Brief regering : Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2021-2027
28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
Nr. 264
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 mei 2019
Met deze brief informeer ik uw Kamer, conform mijn toezegging tijdens het Algemeen
Overleg 13 maart jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1166), over de contouren van mijn inzet voor het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor
het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2021–2027. De inhoud van deze brief is
een nadere invulling van de informatie die de Kamer de afgelopen periode is toegezonden
via het BNC-fiche, de maandelijkse geannoteerde agenda’s ten behoeve van de Landbouw-
en Visserijraden, het Plan van aanpak voor het NSP en de technische briefing van 14 maart
2019.
Zoals eerder aangegeven, werk ik hierbij overeenkomstig het Interbestuurlijk Programma
(IBP) in gezamenlijk opdrachtgeverschap samen met het Interprovinciaal overleg (IPO).
In bijlage II zijn de gemaakte bestuurlijke afspraken hierover opgenomen. Uiteraard
neem ik daarbij geen onomkeerbare stappen zonder betrokkenheid van uw Kamer, in lijn
met de motie Lodders (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1164).
Europese context
Binnen de Europese Unie (EU) zijn de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel
Kader (MFK) 2021- 2027 in volle gang. Besluitvorming over het GLB-budget, dat in de
voorstellen van de Europese Commissie in 2027 26,9% van de begroting uitmaakt, is
vanzelfsprekend een belangrijk onderdeel van die onderhandelingen. Met het vaststellen
van het MFK wordt elke zeven jaar ook het GLB inhoudelijk herzien met het oog op de
veranderende uitdagingen in de landbouw en daarbuiten.
In juni 2018 zijn de nieuwe voorstellen voor het GLB door de Europese Commissie gepresenteerd.
Rode draad die de Europese Commissie hierin voorstelt, en die het kabinet in hoofdlijnen
onderschrijft, is een meer subsidiair en eenvoudiger GLB. Een GLB dat lidstaten ruimte
biedt om de noodzakelijke verduurzaming van de landbouw en de bijdrage aan maatschappelijke
opgaven in te vullen op een manier die zoveel mogelijk aansluit op nationale en regionale
behoeften van een lidstaat. Daarmee staat mij een GLB voor ogen dat zowel gericht
is op een betere balans in de relatie landbouw, natuur en milieu conform mijn LNV-visie
«Waardevol en verbonden», als ondersteunend is aan het innovatieve karakter van de
Nederlandse landbouw en oog heeft voor het inkomen van de boer en goede verdienmodellen
in de agrarische sector.
Tevens geldt voor het nieuwe GLB dat de lidstaten, voor het eerst, één nationaal strategisch
plan (NSP) opstellen. De financiering van dit NSP gebeurt uit zowel het Europees Landbouwgarantiefonds
(ELGF, de zogenoemde eerste pijler) als het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling
(Elfpo, de zogenoemde tweede pijler). Hoe de verdeling zal zijn van de beschikbare
middelen over de verschillende maatregelen is aan de lidstaat om te bepalen en dat
zijn dus ook de mogelijk «knoppen» waar we aan kunnen draaien.
GLB en Kringlooplandbouw
Voor mij staat voorop dat het toekomstige GLB bijdraagt aan de omslag naar een landbouw
die economie, mens en leefomgeving verbindt en daarmee draagvlak en maatschappelijke
legitimiteit heeft. Een GLB dat tevens ondersteunend dient te zijn aan de doelstellingen
die het kabinet voor de kringlooplandbouw heeft geformuleerd in mijn LNV-visie «Waardevol
en verbonden». Waar de visie signaleert dat landbouw, tuinbouw en visserij onmisbare
sectoren zijn die veel bijdragen aan de Nederlandse welvaart, cultuur en landschappelijke
waarden, wordt ook geconstateerd dat de wijze waarop deze sectoren nu – wereldwijd
– zorgen voor het voeden van mensen, niet vol te houden is. De aarde kan de last van
de huidige productiemethoden en consumentengedrag simpelweg niet langer dragen.
Er is een omschakeling nodig naar een drastische verlaging van het gebruik van vooral
niet-hernieuwbare grondstoffen door een efficiëntere benutting van kringlopen. De
inzet van het kabinet is kringlopen van grondstoffen en hulpbronnen in 2030 op een
zo laag mogelijk – nationaal of internationaal – schaalniveau te sluiten. Het nieuwe
GLB moet een krachtig instrument zijn om deze beoogde veranderingen in Nederland te
versterken en te versnellen.
Inzet en opgaven
Zoals in de visie steeds en nadrukkelijk onderstreept wordt, dient de keuze voor kringlooplandbouw
en het doelgericht inzetten van het GLB voor maatschappelijk doelen als klimaat, leefomgeving,
biodiversiteit etc. hand in hand te gaan met aandacht en zorg voor de economische
positie van boeren. Ik acht het van groot belang in de discussie over het toekomstig
GLB en de vormgeving van het NSP, ook bij een mogelijk krimpend GLB-budget, oog te
hebben voor de meervoudige opgaven die ook in het regeerakkoord doorklinken.
Op economisch vlak is dat de opgave om de koploperspositie van de Nederlandse landbouw,
met name op innovatiegebied, en bijbehorende agroketens te behouden en te versterken.
Op sociaal vlak is dat de opgave om boeren en tuinders in staat te stellen om een
eerlijke prijs te bedingen voor hun producten, die recht doet aan de productiekosten,
inclusief kosten voor duurzaamheid, en hen voldoende inkomen biedt. En op ecologisch
vlak is dat de opgave om te zorgen voor een positieve bijdrage van het GLB aan het
tegengaan van klimaatverandering, de versterking van natuurlijke hulpbronnen (zoals
water, bodem en lucht) en de biodiversiteit.
Gelet op deze opgaven en de noodzaak om meer te doen met minder budget staat mij bij
de herziening van het GLB een aanpak voor ogen waarbij de kosten als gevolg van eisen
die de maatschappij stelt in principe in de marktprijs worden opgenomen. Waar dat
(nog) niet mogelijk is, is doelgerichte financiële steun voor publieke diensten vanuit
het GLB gerechtvaardigd. Door het belonen van maatschappelijke diensten wordt de maatschappelijke
legitimiteit van de inkomenssteun versterkt en krijgt de landbouw steun om duurzamer
te worden.
Ik vraag er aandacht voor dat, ook wanneer boeren een eerlijke prijs krijgen voor
hun producten en beloond worden voor het leveren van maatschappelijke diensten, zij
risico’s lopen rond productie en prijsvorming. Het toekomstig GLB zou zich daarom
ook op het versterken van het risicobeheer moeten richten.
Kort gezegd zal ik mij inzetten voor een GLB dat bijdraagt aan een landbouw die economie,
boer en leefomgeving verbindt, zich richt op regionale opgaven, daarmee draagvlak
en maatschappelijke legitimiteit heeft én ondersteunend is aan de noodzakelijke omslag
naar kringlooplandbouw en de klimaatopgave.
In de Europese en nationale discussie over het toekomstig GLB en daarmee ook bij het
opstellen van het NSP, zijn bovengenoemde doelen en opgaven voor mij leidend. Ik wil
hierover in de komende periode graag het gesprek voeren met uw Kamer en alle belanghebbenden
en betrokkenen, in het bijzonder de agrarische sector zelf.
Contouren van mijn inzet voor de invulling van het NSP
Integraliteit
Ik vind het van belang erop te wijzen dat we niet blanco aan het NSP beginnen. Naast
de koppeling die er wat mij betreft moet zijn tussen de doelen van mijn LNV-visie
en de nationale invulling in het NSP is het GLB in belangrijke mate ook een vehikel
om beleid en inspanningen die (elders) geformuleerd zijn of worden, vooruit te brengen.
Ik denk daarbij naast het regeerakkoord o.a. aan de Europese verplichtingen van de
Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn, en aan gemaakte afspraken aan de klimaattafel
landbouw en landgebruik in het kader van het klimaatakkoord, het Deltaplan Agrarisch
Waterbeheer, het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland en het Deltaplan biodiversiteitsherstel,
dan wel te maken afspraken ten behoeve van de verduurzaming van de veehouderij, het
Nationaal programma landbouwbodems en de Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Daar
waar dergelijk beleid en initiatieven in lijn zijn met de doelen van het GLB, moeten
we dat waar mogelijk integreren. Naast uitgangspunten die nationaal spelen, dient
het NSP vanzelfsprekend ook rekening te houden met bestaande internationale doelstellingen
zoals onder meer de doelstellingen uit de EU-biodiversiteitsstrategie, de Duurzame
Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties en het Klimaatakkoord van Parijs, waarnaar
ook de GLB-voorstellen van de Europese Commissie verwijzen. Ik hecht groot belang
aan een integrale benadering van het beleid. Bij de inrichting van het toekomstig
GLB zal gezocht moeten worden naar maatregelen waarbij het mes aan meerdere kanten
snijdt, bijvoorbeeld maatregelen die een positieve invloed hebben op klimaat én op
de leefomgeving en/of biodiversiteit.
Bij de invulling van het NSP gelden uiteraard de kaders van de Europese regelgeving
die nog moeten worden vastgesteld. Op hoofdlijnen tekenen die kaders zich echter al
wel af. Duidelijk is dat de Europese kaders, het nieuwe beleidsmechanisme, veel vrijheidsgraden
zullen kennen. Er zijn daardoor vele wegen en keuzen mogelijk om tot een invulling
te komen. Ik wil daarbij nadrukkelijk in het oog houden wat de inzet van instrumenten
betekent voor verschuivingen van middelen tussen de eindbegunstigden, te weten de
agrarische ondernemers, en daar voldoende balans in houden.
In deze fase maak ik bewust de keuze geen exacte bedragen of percentages te noemen,
omdat ik daarover nog met alle betrokkenen, inclusief uw Kamer, wil spreken. Het gaat
mij erom nu eerst de contouren aan te geven van hoe ik denk dat het NSP optimaal kan
bijdragen aan de gezamenlijke doelen die op Europees, nationaal en regionaal niveau
gesteld zijn.
Hoewel de invoering van het volgende GLB volgens de voorstellen van de Europese Commissie
per 1 januari 2021 zou moeten plaatsvinden, is dat praktisch gezien vrijwel onmogelijk
geworden. Het Europese parlement en de Raad hebben beide nog geen standpunt in eerste
lezing vastgesteld. Ik ga er daarom vanuit dat het NSP niet eind 2019 maar een jaar
later opgesteld dient te zijn en ter goedkeuring aan de Europese Commissie moet worden
voorgelegd. Er is dus nog tijd. Desalniettemin wil ik u met deze brief een zo goed
mogelijk beeld geven van mijn inzet voor het NSP.
Doelgerichte betalingen
Conform de doelstellingen van het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) dient het NSP ervoor te zorgen dat het GLB minder wordt gericht op inkomensondersteuning
en meer op doelgerichte betalingen voor innovatie, duurzaamheid, voedselzekerheid
en voedselveiligheid.
Doelgerichte betalingen zijn bij uitstek mogelijk in de tweede pijler van het GLB.
Gezien het regeerakkoord en mijn LNV-visie ligt in de rede om het budget voor innovatie
en voor biodiversiteit, bodem, water, landschap en klimaat in de tweede pijler te
versterken. Precisielandbouw is daarbij een mooi voorbeeld waar innovatie en verbetering
van duurzaamheid hand in hand gaan. Speciale aandacht wil ik geven aan de verbetering
van de overdracht van kennis en innovatie naar het boerenerf. Hier zal ik uw Kamer
later in detail over informeren.
Daarnaast wil ik de omvang van het huidige Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb)
gezien de grote opgaven op het gebied van biodiversiteit tenminste gelijk houden.
Met name het herstel van de Nederlandse weidevogelpopulaties is een grote uitdaging.
Waar mogelijk zou de effectiviteit van het ANLb verder versterkt moeten worden. De
inzet van agrarische collectieven is daarbij van cruciaal belang.
Eco-regelingen
De basispremie in de eerste pijler van het GLB heeft in de huidige periode met de
hectarepremie een generiek karakter. In het toekomstige GLB kunnen in de eerste pijler
ook meer doelgerichte betalingen, bijvoorbeeld voor klimaat, kringlooplandbouw, leefomgeving,
bodem, water en landschap plaatsvinden via de eco-regelingen. Mijn inzet is dat de
eco-regelingen laagdrempelig en breed toegankelijk zullen zijn, zodat boeren die een
bijdrage willen leveren ook deel kunnen nemen. Ze kunnen ook gericht worden op regionale
opgaven. Bij het uitwerken van de eco-regelingen wil ik speciale aandacht hebben voor
de sectoren waar de huidige basispremie een aanzienlijk deel uitmaakt van het netto
bedrijfsresultaat en waar een achteruitgang van de basispremie dus relatief sterk
voelbaar zal zijn, zoals de melkveehouderij en delen van de akkerbouwsector. Met name
in die sectoren moeten er mogelijkheden zijn om betalingen voor eco-regelingen beschikbaar
te maken.
De eco-regelingen zijn een nieuw instrument, waarover nog volop discussie in de onderhandelingen
gaande is. Wel is al duidelijk dat de eco-regelingen een welkome mogelijkheid zullen
vormen om boeren die een extra bijdrage leveren aan maatschappelijke doelen daarvoor
te belonen.
In de voorstellen van de Europese Commissie worden eco-regelingen gericht op leefomgeving
en klimaat. Nederland zet zich met een aantal andere lidstaten in om hieraan ook dierenwelzijn
als optie toe te voegen om de mogelijkheden te verruimen. In bijlage II zijn onder
voorbehoud van, in ieder geval, alle genoemde onzekerheden, enkele ideeën voor de
invulling van mogelijke eco-regelingen opgesomd. Hierin zullen met het oog op de gewenste
vereenvoudiging in de uitvoering keuzen gemaakt moeten worden.
Conditionaliteit
In de onderhandelingen in Brussel is nog discussie gaande over de interactie van de
basispremie, de eco-regelingen en de agro-milieu-klimaatmaatregelen (incl. (ANLb))
met de conditionaliteit. Conditionaliteit zijn de randvoorwaarden waaraan boeren moeten
voldoen om in aanmerking te komen voor GLB-steun, de zogenaamde «base line». De voorwaarden
hebben betrekking op leefomgeving, klimaat, volksgezondheid, dier- en plantgezondheid
en dierenwelzijn. Bedrijfsadviesdiensten zijn hierop gericht. De voorgestelde conditionaliteit
is ambitieuzer dan de «cross compliance» in de huidige MFK-periode en omvat onder
andere ook voorschriften vergelijkbaar met de huidige vergroeningsvoorwaarden. Voor
het voldoen aan al die voorwaarden mag niet additioneel betaald worden, terwijl nalatigheid
wordt bestraft met een korting. Bovendien heb ik u eerder gemeld dat de Europese Rekenkamer
stelt dat de huidige vergroeningsmaatregelen van het GLB naar verwachting niet bijdragen
aan een verbetering van de milieu en klimaatprestaties van het huidige GLB (Kamerstuk
28 625, nr. 254).
Veel landen, waaronder Nederland, vrezen dat een te hoge «base line» die het gevolg
is van de verzwaarde conditionaliteit, het moeilijk zal maken om boeren te belonen
voor maatschappelijke diensten, omdat die diensten immers boven de base line uit moeten
gaan. Een belangrijke overweging van deze landen is ook dat een beloning (via bijvoorbeeld
een eco-regeling) over het algemeen effectiever is voor het bereiken van de doelen
dan een straf (via conditionaliteit). Daarnaast dreigt dat boeren ervoor kiezen niet
meer deel te nemen aan het GLB wanneer de conditionaliteit te zwaar is in verhouding
tot de basispremie. In dat geval zou het GLB als instrument om te sturen op de noodzakelijke
transitie in de landbouw zijn doel voorbijschieten.
Drielagenmodel
Met de hierboven beschreven inzet ontstaat een drielagenmodel voor de «groene architectuur»
van het GLB. De basisinkomenssteun in de eerste pijler in combinatie met conditionaliteit
is de eerste laag waarbij boeren aan minimumvereisten moeten voldoen, onder andere
op het gebied van leefomgeving en klimaat. De tweede laag wordt gevormd door eco-regelingen,
die laagdrempelig en breed toegankelijk zijn. De derde laag wordt gevormd door de
«agro-milieu-klimaat-maatregelen», het huidige ANLb met zwaardere maatregelen. Een
uitbreiding naar klimaatmaatregelen en bodembeheer in deze laag is wat mij betreft
aan de orde.
Overheveling
Hoewel dat niet is voorgeschreven vanuit de EU zou het goed zijn als de naar de tweede
pijler overgehevelde middelen, net zoals in de huidige periode, met nationale middelen
(grotendeels cofinanciering) versterkt worden. Daarmee wint het beleid aan slagkracht
en komen meer middelen ten goede aan de versterking en verduurzaming van de landbouw.
Hierover moeten rijk, provincies en waterschappen nog tot nadere afspraken komen.
Zelf wil ik bezien of en hoe het Rijk een bijdrage kan leveren, met name in het kader
van de klimaatmaatregelen.
Jonge boeren
Voorts schrijven de voorstellen voor dat tenminste 2% van het eerstepijlerbudget besteed
wordt aan maatregelen voor jonge boeren. Mijn inzet is om dat niet te doen via een
extra hectarebetaling in de eerste pijler, maar de toegestane overheveling van dat
budget te gebruiken om via doelgerichte tweedepijlermaatregelen jonge boeren te ondersteunen
bij de modernisering en verduurzaming van hun bedrijf. Gezien de hoge prioriteit die
in het regeerakkoord wordt gegeven aan bedrijfsopvolging, ligt het in de rede om voor
jonge boeren meer dan de huidige 2% van het eerstepijlerbudget te reserveren. Met
de provincies zal nog gesproken moeten worden over de gevolgen hiervan voor de eventuele
cofinanciering.
Technische assistentie
In de tweede pijler laten de voorstellen ruimte om tot maximaal 4% van de Europese
middelen in te zetten voor «Technische Assistentie» ter ondersteuning van de uitvoering
door de overheid. Omdat ik vind dat de middelen zoveel mogelijk ten goede moeten komen
aan de verduurzaming en versterking van landbouw, is het mijn inzet om hiervoor niet
meer dan 2% van het tweedepijlerbudget te gebruiken.
LEADER
De voorstellen van de Commissie schrijven, evenals nu, voor dat voor LEADER minimaal
5% van het tweedepijlerbudget wordt ingezet. Ik zou het goed vinden als LEADER-projecten
mede worden ingezet voor de transitie naar kringlooplandbouw, voor klimaatdoelen en
voor biodiversiteit.
Risicobeheer
Daarnaast wil ik met de provincies bezien of en hoe met het plattelandsbeleid het
risicobeheer op landbouwbedrijven verder versterkt kan worden.
Basispremies en eco-regelingen
Hoewel in de Commissievoorstellen geen minimum bepaald is voor de inzet van middelen
voor eco-regelingen, is duidelijk dat de middelen die in de eerste pijler resteren
voor de basispremie onder druk staan doordat middelen gereserveerd moeten worden voor
de eco-regelingen, naast de overheveling naar innovatie en duurzaamheid in de tweede
pijler en een algehele krimp van het GLB-budget in de voorstellen voor het MFK van
de EU. Ook ten aanzien van andere maatregelen vind ik het van belang dat bij de toewijzing
van middelen aan de verschillende maatregelen het effect op het inkomen van groepen
van boeren in relatie tot wijzigingen in de basispremie worden meegewogen.
Een fundamentele vraag bij de nationale keuzen is of de beschikbare middelen alleen
ingezet moeten worden om veranderingen teweeg te brengen, of dat ook wenselijke praktijken
die ten goede komen aan maatschappelijke waarden bij boeren die de omslag al gemaakt
hebben, gewaardeerd mogen worden. Mijn voorkeur is om in de eerste pijler bij de eco-regelingen
ook dat laatste toe te passen, mede om te zorgen dat voorlopers niet benadeeld worden.
Fasering
Om de sector de kans te bieden zich aan te passen aan het nieuwe systeem, ben ik voornemens
gebruik te maken van de mogelijkheid om de toewijzing van middelen per jaar zo te
programmeren dat de afname van de basispremie stapsgewijs wordt doorgevoerd en dat
de middelen (in eerste en mogelijk ook tweede pijler) voor doelgerichte betalingen
voor duurzaamheid en innovatie stapsgewijs toenemen. De conclusie is dat de basispremie
onvermijdelijk significant omlaag zal gaan ten opzichte van de huidige hectarepremie
van circa 380 euro/ha (inclusief vergroeningspremie). Het is echter mijn inzet om
dat stapsgewijs te doen en te zorgen dat boeren ook aan het eind van de periode aan
het GLB blijven deelnemen. Een aandachtspunt is dat er voldoende deelname aan eco-regelingen
moet zijn om de budgetten te benutten en dat er voldoende flexibiliteit is om de middelen
bij onderbenutting elders te kunnen besteden.
Sectorale steun
Steun voor operationele programma’s voor producentenorganisaties maakt ook deel uit
van de eerste pijler. Voor de groenten- en fruitsector geldt dat, net als nu, de inzet
verplicht is, waarbij de lidstaten de interventies kiezen waarvoor steun gegeven kan
worden en de middelen direct ten laste komen van het budget van de Europese Commissie.
Echter, in aanvulling daarop kunnen in het toekomstige GLB ook operationele programma’s
van producentenorganisaties in andere sectoren worden ondersteund. Daaraan mag maximaal
3% van het budget voor de eerste pijler worden besteed. Dit kan van belang zijn met
het oog op sectorale opgaven op het gebied van duurzaamheid en risicobeheer en daarom
acht ik deze steun het overwegen waard. Het kan ook de vorming van producentenorganisaties
stimuleren en bijdragen aan de versterking van de positie van boeren in de keten.
Eén en ander vraagt wel om een zorgvuldige afweging omdat een keuze voor inzet in
andere sectoren dan de groenten en fruit sector wel ten koste gaat van de middelen
voor andere maatregelen in de eerste pijler.
Inzet klimaat en leefomgeving
Ik heb mij er eerder, in lijn met het BNC-fiche, voor uitgesproken dat de minimale
inzet van 30% van het budget voor leefomgeving en klimaat die door de Commissie wordt
voorgesteld voor de tweede pijler, voor het gehele GLB zou moeten gelden, dus voor
beide pijlers samen. Overigens besteedt Nederland in de huidige periode al veel meer
dan 30% van het tweedepijlerbudget aan leefomgeving en klimaat. Ook heb ik aangegeven
mij, in lijn met het regeerakkoord, ambitieus te willen inzetten op leefomgeving en
klimaat door het percentage mogelijk te verhogen naar 40%, voor beide pijlers, met
de kanttekening dat een dergelijk minimumpercentage op Europees niveau afgesproken
zou moeten worden vanwege het gelijke speelveld en voldoende draagvlak.
Vereenvoudiging en het nieuwe beleidsmechanisme
Een prioriteit voor het NSP is vereenvoudiging en het terugdringen van administratieve
lasten voor boeren en overheid Ook het uitputten van de beschikbare budgetten is van
belang om in deze context te noemen. Het NSP zal voldoende flexibiliteit moeten hebben
om onderbenutting te voorkomen.
Het nieuwe beleidsmechanisme is gericht op subsidiariteit, vereenvoudiging en prestaties
en omvat naast een versterkte single audit systematiek een verplichte inzet van monitoring
op basis van o.a. satellietgegevens. Er zijn volop mogelijkheden om in het NSP slimme
subsidievoorwaarden op te nemen die doelgericht en tegelijkertijd eenvoudig te monitoren
zijn waardoor administratieve lasten voor de boeren en andere begunstigden beperkt
blijven. De uitvoering van regelingen moet waar mogelijk eenvoudiger en flexibeler
worden ook om de aantrekkelijkheid en prestaties ervan te vergroten. Het voorkomen
van fouten, het mogen herstellen van fouten en minder snel toepassen van sancties
past daarbij, evenals meer ruimte voor risicogerichte en effectgerichte controle ter
plaatse. Dat is mijn inzet. De systematiek van indicatoren en single audit brengt
met zich mee dat de rol van het betaalorgaan en de certificerende instantie verandert.
Het betaalorgaan wordt verantwoordelijk voor zowel de financiële verantwoording van
het GLB als de rapportage over de voortgang van het NSP op basis van de indicatoren.
De certificerende instantie moet al die taken certificeren en zal gebruik moeten maken
van systeemaudits waarbij de nadruk op het functioneren van systemen zal liggen. Er
zullen naar verwachting minder audits en controles plaatsvinden op het boerenerf.
De Europese Commissie zal in principe, bij voldoende vertrouwen in de certificerende
instantie, geen audits meer doen.
Een significante vereenvoudiging in het toekennen van de basispremie zal worden bereikt
door de verhandelbare betalingsrechten af te schaffen. In plaats daarvan wordt de
toekenning van steun rechtstreeks gekoppeld aan hectares subsidiabele landbouwgrond,
zoals ik eerder heb aangegeven (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1137).
Agrarische collectieven
Sinds 2016 werken we in het ANLb met agrarische collectieven. In die werkwijze sluit
de overheid contracten af met een collectief (waarvan er 40 zijn, die landsdekkend
werken) en niet meer met individuele boeren. Het collectief regelt met de deelnemende
boeren dat de afgesproken prestaties geleverd worden. Deze werkwijze is een sterke
vereenvoudiging voor de uitvoering door de overheid, is op het niveau van de individuele
boer veel flexibeler en leidt tot meer afstemming op gebiedsniveau en daardoor effectiever.
Tevens leidt dit tot meer motivatie bij de deelnemers. Ik wil in overleg met de collectieven
bezien of hun rol kan worden uitgebreid naar kringlooplandbouw, klimaatmaatregelen
en naar de eco-regelingen in de eerste pijler. Dat stelt uiteraard wel eisen aan de
kennis en de capaciteiten van de collectieven en zij zullen ook zelf daartoe bereid
moeten zijn.
Scenario’s
In het voorgaande heb ik geschetst hoe de contouren van mijn inzet voor het NSP er
op hoofdlijnen uitzien. De regels in de voorstellen van de Commissie laten veel ruimte
om de inzet nationaal in te vullen, maar stellen ook grenzen daaraan. Om de mogelijkheden
scherper in beeld te brengen en ter ondersteuning van de gedachtevorming, is een viertal
scenario’s opgesteld. Uitgangsscenario (A) gaat uit van voortzetting van het huidige
beleid. De op Europees en nationaal niveau geformuleerde doelen maken echter helder
dat het beleid zich zal bewegen naar meer modernisering, innovatie en verduurzaming.
De drie overige scenario’s (B-D) verkennen waar dat, binnen de spelregels van de voorstellen
van de Commissie, toe zou kunnen leiden en geven daarmee de hoeken aan van de speelruimte
voor de inzet op de verschillende onderdelen van het GLB.
Scenario B legt nadruk op groen-blauwe diensten, scenario C legt nadruk op innovatie
en investeringen en scenario D legt nadruk op leefomgeving en klimaat. De scenario’s,
die mede de input vormen voor de discussies tijdens de stakeholderbijeenkomst van
23 mei a.s., zijn als bijlage bij deze brief gevoegd.
NSP-proces
De inhoud van het NSP wordt volgens een door de Europese Commissie voorgeschreven
procedure vormgegeven. Allereerst wordt een analyse gemaakt van sterkten, zwakten,
kansen en bedreigingen (de zogenaamde «SWOT») voor alle negen subdoelstellingen van
de Strategischplanverordening en voor het Agrarisch Kennis- en Innovatiesysteem (AKIS).
Op grond van de SWOT wordt een zogenaamde behoeftenanalyse («needs analysis») uitgevoerd.
Vervolgens moet dan op basis van deze behoeften, in combinatie met reeds bestaand
beleid (Europees, nationaal en regionaal), een «interventiestrategie» worden opgesteld,
die leidt tot de keuze van maatregelen voor het NSP en de financiering daarvan uit
de fondsen van het GLB.
Aangezien nog volop onderhandeld wordt over de GLB-verordeningen zijn de eisen voor
het maken van een SWOT nog niet geheel uitgekristalliseerd. Daarom is ervoor gekozen
om in eerste instantie een «houtskool-SWOT» op te stellen: een voorlopige versie waarin
de hoofdlijnen geschetst worden. Ik heb daarvoor opdracht gegeven aan Wageningen Research.
Helaas is de houtskool-SWOT nog niet gereed. Ik verwacht het rapport echter voor de
stakeholdersbijeenkomst van 23 mei a.s. aan uw Kamer te kunnen toesturen, conform
mijn toezegging in het Algemeen Overleg van 13 maart jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1166).
Naast Wageningen doet ook de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) onderzoek
naar de herziening van het GLB in relatie tot kringlooplandbouw. Het onderzoek richt
zich op de mogelijkheden die de implementatie van het GLB biedt voor de ondersteuning
van de omslag naar kringlooplandbouw. Zij komen binnenkort met een briefadvies.
Voorts onderzoekt het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de mogelijkheden voor
instrumentering van maatschappelijke diensten in het GLB-programma. Samen met het
Nationaal Groenfonds onderzoekt PBL daarnaast de financieringsbehoefte van agrarische
bedrijven die starten of overschakelen naar natuurinclusieve landbouw. Uit dit onderzoek
kan blijken welke kansen en belemmeringen boeren ervaren met betrekking tot de financieringsmogelijkheden
van natuurinclusieve landbouw.
De totstandkoming van het NSP is een proces waarbij velen zich betrokken voelen en
mee willen praten over de inhoud. Dat is wenselijk, terecht en ook begrijpelijk omdat
het gaat om een groot bedrag aan Europese en nationale middelen dat jaarlijks beschikbaar
is voor het verduurzamen en versterken van onze landbouw. Ik acht daarbij een intensieve
betrokkenheid van uw Kamer vanzelfsprekend in lijn met de motie Lodders. Provincies
en waterschappen hebben daarbij bestuurlijke verantwoordelijkheid bij de totstandkoming
van het NSP. De Europese Commissie zal het NSP toetsen en goedkeuren, en zal daarom
tijdens de totstandkoming ook betrokken worden.
Daarnaast zie ik een groot aantal belanghebbenden die straks in de praktijk met het
beleid te maken krijgen en daar ideeën over hebben; in het bijzonder natuurlijk de
agrarische sector zelf, maar bijvoorbeeld ook de NGO’s. Ik vind het belangrijk dat
alle organisaties en individuen die mee willen denken, daartoe maximaal in de gelegenheid
worden gesteld. Transparantie is daarbij steeds mijn uitgangspunt. Samen met de provincies
heb ik opdracht gegeven om in een zorgvuldig proces tot een goed resultaat voor iedereen
te komen, waarvoor ik als Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de eindverantwoordelijkheid
draag.
Ik zal uw Kamer voortdurend op de hoogte houden van de vorderingen in het proces en
de gedachtevorming via de reguliere informatiemomenten in de geannoteerde agenda’s
van de Landbouw- en Visserijraden, en op andere momenten wanneer daar aanleiding toe
is.
Slot
Het nieuwe GLB zal een van de belangrijkste instrumenten zijn om de transitie naar
kringlooplandbouw te ondersteunen en te bevorderen. Ik wil daarom een ambitieuze invulling
van het NSP. Dat betekent, zoals al in het regeerakkoord is vastgelegd, een verschuiving
van inkomenssteun naar doelgerichte betalingen die helpen om de uitdagingen waar we
voor staan aan te pakken en de noodzakelijke veranderingen tot stand te brengen. Tegelijkertijd
moet het GLB wel toegankelijk blijven. Ik wil me daarom niet alleen richten op de
voorlopers, maar het mogelijk maken dat alle boeren die dat willen, bij kunnen dragen
aan een duurzaam en houdbaar perspectief voor de Nederlandse landbouw.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
BIJLAGE I Bestuurlijke afspraken met provincies, zoals aangegeven in het Plan van
Aanpak NSP (januari 2019).
Proces
– Rijk en provincies dragen gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het nieuwe GLB en
trekken daarbij samen op in het vormgeven van het Nationaal Strategisch Plan voor
het GLB 2021–2027.
– Rijk en provincies richten een gezamenlijke projectorganisatie op en zorgen voor voldoende
personele inzet en middelen zoals bij financiën staat beschreven.
– De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is eindverantwoordelijke
voor de goedkeuring van het Nationaal Strategisch Plan.
– Mede gelet op de huidige interbestuurlijke verantwoordelijkheidsverdeling ten aanzien
van de relevante beleidsdomeinen nemen rijk en provincie de verantwoordelijkheidsverdeling
van het GLB 2014–2020 als uitgangspunt. Daarbij zullen partijen gezamenlijk bepalen
of en hoe de afbakening van verantwoordelijkheden aangepast moet worden, bijvoorbeeld
gezien de nieuwe Europeesrechtelijke beleidskaders of waar dat wenselijk wordt gevonden
vanuit andere overwegingen.
– Rijk en provincies streven naar vermindering van de uitvoeringskosten en zullen de
opgedane ervaringen in de huidige periode benutten om te komen tot een efficiëntere
en stabiele uitvoering, waarbij begunstigden tijdig uitsluitsel krijgen over subsidies
en betalingen.
– Uitgangspunt is dat waar mogelijk van bestaande structuren gebruik wordt gemaakt;
we blijven uitgaan van één Betaalorgaan, één Managementautoriteit, met eventueel de
mogelijkheid van het delegeren van taken.
– Rijk en provincies zetten in op een eenvoudige uitvoering, waarbij we niet alles op
zijn kop zetten, maar het goede uit de huidige periode bewaren. We benutten de lessons
learned. Op basis van ervaringen met POP3 en maken we maximaal gebruik van ruimte
die Brussel laat;
– Rijk en de gezamenlijke provincies delen informatie proactief met elkaar. Ook zijn
beide transparant over de gesprekken die zij met externe partijen voeren, dan wel
over externe partijen die bij hen hun belangen bepleiten.
BIJLAGE II
Enkele ideeën voor de invulling van mogelijke eco-regelingen (onder voorbehoud van alle genoemde onzekerheden in de brief). Hierin zullen met
het oog op de gewenste vereenvoudiging in de uitvoering keuzen gemaakt moeten worden.
– Het verbeteren of behouden van bodemkwaliteit, bijvoorbeeld het organisch stofgehalte,
door beperking van de grondbewerking of het telen van bepaalde gewassen zoals granen.
– Het telen van stikstofbindende gewassen (ook wel eiwitgewassen genoemd, zoals bonen
en andere vlinderbloemigen) voor kringlooplandbouw (natuurlijke bemesting, biodiversiteit
en/ of veevoer).
– Werkwijzen die hergebruik en circulariteit bevorderen.
– Klimaatmaatregelen zoals verhoging grondwaterpeil, onderwaterdrainage.
– Waterkwaliteitsmaatregelen (bijvoorbeeld in relatie tot de Kaderrichtlijn Water, Nitraatrichtlijn).
– Werkwijzen die de milieudruk van mest beperken en/ of de bodemkwaliteit verbeteren
(bijvoorbeeld scheiden van vaste en vloeibare bestanddelen).
– Het hebben van landschapselementen.
– Het hebben van kruidenrijk grasland voor biodiversiteit.
– Grondgebondenheid tot aan een bepaalde veedichtheid.
– Biodiversiteitsmaatregelen, bijvoorbeeld het hebben van bredere akkerranden dan voorgeschreven
in de conditionaliteit.
– Maatregelen voor dierenwelzijn.
– Deelname aan duurzaamheidscertificaten.
BIJLAGE III Scenario’s voor een nieuw GLB voor Nederland
Versie 19 maart 2019
Aanleiding
De Europese Commissie stelt voor het nieuwe GLB een nieuw werkmodel voor. Dat model
is gebaseerd op Europese kaders waarbinnen lidstaten keuzes kunnen maken naar gelang
hun nationale situatie, waarmee meer maatwerk mogelijk wordt met behoud van een gelijk
speelveld. De nationale keuzes en te behalen doelen dienen te worden vastgelegd in
een Nationaal Strategisch Plan (NSP). De fondsen voor de huidige 1e pijler GLB (directe
betalingen en markt en prijsbeleid – «directe betalingen») en de huidige 2e pijler GLB (plattelandsbeleid – ELFPO budget) blijven naast elkaar bestaan, maar
in het NSP moet een geïntegreerd plan voor de besteding van de middelen uit beide
fondsen neergelegd worden. Het NSP moet worden gebaseerd op een analyse van wat er
in een lidstaat nodig en mogelijk is (SWOT). Belanghebbenden moeten nauw bij de ontwikkeling van het NSP betrokken worden.
Deze notitie schetst enkele van de keuzemogelijkheden die er op grond van de concept-EU
verordeningen mogelijk zijn. In deze notitie worden, naast een referentiescenario,
drie scenario’s voor de invulling van het NSP weergegeven die invulling geven aan
de EU voorwaarden, maar ook aan bestaande – kaderstellende – afspraken en de resultaten
van de uitgevoerde «houtskoolswot». Door te schetsen waar de sturings- en keuzemogelijkheden
liggen is een gesprek mogelijk over de gewenste invulling van het NSP.
Europese kaders
De steun uit het ELGF en het Elfpo dient om de duurzame ontwikkeling van landbouw,
voeding en plattelandsgebieden verder te verbeteren en draagt bij aan de verwezenlijking
van de volgende algemene doelstellingen:
(a) bevorderen van een slimme, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector om voedselzekerheid
te garanderen;
(b) intensiveren van milieuzorg en klimaatactie en bijdragen aan de verwezenlijking van
de milieu en klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie;
(c) versterken van het sociaaleconomische weefsel van de plattelandsgebieden.
Deze doelstellingen worden aangevuld met de horizontale doelstelling die erin bestaat
de sector te moderniseren door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering
in de landbouw en de plattelandsgebieden en door bevordering van de benutting daarvan.
Via negen specifieke doelstellingen (met talrijke indicatoren) worden de algemene
doelstellingen verwezenlijkt. De lidstaten moeten in het NSP invulling geven aan deze
negen specifieke doelstellingen:
(a) bieden van steun met het oog op een leefbaar landbouwinkomen en veerkracht in de hele
Unie om de voedselzekerheid te vergroten;
(b) vergroten van de marktgerichtheid en van het concurrentievermogen, onder meer door
beter te focussen op onderzoek, technologie en digitalisering;
(c) verbeteren van de positie van de landbouwers in de waardeketen;
(d) bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en tot duurzame energie;
(e) bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen
zoals water, bodem en lucht;
(f) bijdragen tot de bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten
en in stand houden van habitats en landschappen;
(g) aantrekken van jonge landbouwers en vergemakkelijken van bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;
(h) bevorderen van de werkgelegenheid, groei, sociale inclusie en lokale ontwikkeling
in plattelandsgebieden, met inbegrip van bioeconomie en duurzame bosbouw;
(i) beter inspelen door de EU-landbouw op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel
en gezondheid, onder meer wat betreft veilig, voedzaam en duurzaam voedsel, voedselverspilling
en dierenwelzijn.
Lidstaten mogen voor het bereiken van die doelstellingen een voor hun situatie passende
mix van maatregelen kiezen. Wel moeten bepaalde minimumeisen uit de EU-regelgeving
worden nageleefd. Lidstaten zijn verplicht om eco-regelingen aan te bieden, waarbij
die regelingen verder moeten gaan dan de wettelijke voorwaarden die al gesteld worden.
Tenminste 2% van het budget voor de eerste pijler (gelijk aan ca 14 miljoen volgens
de huidige voorstellen) moet worden besteed aan jonge en beginnende boeren en tenminste
30% van het budget voor de tweede pijler moet worden besteed aan leefomgeving en klimaat.
Ook moet tenminste 5% van dat budget aan LEADER worden besteed. Maximaal 15% van beide
budgetten mag worden overgeheveld in beide richtingen, plus een extra 15% van de eerste
naar de tweede pijler mits ten behoeve van leefomgeving en klimaat. Daarnaast moeten
alle directe betalingen tezamen per boer per jaar boven € 60.000 worden verlaagd en
afgetopt op € 100.000. De opbrengst daarvan mag worden hergebruikt. Daarnaast zijn
enkele type interventies, waarvan de basispremie, eco-regelingen en agrarisch natuurbeheer
de belangrijkste zijn, verplicht. Bovendien geldt een uitgebreide conditionaliteit
(16 bestaande EU-richtlijnen en 10 Goede landbouw- en milieucondities volgens de huidige
voorstellen) als minimum voor betalingen voor de eco-regelingen en agrarisch natuurbeheer
die daar dus bovenuit dienen te gaan.
Nationale kaders
Bij het ontwikkelen van het NSP zullen we rekening houden met reeds bestaande (bestuurlijke)
afspraken en kaders. Zo is in het regeerakkoord en de LNV-visie «Waardevol en verbonden»
onder meer vastgelegd dat het GLB minder moet worden gericht op inkomensondersteuning
en meer op innovatie, duurzaamheid, voedselzekerheid en voedselveiligheid. Daarnaast
willen we met het GLB samenwerking tussen landbouwers faciliteren en bijdragen aan
de crisisbestendigheid van de sector. Het toekomstige GLB kan bijdragen aan een landbouw
die economie, mens en leefomgeving verbindt en daarmee draagvlak en maatschappelijke
legitimiteit heeft. Er wordt onder meer gekozen voor een omslag naar kringlooplandbouw,
waarbij zo min mogelijk afval vrijkomt, de uitstoot van schadelijke stoffen zo klein
mogelijk is en grondstoffen en eindproducten met zo min mogelijk verliezen benut worden.
Ook dient rekening gehouden te worden met gemaakte afspraken aan de klimaattafel landbouw
en landgebruik in het kader van het ontwerpklimaatakkoord. De inzet van het kabinet
is om het voorschrift dat minimaal 30% van het budget voor de tweede pijler besteed
moet worden aan leefomgeving en klimaat en het percentage verhoogd wordt naar 40%,
voor beide pijlers. Bij de inzet van het GLB moet gezocht worden naar win-win oplossingen,
waarbij inzet op klimaat ook een positieve invloed heeft op de leefomgeving en vice
versa.
Naast de eerder genoemde EU kaders opgenomen in de GLB-verordeningen, dient het NSP
vanzelfsprekend ook rekening te houden met bestaande andere internationale doelstellingen
(zoals de doelstellingen uit de EU-biodiversiteitsstrategie, het Verdrag over Biologische
Diversiteit, het Europees Landschapsverdrag en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van
de Verenigde Naties) en nationale afspraken (zoals interbestuurlijke samenwerking
in het IBP VP. Het GLB draagt bij aan de integrale regio-specifieke benadering van
opgaven voor landbouw, natuur, milieu, water en kwaliteit van de leefomgeving).
Overwegingen
Overwegingen die relevant zijn bij de in het NSP te maken keuzes:
– Op grond van de hiervoor weergegeven reeds gemaakte nationale beleidskeuzes moet het
budget dat vanuit de eerste pijler wordt besteed aan directe betalingen verlaagd worden
om het GLB-budget meer in te kunnen zetten voor doelgerichte betalingen. Op deze wijze
kunnen bijvoorbeeld kringlooplandbouw, biodiversiteit, leefomgeving en klimaat gestimuleerd
worden. Doelgerichte betalingen kunnen in de vorm van eco-regelingen (budget eerste
pijler met name de directe betalingen) of via maatregelen te financieren vanuit het
ELFPO (met name agromilieu- en klimaatdiensten ANLb, die net als de eco-regelingen
bovenwettelijke activiteiten betreffen).
– Gelet op de verlaging van het beschikbare budget voor de eerste pijler zal de basispremie
voor individuele bedrijven lager worden. Inzet van een deel van het budget voor directe
betalingen ten behoeve van eco-regelingen heeft tot gevolg dat de basispremie verder
zou moeten worden verlaagd.
– Agrarisch ondernemers kunnen kiezen om al dan niet deel te nemen aan eco-regelingen1. Boeren die niet deelnemen aan eco-regelingen zullen minder steun uit het fonds voor
directe betalingen ontvangen.
– Eco-regelingen kunnen worden ingezet voor een groot aantal doelen met betrekking tot
het klimaat, kringlooplandbouw, natuurinclusieve landbouw, verduurzaming, biodiversiteit,
landschap, bodem, water, lucht. Er moet nog een keuze gemaakt worden aan welke doelen
de middelen worden gekoppeld. De gewenste synergie met de (collectief uit te voeren)
agromilieu- en klimaatverbintenissen moet worden uitgewerkt.
– Eco-regelingen zijn éénjarig alhoewel er wel meerjarige voorwaarden kunnen worden
gesteld. Vraag is welke doelen goed bediend kunnen worden met eenjarige («omschakelings-»)steun.
Uitgangspunt is dat de eco-regelingen eenvoudig en uitvoerbaar worden én laagdrempelig
c.q. breed toegankelijk,
– Hoe meer maatwerk, hoe hoger de uitvoeringskosten zullen zijn, inzet van nieuwe technologie
zou dit effect kunnen mitigeren.
– Overheveling van middelen van de directe betalingen naar het plattelandsbeleid zal
hogere uitvoeringskosten tot gevolg hebben.
– Bij het maken van keuzes voor inzet van budgetten of de mate waarin budgetten overgeheveld
worden, moet rekening gehouden worden met de vraag of de middelen ook daadwekelijk
benut kunnen worden c.q. onderuitputting van fondsen wordt voorkomen.
Scenario’s
De hierboven geschetste kaders en keuzes geven aanleiding tot de een aantal mogelijke
hoofdlijnen (scenario’s) om het nieuwe GLB vorm te geven / hoe op hoofdlijnen in te
zetten op de door de EU aangegeven doelstellingen.
Scenario A is het referentie-scenario (= voortzetting huidige inzet). Omdat voortzetting van de huidige inzet
NIET mogelijk is gelet op de concept EU-regelgeving is dit scenario voor het NSP GEEN
reële optie.
A. Handhaven status quo (SQ)
In dit referentiescenario wordt de bestaande inzet op inkomenssteun via directe betalingen
en op plattelandsontwikkeling via de tweede pijler gecontinueerd, waarbij de beschikbare
middelen proportioneel worden gekort naar gelang de krimp van het beschikbare budget.
Er komen geen eco-regelingen. De bestaande vergroeningsmaatregelen worden als verzwaarde
conditionaliteit verplicht en vergoedt door de flat rate van de basispremie. Er wordt
in de periode 2021–2027 opnieuw ca. 4% overgeheveld van de directe betalingen ten
behoeve van tweede pijler interventies. Dit bedrag wordt ingezet voor agromilieu-
en klimaatdiensten ANLb en alle andere voor Nederland relevante in de verordening
genoemde mogelijkheden (plattelandsinterventies als samenwerking, investeringen, kennisuitwisseling,
innovatie, risicobeheer) gericht op met name concurrentiekracht verbetering / ketenversterking,
innovaties, milieu en klimaatacties en sociale cohesie op het platteland (via LEADER).
B. Mix met groen-blauwe diensten voorop (Mix GB)
In dit scenario wordt ingezet op een mix van inkomenssteun, innovatie en betalingen
voor publieke diensten. Van het budget directe betalingen wordt 15% (ruim 105 miljoen
euro op jaarbasis volgens de huidige voorstellen) overgeheveld ten behoeve van tweede
pijler interventies. De resterende 85% van het budget van de directe betalingen wordt
voor 35% ingezet voor de basispremie en 50% eco-regelingen. Het (verhoogde) ELFPO-budget
wordt met name besteed aan ANLb-verbintenissen, aan (niet productieve) investeringen
die ondersteunend zijn aan die verbintenissen en andere plattelandsinterventies gericht
op milieu en klimaat. Het ELFPO wordt daarnaast beperkt ingezet voor ondersteuning
van innovatie en ketenversterking in de agrarische sector (door onder meer [productieve]
investeringen en kennisuitwisseling), ondersteuning van investeringen voor leefomgeving
en dierenwelzijn, investeringssubsidies voor jonge en startende boeren en steun voor
samenwerkingsprojecten (waaronder LEADER).
C. Mix met innovatie en investeringen voorop (Mix INV)
In dit scenario wordt 30% (ruim 210 miljoen euro op jaarbasis volgens de huidige voorstellen)
van het budget van de directe betalingen overgeheveld ten behoeve van tweede pijler
interventies. De middelen worden met name ingezet voor versterking van de concurrentiekracht
van de agrarische sector (door middel van inzet op innovatie, investeringen, ondersteuning
van jonge en startende boeren, ketenversterking, samenwerkingsprojecten, risicobeheer).
Daarnaast wordt 15% (ruim 105 miljoen op jaarbasis volgens de huidige voostellen)
specifiek ingezet ten behoeve van investeringen voor klimaat en leefomgeving en versterkte
inzet op ANLb. De resterende 70% van het budget van de directe betalingen wordt ingezet
voor de basispremie (30%) en eco-regelingen (40%).
D. Mix met klimaat en leefomgeving voorop (Mix KL)
In dit scenario wordt ook 30% (ruim 210 miljoen euro op jaarbasis volgens de huidige
voorstellen) overgeheveld ten behoeve van tweede pijler interventies. Het wordt met
name ingezet op ondersteuning van projecten ten behoeve van klimaat en leefomgeving
in de vorm van betalingen voor ANLb (door collectieven geleverde diensten) en steun
voor de overige op milieu en klimaat gerichte plattelandsinterventies. De resterende
70% van het budget van de directe betalingen wordt ingezet voor de basispremie (30%)
en eco-regelingen (40%).
Doel scenario’s
De hiervoor geschetste scenario’s zijn bedoeld als een eerste schets van de keuzes
die nationaal gemaakt dienen te worden om tot een NSP te kunnen komen. Belangrijk
is dat het gesprek over de te maken keuzes en de gevolgen van die keuzes voor de drie
hoofddoelstellingen van het GLB aan de hand van bespreking van deze scenario’s op
gang kan komen.
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.