Brief regering : Kabinetsappreciatie onderhandeling overeenkomst EU-VS elektronisch bewijs en EU ontwerpverordening elektronisch bewijs
32 317 JBZ-Raad
Nr. 551 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 mei 2019
Op 21 februari jongstleden heeft de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van
                  uw Kamer mij verzocht de Kamer een kabinetsappreciatie te doen toekomen op de Aanbeveling
                  voor een Besluit van de Raad houdende machtiging tot het openen van onderhandelingen
                  met het oog op een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van
                  Amerika over grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal voor justitiële
                  samenwerking in strafzaken van 5 februari 2019 en daarbij in te gaan op de samenhang
                  met de Nederlandse inzet rondom de ontwerpverordening Europese Verstrekkings- en Bewaringsbevelen
                  voor elektronisch bewijs (e-evidence). Graag geef ik met bijgaande kabinetsappreciatie gevolg aan dit verzoek.
               
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Kabinetsappreciatie onderhandeling overeenkomst EU-VS elektronisch bewijs en EU ontwerpverordening
                  elektronisch bewijs
               
1. Aanleiding voor een nieuwe aanpak bij de verkrijging van elektronisch bewijs
               
De steeds verdergaande digitalisering van de samenleving en economie heeft invloed
                     op de aard van de criminaliteit en van de opsporing. Steeds vaker spelen digitale
                     aspecten een belangrijke rol. Misdrijven worden digitaal begaan (bijvoorbeeld hacken
                     en het gebruik van ransomware), maar ook misdrijven die niet digitaal worden begaan,
                     laten steeds vaker digitale sporen na (bijvoorbeeld door gebruik van digitale berichtendiensten,
                     camerabeelden, zendmasten voor mobiele telefonie die worden aangestraald). Omdat bewijs
                     steeds vaker alleen in digitale vorm beschikbaar is, is de opsporing daarop ook steeds
                     meer gericht. Elektronisch bewijs, zoals IP-adressen, e-mails, foto’s of gebruikersnamen,
                     is vaak opgeslagen bij private aanbieders van diensten en autoriteiten voor rechtshandhaving
                     moeten zich tot deze aanbieders richten om de gegevens te verkrijgen.
                  
Tegenwoordig wordt veel van de informatie die nuttig is voor strafrechtelijk onderzoek
                     opgeslagen in de cloud, op een server in een ander land of beheerd door aanbieders
                     die gevestigd zijn in andere landen. Zelfs als alle andere elementen van een zaak
                     zich bevinden in het land waar het onderzoek wordt uitgevoerd, kan de locatie van
                     de data of van de aanbieder een grensoverschrijdende situatie opleveren.
                  
In de digitale wereld spelen landsgrenzen nauwelijks een rol, terwijl de bevoegdheden
                     van opsporingsautoriteit op landsgrenzen zijn gebaseerd en daardoor worden beperkt.
                     Het reguleren van grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijs is in dit licht
                     een begrijpelijke en noodzakelijke beweging.
                  
Voor het vergaren van elektronisch bewijs kunnen de nationale autoriteiten in de EU
                     gebruik maken van bestaande justitiële samenwerkingsinstrumenten of van vrijwillige
                     samenwerking met aanbieders. Voor het verlenen van rechtsbijstand binnen de EU, waaronder
                     het vragen van elektronische gegevens, wordt traditioneel gebruik gemaakt van de overeenkomst
                     inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken1. Deze overeenkomst wordt momenteel minder vaak gebruikt dan voorheen omdat inmiddels
                     het Europees onderzoeksbevel kan worden toegepast.2 Deze procedure werkt weliswaar sneller dan die van de EU-rechtshulpovereenkomst,
                     maar is vaak toch te traag om tijdig elektronisch bewijs te verkrijgen. De vrijwillige
                     samenwerking met bedrijven verloopt in het algemeen sneller, maar ontbeert betrouwbaarheid,
                     transparantie, verantwoording en rechtszekerheid. Om het hoofd te bieden aan deze
                     problematiek heeft de Europese Commissie in april 2018 een voorstel gedaan voor een
                     EU-verordening voor Europese verstrekkings- en bewaringsbevelen voor elektronisch
                     bewijs in strafzaken en voor een EU-richtlijn voor het aanwijzen van juridische vertegenwoordigers
                     (van bedrijven) voor het doel van het verkrijgen van elektronisch bewijs in strafprocedures.
                  
2. Toekomstig juridisch kader EU
               
De EU Verordening voor het verkrijgen van elektronisch bewijs (e-evidence) heeft als
                     doel de autoriteiten voor rechtshandhaving in staat te stellen om sneller en gemakkelijker
                     over elektronisch bewijs te beschikken. Autoriteiten van een lidstaat kunnen een bewaringsbevel
                     of verstrekkingsbevel uitvaardigen rechtstreeks aan aanbieders in een andere lidstaat,
                     zonder tussenkomst van de autoriteiten van een andere betrokken lidstaat. Aanbieders
                     moeten binnen tien dagen antwoorden en in noodsituaties binnen zes uur. Hierdoor kunnen
                     onderzoeken naar terrorisme en andere delicten efficiënter worden uitgevoerd.
                  
Gegevens die zich in een land buiten de EU bevinden kunnen op grond van internationale
                     rechtshulpverdragen worden gevorderd. Dergelijke vorderingen moeten worden ingediend
                     bij de autoriteiten van het andere land. Dit is een procedure die veel tijd vergt.
                     In de toekomst kunnen autoriteiten in de EU op grond van de (ontwerp)verordening ook
                     gegevens vorderen bij een bedrijf dat diensten aanbiedt in de EU, als die gegevens
                     zijn opgeslagen in een land buiten de EU. De verordening krijgt daarmee extraterritoriale
                     werking. De verordening voorziet onder meer in een procedure voor het geval een aanbieder
                     te maken krijgt met conflicterende verplichtingen. Dit betreft de situatie dat de
                     aanbieder op grond van de EU-verordening gegevens zou moeten verstrekken, maar de
                     verstrekking zou moeten weigeren op grond van het recht van het land waar de gegevens
                     zijn opgeslagen. In dat geval moet de aanbieder de uitvaardigende autoriteit op de
                     hoogte stellen en zijn bezwaar motiveren. Als de uitvaardigende autoriteit zijn verstrekkingsbevel
                     handhaaft dan moet deze autoriteit het oordeel vragen van de bevoegde rechter in zijn
                     land. Deze rechter moet nagaan of een conflict bestaat, op grond van een onderzoek
                     of het recht van het derde land van toepassing is, gebaseerd op de specifieke omstandigheden
                     van het geval en zo ja, of het recht van het derde land, ontsluiting van de betrokken
                     data verbiedt.
                  
Als er volgens de rechter geen rechtsconflict is dan blijft het bevel in stand. Als
                     er wel een rechtsconflict wordt vastgesteld, dan moet de rechter op grond van een
                     aantal criteria afwegen of de data al dan niet verstrekt moeten worden. Deze criteria
                     zijn opgenomen in artikel 16 van de ontwerpverordening E-evidence (volgens de tekst
                     van de algemene oriëntatie, december 2018).
                  
3. Standpunt van Nederland over de E-evidence-verordening
               
Nederland heeft ten aanzien van de ontwerpverordening E-evidence het standpunt ingenomen
                  dat meer waarborgen moeten worden opgenomen ten behoeve van de bescherming van grondrechten
                  van burgers en ten behoeve van nationale belangen, zoals nationale veiligheid en het
                  belang van nationale opsporingsonderzoeken. Nederland heeft daarom gepleit voor een
                  notificatieplicht bij het uitvaardigen van een verstrekkingsbevel inzake verkeersgegevens
                  en inhoudelijke gegevens. Hierbij zou de handhavende lidstaat de bevoegdheid moeten
                  krijgen om onder voorwaarden de verstrekking te weigeren. Bij het bereiken van de
                  algemene oriëntatie in de JBZ-Raad in december 2018 werd dit standpunt slechts door
                  een minderheid van lidstaten gedeeld. Er werd wel voorzien in een beperkt notificatiemechanisme:
                  bij een bevel tot verstrekking van inhoudsgegevens moet de lidstaat die het bevel
                  moet handhaven worden geïnformeerd door de uitvaardigende lidstaat. De lidstaten moeten
                  elkaar dan verdergaand informeren. De genotificeerde lidstaat kan de verstrekking
                  niet tegenhouden. Het uiteindelijke afweging is bij de autoriteiten van de uitvaardigende
                  lidstaat gelegd.
               
4. De gevolgen van de CLOUD Act
               
In mijn brief van 5 oktober 2018 informeerde ik uw Kamer over de Amerikaanse CLOUD
                     Act (Kamerstuk 32 317, nr. 526).
                  
Op grond van de CLOUD Act kunnen Amerikaanse autoriteiten gegevens vorderen die in
                     een ander land zijn opgeslagen bij bedrijven die in Amerika hun hoofdvestiging hebben.
                     De wet legt vast dat vorderingen van gegevens naar Amerikaans recht extraterritoriale
                     werking hebben. Voordat een vordering gedaan kan worden is een bevel vereist van een
                     Amerikaanse rechter; hierin brengt de CLOUD Act geen wijziging. Bedrijven kunnen een
                     bevel tot verstrekking van gegevens aanvechten bij de Amerikaanse rechter. Deze rechter
                     maakt vervolgens een belangenafweging tussen de conflicterende regels en belangen
                     die in de wet staan.
                  
Hiernaast maakt de CLOUD Act het mogelijk dat andere landen een verdrag sluiten met
                     de VS over de grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijs. In dat verdrag
                     kunnen voorwaarden worden opgenomen waaronder autoriteiten van dat land bij in de
                     VS gevestigde bedrijven direct elektronisch bewijs kunnen vorderen. Momenteel is dat
                     niet mogelijk; een overeenkomst kan de op grond van Amerikaanse regelgeving bestaande
                     belemmeringen wegnemen. Dit geldt niet voor gegevens van Amerikaanse personen (U.S. persons). Hun gegevens kunnen alleen via kanalen van wederzijdse rechtshulp worden gevorderd.
                     Het begrip «U.S. persons» omvat natuurlijke personen met de Amerikaanse nationaliteit
                     en met permanent verblijfsrecht in de Verenigde Staten en bepaalde rechtspersonen,
                     zoals in de VS geïncorporeerde ondernemingen3.
                  
De Europese Commissie heeft op 5 februari 2019 een aanbeveling gepresenteerd voor
                     een besluit van de Raad houdende machtiging tot het openen van onderhandelingen met
                     het oog op een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika
                     over grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal voor justitiële
                     samenwerking in strafzaken. De tekst van deze aanbeveling is inmiddels gewijzigd als
                     gevolg van overleg in de Raadswerkgroep. De actuele versie kan door uw Kamer worden
                     geraadpleegd via het gebruikelijke toegangsportaal voor de Raadsdocumenten.
                  
5. Standpunt van Nederland over het mandaat voor de overeenkomst tussen de EU en de
                  VS
               
Nederland vindt het positief dat onderhandelingen worden gestart over een verdrag
                     tussen de EU en de VS zodat duidelijkheid wordt verkregen over de positie van bedrijven
                     en de rechten van burgers. Verder komt samenwerking de rechtshandhaving ten goede:
                     het openbaar ministerie kan in een strafrechtelijk onderzoek in bepaalde gevallen
                     sneller en efficiënter over gegevens beschikken.
                  
Nederland vraagt aandacht voor twee belangrijke punten. Ten eerste het beginsel van
                     reciprociteit of wederkerigheid. De CLOUD Act vereist het gebruik van bestaande procedures
                     van wederzijdse rechtshulp voor het vorderen van gegevens van Amerikaanse personen
                     in de VS. Dit betekent dat gegevens van deze personen niet rechtstreeks bij de aanbieder
                     van (internet)diensten kunnen worden gevorderd. De consequentie van het beginsel van
                     wederkerigheid is dat de vordering van gegevens van «EU-personen» door Amerikaanse
                     autoriteiten eveneens alleen op grond van de rechtshulpverdragen kan worden gedaan.
                     Het doel moet zijn wederzijds overeenkomstige procedures en bevoegdheden overeen te
                     komen voor data van vergelijkbare (groepen van) personen.
                  
Het tweede punt betreft de rol van de autoriteiten van het land waar de data zijn
                     opgeslagen, dan wel waar het (internet) bedrijf of zijn vertegenwoordiger is gevestigd.
                     De CLOUD Act gaat ervan uit dat de Amerikaanse autoriteiten rechtstreeks bij bedrijven,
                     die in de VS hun hoofdvestiging hebben, gegevens kunnen vorderen. Dit zonder tussenkomst
                     van de autoriteiten van een ander land. Hier ligt een analogie met de E-evidence-verordening.
                     Nederland vindt dat er bij de vordering van verkeersgegevens of inhoudelijke gegevens
                     door de Amerikaanse autoriteiten betrokkenheid moet zijn van het land waar de gegevens
                     zijn opgeslagen of waar de aanbieder gevestigd is. Dit land kan dan toetsen of er
                     gewichtige belangen zijn die zich tegen verstrekking verzetten, met name rechten van
                     burgers en nationale belangen, zoals nationale veiligheid. In dat geval zouden de
                     autoriteiten van dat land moeten kunnen interveniëren. De rol van de overheid kan
                     wederkerig zijn en dus ook gelden als autoriteiten uit de EU gegevens vorderen van
                     bedrijven in de VS.
                  
Nederland richt zich hierbij op de meest ingrijpende gegevenscategorieën, te weten
                     verkeersgegevens en inhoudelijke gegevens. Verkeersgegevens («transactional data»)
                     zijn data die samenhangen met de voorziening in een dienst die wordt aangeboden door
                     een bedrijf, die ertoe dient contextuele of aanvullende informatie te geven over zo
                     een dienst en die wordt gegenereerd of verwerkt door een informatiesysteem of een
                     dienstaanbieder, zoals de bron en bestemming van een bericht, gegevens over de locatie
                     van de gebruikte apparatuur, datum, tijd, duur, omvang, route, format, het gebruikte
                     protocol, type van compressie (voor zover deze gegevens geen toegangsgegevens vormen).
                  
Inhoudelijke gegevens («content data») betreffen data die zijn opgeslagen in een digitaal
                     format, zoals tekst, stem, video, afbeeldingen en geluid (voor zover deze geen abonnee-,
                     toegangs- of verkeersgegevens zijn).
                  
De Europese Toezichthouder Gegevensbescherming (EDPS), heeft op 2 april 2019 advies
                     uitgebracht over het onderhandelingsmandaat voor de EU-VS overeenkomst over grensoverschrijdende
                     toegang tot elektronisch bewijs.4 Het Nederlandse standpunt is op het genoemde punt in lijn met het advies van de EDPS.
                     Deze toezichthouder betoogt (in paragraaf 28 op blz. 11 van zijn advies) onder meer:
                     «The EDPS considers that effective protection of fundamental rights in this context
                     requires a degree of involvement of public authorities of the requested party to the
                     envisaged agreement. He therefore recommends including as specific safeguard in the
                     negotiating directives the obligation for EU and US competent authorities to systematically
                     involve judicial authorities designated by the other Party as early as possible in
                     the process of gathering electronic evidence, in order to give these authorities the
                     possibility to effectively review compliance of the orders with fundamental rights
                     and possibly to raise grounds for refusal, on the basis of sufficient information
                     and within realistic deadlines».
                  
Nederland heeft beide genoemde punten naar voren gebracht in de onderhandelingen over
                     het mandaat op het niveau van de Raadswerkgroepen binnen de EU. De kwestie van de
                     reciprociteit is in de tekst van het mandaat opgenomen. Het punt van de betrokkenheid
                     van de autoriteiten van het land van het bedrijf van wie data worden gevorderd, is
                     niet opgenomen in de tekst. Naar het zich nu laat aanzien is er geen brede steun in
                     de Raad voor het Nederlandse standpunt in dezen. Voor de Europese Commissie is de
                     tekst van de ontwerpverordening elektronisch bewijs het inhoudelijke uitgangspunt
                     voor de onderhandelingen met de VS, dit geldt ook voor het punt van de rol voor de
                     handhavende lidstaat en daarbij behorende notificatie.
                  
6. Vervolgstappen in de besluitvorming
               
In de JBZ-Raad van december 2018 (Kamerstuk 32 317, nr. 532) werd over de E-evidence-verordening een algemene oriëntatie bereikt. Deze tekst
                     is de inhoudelijke basis voor onderhandelingen met het Europees Parlement (EP). Het
                     EP is nog bezig met de formulering van zijn standpunt. Ik verwacht dat het EP later
                     dit jaar, in zijn nieuwe samenstelling, zijn amendementen zal vaststellen. Vervolgens
                     zal in de triloog verder worden onderhandeld.
                  
Het Roemeense voorzitterschap heeft in maart jongstleden aangekondigd dat het mandaat
                     voor de onderhandelingen over een overeenkomst tussen de EU en de VS zal worden vastgesteld
                     in de JBZ-Raad van 6 en 7 juni 2019. Onlangs is gebleken dat het voorzitterschap de
                     besluitvorming wil versnellen en het mandaat, naar verwachting medio mei, aan de permanente
                     vertegenwoordigers (in het Coreper) wil voorleggen, waarna het als A-punt door de
                     Raad kan worden vastgesteld. Ik breng dit onder uw aandacht met het oog op uw inbreng
                     in de Nederlandse standpuntbepaling. Mijn voornemen is om in de verschillende Raadsgeledingen
                     het bovengeschetste standpunt in te nemen.
                  
Na vaststelling van het mandaat zal de Commissie met de VS onderhandelen. De procedure
                     voor de totstandkoming van een internationale overeenkomst is vastgelegd in artikel
                     218 van het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie (VWEU). De Commissie zal
                     de onderhandelingen voeren in nauw overleg met de Raad. Dit betekent onder meer dat
                     de Commissie (als onderhandelaar) te zijner tijd het resultaat zal voorleggen aan
                     de Raad, waarbij zij voorstellen zal doen voor Raadsbesluiten tot ondertekening en
                     sluiting van de overeenkomst. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van
                     stemmen. Voorafgaand aan het besluit tot sluiting is goedkeuring van het Europees
                     Parlement vereist. Volgens artikel 218, tiende lid, VWEU wordt het Europees Parlement
                     verder in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle geïnformeerd.
                  
De Commissie treedt op als onderhandelaar namens de Unie. De Commissie heeft aanbevolen
                     dat de tekst van de E-evidence-verordening binnen het mandaat voor de Commissie de
                     basis zal zijn voor de onderhandelingen. Het is vooralsnog een gegeven dat deze verordening
                     nog niet is afgerond en dat de tekst kan worden gewijzigd naar aanleiding van de amendementen
                     van het Europees Parlement. De Commissie wil na vaststelling van het mandaat starten
                     met de onderhandelingen met de VS en daarbij het voorbehoud maken dat er pas afspraken
                     kunnen worden gemaakt met de VS als de verordening is afgerond, dus na de triloog
                     met het Europees Parlement.
                  
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid