Brief regering : Straftoemetingsbeleid OM-strafbeschikking
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 514
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 april 2019
Tijdens het algemeen overleg op 10 april jongstleden over OM-afdoening heb ik uw Kamer
toegezegd bij brief te informeren over de afstemming van straffen in uitgevaardigde
OM-strafbeschikkingen met de straftoemetingspraktijk in de rechtspraak. Uw Kamer vroeg
daarbij aan te geven hoe ervoor gezorgd wordt dat de strafvorderingsrichtlijnen van
het OM wat betreft de strafbeschikkingen aansluiten bij de zogenoemde oriëntatiepunten
die binnen de rechtspraak zijn opgesteld.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft in 2017 in diens toezichtsrapport Beproefd verzet over de verschillen in straftoemeting tussen de officier van justitie en de rechter
opgemerkt: «Een sterkere oriëntatie op het straftoemetingsbeleid van de rechter kan
er in elk geval toe leiden dat er voor de verdachte minder reden is om verzet te doen.»1 Ter uitvoering hiervan heeft het College van procureurs-generaal in de «Aanwijzing
strafbeschikking» en de »Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen» als
uitgangspunt vastgelegd dat bij de strafbeschikking in het bijzonder rekening wordt
gehouden met de rechterlijke straftoemetingspraktijk. Deze wijzigingen van de aanwijzingen
zijn ingegaan op 1 januari respectievelijk 1 april 2019.
Ik acht dit voor dit moment een afdoende maatregel voor deze fase in het proces om
de kwaliteit van de uitvoeringspraktijk van de strafbeschikking te verbeteren. Deze
aanwijzingen geven de algemene uitgangspunten die elke officier van justitie hanteert
in het gebruik van de strafvorderingsrichtlijnen bij de vervolging van plegers van
misdrijven waarop het meerderjarigenstrafrecht wordt toegepast.
Een verdergaande aanpassing van de beleidsregels van het OM acht ik voor dit moment
niet nodig, omdat het daarmee door de procureur-generaal bij de Hoge Raad beoogde
doel – zoals genoemd het verminderen van redenen om in verzet te gaan – door de verbeteringen
in de toepassingspraktijk van de OM-strafbeschikking inmiddels minder noodzakelijk
is geworden. Het percentage verzetzaken is inmiddels vergelijkbaar met dat van hoger
beroep. Uit analyses van verzetschriften over de periode 2013–2016 komt bovendien
naar voren dat slechts in een beperkt aantal gevallen een door de bestrafte als te
hoog ervaren strafmaat de reden is voor het instellen van verzet: 8% bij misdrijven
en 14% overtredingen. Ik benadruk wel dat ik het van belang vind dat iedereen die
het niet eens is met de schuldvaststelling, die zichzelf onschuldig acht, de mogelijkheid
van verzet benut waarmee een zaak in volle omvang aan de rechter kan worden voorgelegd.
Ten slotte is het goed om te realiseren dat de harmonisering van de strafvorderingsrichtlijnen
met de oriëntatiepunten voor de straftoemeting binnen de Rechtspraak een keerzijde
kent. De oriëntatiepunten binnen de Rechtspraak komen tot stand door vast te leggen
wat er in de voorgaande jaren feitelijk door rechters aan straffen is opgelegd (responsief).
De strafvorderingsrichtlijnen van het OM hebben ook een sturend oogmerk. De afgelopen
jaren zijn op instigatie van de Tweede Kamer en de Ministers van Justitie (en Veiligheid)
de strafeisen bij diverse misdrijven verhoogd. Het ging daarbij om forse verhogingen,
in sommige gevallen tot 200%, zoals geldt bij geweld tegen hulpverleners. De kans
bestaat dat bij het gelijkschakelen van de strafeis in de strafvorderingsrichtlijnen
met de oriëntatiepunten, deze verhogingen van de strafeis zullen verdwijnen of in
hoogte verminderd zullen moeten worden.
Het bepalen van de strafeis is bovendien geen puur rekenkundige exercitie; het gaat
om een weging van verschillende factoren rondom het feit en de persoon van de verdachte.
Dat geldt zowel voor het OM als voor de Rechtspraak. Binnen die verschillende wegingen
is er geen zekerheid te geven dat de wegingen gelijk uitpakken. Bovendien is een diepgaandere
studie vereist naar bestraffingen per delict in de huidige rechterlijke vonnissen
en arresten, om een gelijkschakeling van de strafeis in strafbeschikkingen met de
rechterlijke straftoemetingspraktijk in alle strafvorderingsrichtlijnen te kunnen
realiseren.
Vanwege de nog recente wijziging van de OM-aanwijzingen is er nog weinig te zeggen
over de effecten ervan. Tijdens het debat op 10 april heb ik toegezegd met het OM
te bespreken de effecten van de gewijzigde aanwijzingen mee te nemen in de vervolgmeting
van de kwaliteitsverbetering van de strafbeschikking. Tijdens het algemeen overleg
op 10 april heb ik toegezegd uw Kamer uiterlijk in oktober 2020 te zullen informeren
over de uitkomsten van deze 2-meting door het OM. Tevens gaf ik aan met de procureur-generaal
bij de Hoge Raad in overleg te zullen treden over een nieuwe toezichtsrapportage.
In beide rapportages zal de stand van zaken rondom het aantal verzetsprocedures worden
meegenomen.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid