijke risico’s bij publieke en private partijen te worden
vergroot.
Het kabinet zet in op een sterke Europese economie en een gelijk speelveld met wederzijdse
markttoegang en bescherming van intellectueel eigendom om risico’s voor de nationale
veiligheid te beheersen (zie paragraaf 2 en 3). Een innovatief Europa is immers ook
een minder kwetsbaar Europa. Daarnaast moet het instrumentarium op orde zijn om de
nationale veiligheid en openbare orde te borgen.
Box 4: Nationale maatregelen economische veiligheid
Bescherming vitale sectoren
• Het kabinet heeft ex ante analyses uitgevoerd van de bescherming van vitale sectoren
in Nederland, zoals water, energie, betalingsverkeer, telecom en de mainports Schiphol
en Rotterdam en versterkt deze waar nodig. Hiertoe worden verschillende maatregelen
uitgewerkt.12
• Voor een betere bescherming tegen ongewenste zeggenschap in de telecomsector is reeds
een wetvoorstel voor een aanvullende investeringstoets ingediend.
• Ook kijkt het kabinet of bestaande wet- en regelgeving beter kan worden benut en worden
maatregelen uitgewerkt voor een betere bescherming bij inkoop en aanbesteding. Voor
de defensiesector is in de Defensie Industrie Strategie uitgebreid aandacht besteed
aan deze thema’s.
• Onderzocht wordt of naast de bestaande lijst vitale sectoren ook voor landbouwgronden
en bepaalde regionale infrastructurele werken een beschermingsregime noodzakelijk
is.
Beschermen nationale veiligheid bij overnames en investeringen
• Het kabinet werkt aan een nationale investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s
bij investeringen en overnames als een laatste redmiddel. De bestaande en nieuwe sectorale
wetgeving moet hier goed op zijn aangesloten en vormt het startpunt. Uitgangspunt
is dat een verbod in het kader van de investeringstoets alleen daar zou moeten worden
ingezet als er geen alternatieve beschermingsmaatregelen voor handen zijn.
Beschikbaarheid van kritische technologie, kennis, cruciale grondstoffen en mineralen
• Risico’s voor onze veiligheid zitten niet alleen in ongewenste veranderingen in zeggenschap
van private ondernemingen. Door technologische ontwikkelingen wordt de beschikbaarheid
van kritische technologie en kennis steeds belangrijker voor onze economische ontwikkeling
en verduurzaming alsmede de toegang tot cruciale grondstoffen en mineralen van buiten
de EU. Nederland en de EU moet zich beraden hoe deze toegang te behouden.
• Technologische ontwikkelingen vragen ook om waakzaamheid met betrekking tot export
van strategische en dual-use goederen, kennisdiplomatie en cyberspionage. Daartoe
zal het kabinet vergunningen inzake export van strategische en dual-use goederen strikter
toetsen en wordt er onderzocht op welke manier de kennisregel kan worden uitgebreid
naar andere risicolanden en bijvoorbeeld opleidingen waar zeer specifieke technische
kennis kan worden opgedaan13.
Nederland kan en moet deze uitdagingen niet alleen het hoofd bieden. Een gezamenlijke
Europese inzet en samenwerking met andere internationale partners is gewenst, bijvoorbeeld
om de veiligheid van onze toekomstige digitale infrastructuur (zoals rondom 5G) te
borgen. Nederland geeft zich ook rekenschap van de geopolitieke invloed die derde
landen in Europa uitoefenen. Zo heeft de acquisitie van infrastructuur in EU-lidstaten
door Chinese (staats)bedrijven of de groeiende aanwezigheid van dergelijke bedrijven
op de grondstoffenmarkt invloed op de wijze waarop Europa zich ten opzichte van China
kan positioneren. Bovendien is het noodzakelijk om legitieme veiligheidszorgen te
adresseren over vraagstukken als 5G of gevoelige overnames van technologiebedrijven
in verband met het uitgesproken standpunt van de VS, onze belangrijkste NAVO-bondgenoot
en garantor van de Europese veiligheid.
EU-verordening investeringstoetsing
• Recent is een EU-verordening rondom investeringstoetsen aangenomen. De verordening
geeft een kader voor het toetsen van buitenlandse investeringen op grond van nationale
veiligheid en openbare orde en zal daarom worden meegenomen bij de uitwerking van
de investeringstoets in Nederland. Lidstaten zijn niet verplicht tot het instellen
van een investeringstoets, maar wel tot het instellen van een nationaal contactpunt.
Het kabinet wil deze verordening benutten om in samenwerking met andere lidstaten
onze informatiepositie te versterken.
• De verordening is nieuw en moet zich nog bewijzen. De verordening moet binnen drie
jaar geëvalueerd worden en kan gebruikt worden om te beoordelen of verdergaande stappen
nodig zijn.
Vermeden moet worden dat nationale veiligheidsargumenten oneigenlijk gebruikt worden
bijvoorbeeld voor protectionistische doeleinden of om niet levensvatbare economische
activiteiten in stand te houden. Protectionistische maatregelen uit naam van nationale
veiligheid berokkenen het investeringsklimaat veel schade en komen de welvaart als
de veiligheid niet ten goede.
Economische spionage en cybersecurity
• Via digitale middelen wordt spionage op het Nederlandse bedrijfsleven en andere instellingen
gepleegd om informatie van financieel-economische waarde te ontvreemden. Hiervoor
zijn in Nederland maatregelen aangekondigd in de Internationale Cyber Strategie en
de Nederlandse Cyber Security Agenda, o.a. om het bewustzijn te vergroten.
• Het kabinet zet met de Nederlandse Cybersecurity Agenda14 (NCSA), die in april 2018 aan uw Kamer is aangeboden, in op een digitaal veilig Nederland.
De aanpak richt zich onder meer op het tegengaan van kwaadwillende cyberactiviteiten
van statelijke actoren. Zo wordt bijvoorbeeld geïnvesteerd in het versterken van de
weerbaarheid van digitale processen en een meer robuuste infrastructuur. Bovendien
wordt de digitale slagkracht verder op orde gebracht om te kunnen reageren op de toename
van de digitale dreiging en grootschalige cyberincidenten die de nationale veiligheid
bedreigen. Nog voor het Zomerreces ontvangt Uw Kamer een brief over de voortgang van
de Nederlandse Cyber Security aanpak zoals in de NCSA uiteen is gezet. In deze brief
zal tevens worden ingegaan op het binnenkort te verschijnen Cyber Security Beeld Nederland
2019 (CSBN2019).
• Het kabinet onderstreept ook het belang van internationale samenwerking op dit thema
en roept op deze te versterken. Diplomatieke instrumenten (inclusief attributie) zoals
die in het kader van de EU Cyber Diplomacy Toolbox zouden vaker ingezet moeten worden.
Bovendien wordt – naar aanleiding van de Europese Raad van 18 oktober 2018 – een cybersanctieregime
afgerond.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking