Brief regering : Nadere informatie naar aanleiding van de aanslag in Utrecht op 18 maart 2019
28 684 Naar een veiliger samenleving
Nr. 559
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 april 2019
De vreselijke aanslag in Utrecht, waarbij vier doden en meerdere gewonden te betreuren
                  zijn, staan Nederland in het geheugen gegrift. Het kabinet leeft mee met de slachtoffers
                  en hun naasten, wier leven van het ene op het andere moment overhoop is gehaald. De
                  gevolgen zullen nog lange tijd voelbaar zijn in onze samenleving.
               
Met deze brief informeer ik uw Kamer, zoals toegezegd, over de omstandigheden voorafgaand
                  aan de aanslag en over het functioneren van de nationale crisisstructuur.1 De reconstructie van de gebeurtenissen in Utrecht is nog in volle gang. Ook de evaluatie
                  van het functioneren van de crisisstructuur is nog niet afgerond. Bij wijze van tussenstand
                  informeer ik u over de feitelijkheden rond de opschaling van de nationale crisisorganisatie
                  en crisiscommunicatie en over de lopende evaluaties naar aanleiding van de aanslag
                  in Utrecht. Verder informeer ik u in deze brief over het strafrechtelijke verleden
                  van betrokkene, voor zover het strafrechtelijk proces dit toelaat. Ik realiseer me
                  dat met deze brief een aantal vragen van uw Kamer nog onbeantwoord blijft. Met deze
                  brief kom ik tegemoet aan mijn toezegging om uw Kamer voor het meireces te informeren.
                  Tegelijkertijd hecht ik eraan te benadrukken dat in deze fase het onderzoeksbelang
                  prevaleert.
               
18 maart 2019
Op 18 maart 2019 kwam om 10.42 uur een eerste melding binnen bij de politie Midden-Nederland
                  over een schietpartij in een tram op het 24 Oktoberplein in Utrecht. Het was direct
                  duidelijk dat het ging om een ernstig geweldsincident, waarbij een terroristisch motief
                  niet kon worden uitgesloten. Naar aanleiding van deze melding zijn de hulpdiensten
                  opgeschaald. Binnen vijf minuten was een eerste politie-eenheid ter plaatse. Ook het
                  Rapid Response Team (RRT) en het Quick Reaction Force (QRF) van de Dienst Speciale
                  Interventies (DSI) zijn na de 112 alarmering ter plaatse gegaan. Om 10:59 uur was
                  de eerste DSI eenheid ter plaatse. Tevens is het zogenaamde DSI-alarm geactiveerd.
                  Daardoor werden ook alle andere operators van de DSI gealarmeerd en op strategische plaatsen in heel Nederland gestationeerd.
               
De eerste ambulance was binnen enkele minuten ter plaatse. Er zijn direct meerdere
                  ambulances opgeroepen, 14 in totaal. Om 11.12 uur is opgeroepen tot grootschalige
                  geneeskundige bijstand. Bovenop de ambulances die er al waren, zijn drie traumahelikopters
                  opgeroepen en is om 11.32 uur het calamiteitenhospitaal in het Universitair Medisch
                  Centrum Utrecht geopend. Om 14.07 uur liet de meldkamer aan het UMC Utrecht weten
                  dat er geen slachtoffers meer zouden komen. Op dat moment is het calamiteitenhospitaal
                  weer gesloten.
               
Alle inzet van de hulpdiensten was er op gericht om de slachtoffers zorg te bieden,
                  een eventuele vervolgdreiging tegen te gaan, verdachte(n) aan te houden en zo snel
                  mogelijk het maatschappelijk leven te laten hervatten.
               
Om 11.03 uur kwam de eerste officiële melding van de schietpartij in Utrecht bij het
                  Nationaal Crisiscentrum (NCC) binnen. Na het inwinnen van informatie ten behoeve van
                  het vormen van een eerste beeld over de ernst en achtergronden van de situatie en
                  interne beraadslaging binnen de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid
                  (NCTV), werd rond 11.40 uur besloten de nationale crisisorganisatie te activeren.
                  Ook besloot de NCTV om 12.15 uur het dreigingsniveau voor de provincie Utrecht tijdelijk
                  te verhogen naar niveau 5 (kritiek). Dit naar aanleiding van het beeld dat er een
                  ernstige schietpartij had plaatsgevonden, de dader(s) voortvluchtig was/waren en een
                  vervolgaanslag niet kon worden uitgesloten. Deze ontwikkelingen gaven de lokale driehoek
                  aanleiding om bewoners en bezoekers van Utrecht te adviseren binnen te blijven. Toen
                  de informatie werd bevestigd (rond 15.45 uur) dat er alleen op het 24 Oktoberplein
                  was geschoten en de politie zich richtte op één verdachte, is dit advies ingetrokken.
               
Na een klopjacht werd om 18.18 uur de voortvluchtige verdachte aangehouden door de
                  DSI. Niet lang na deze aanhouding (18.43 uur) is het tijdelijk opgehoogde dreigingsniveau
                  voor de provincie Utrecht weer teruggebracht naar niveau 4 (substantieel). De nationale
                  crisisstructuur is op dinsdagochtend weer afgeschaald, nadat het laatste overleg in
                  het kader van de nationale crisisstructuur op dinsdagochtend 19 maart om 09.00 uur
                  had plaatsgevonden.
               
Het strafrechtelijk onderzoek is onmiddellijk gestart en nog in volle gang. De verdachte
                  wordt verdacht van viervoudige moord dan wel doodslag met een terroristisch oogmerk.
                  De 37-jarige verdachte Gökmen T. heeft inmiddels bekend dat hij de schutter was en
                  dat hij alleen heeft gehandeld. Op dit moment kan er, gelet op het onderzoeksbelang,
                  over zijn verklaring verder niets worden gemeld. De drie andere personen die in relatie
                  tot deze zaak waren aangehouden zijn heengezonden. Zij zijn geen verdachte meer in
                  het onderzoek. Op 1 juli aanstaande is een pro-forma zitting over deze zaak.
               
Aanpak van het incident binnen de nationale crisisstructuur
Het incident is zowel binnen de crisisstructuren als binnen de operationele eenheden
                  behandeld als een terroristische aanslag, aangezien het direct duidelijk was dat het
                  ging om een ernstig geweldsincident in de openbare ruimte, en een terroristisch motief
                  niet kon worden uitgesloten. De lokale driehoek (burgemeester, hoofdofficier van justitie
                  en het sectorhoofd en hoofd operatiën van de politie) en vanaf 14.00 uur het Gemeentelijk
                  Beleidsteam (GBT) hadden de regie op de aanpak in Utrecht. De nationale crisisstructuur
                  dient als aanvulling op- en ter ondersteuning van de lokale crisisstructuur. Er is
                  dan ook nauw samengewerkt.
               
Vanwege de dynamiek van het geweldsincident in Utrecht besloot de NCTV om 12.30 uur
                     de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) bijeen te roepen en om 13.30
                     uur de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb)
                  
Vanuit de ICCb en de MCCb was verbinding met de crisisorganisatie in Utrecht. De burgemeester
                     van Utrecht en andere vertegenwoordigers van het lokale gezag hebben telefonisch deelgenomen
                     aan de ICCb en MCCb. Vanuit de NCTV zijn liaisons naar Utrecht afgevaardigd om verbinding
                     te leggen tussen beide crisisorganisaties. Er zijn op diverse momenten situatieschetsen
                     en duidingen van de gebeurtenissen met elkaar gedeeld. Voor de informatievoorziening
                     naar de overige veiligheidsregio’s is vanuit het Landelijk Operationeel Coördinatie
                     Centrum (LOCC), in nauwe afstemming met het NCC, het multidisciplinaire landelijk
                     operationeel beeld beschikbaar gesteld; daarmee kregen zij een duiding voor de vervolgdreiging
                     in eigen regio alsook een goed beeld van de maatregelen die in Utrecht en landelijk
                     werden genomen.
                  
De laatste jaren is veel inzet gepleegd op de voorbereiding op dit crisistype. Zowel
                  in de planvorming als oefeningen in samenwerking met onder andere leden van het kabinet,
                  gemeenten en veiligheidsregio’s, inlichtingendiensten, politie, Koninklijke Marechaussee
                  (KMar) en Openbaar Ministerie. Bij behandeling van een incident als terroristische
                  aanslag zijn voor de nationale crisisorganisatie het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming
                  en de Handreiking Terrorisme-gevolgbestrijding van toepassing.2
De nationale crisisstructuur heeft een landelijke focus die zich richt op de situatie
                  in Nederland als geheel, en op de internationale aansluiting, waaronder met Europese
                  zusterorganisaties en ambassades in Den Haag. Een aanslag ergens in Nederland heeft
                  immers direct ook (inter)nationale impact. Zo bestaat het risico op incidenten en
                  nieuwe aanslagen elders en moeten keuzes worden gemaakt over de te treffen landelijke
                  maatregelen, bijvoorbeeld om de hulpverlening te faciliteren (bijstand), de vervolgdreiging te beperken, de bescherming van objecten of de weerbaarheid van de samenleving
                  als geheel te vergroten, de opsporing te bevorderen of om de aanpak lokaal te faciliteren.
                  Mede omwille van de coördinatie van de eventueel benodigde bijstand (inzet defensieonderdelen)
                  was ook het LOCC opgeschaald.
               
Ook is het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) bijeengeroepen om de crisiscommunicatie
                  te organiseren. Crisiscommunicatie is een belangrijk instrument om zorgen en ontwrichting
                  van de samenleving tegen te gaan. Dit NKC coördineert de pers- en publieksvoorlichting
                  vanuit de rijksoverheid bij crises. Het NKC adviseert de crisisoverleggen over de
                  te volgen communicatie-strategie en de communicatieve gevolgen van (voor)genomen besluiten.
                  Het NKC had contact met het actiecentrum communicatie van de gemeente Utrecht. Daarbij
                  is afgesproken om omgevingsanalyses uit te wisselen en contact te houden over timing
                  en inhoud van communicatiemomenten. Het NKC heeft tijdens de opschaling op 18 en 19 maart
                  verschillende middelen voor de communicatie ingezet, waaronder persverklaringen, de
                  twitteraccounts van de NCTV3, de website van de NCTV4 en www.rijksoverheid.nl. Daarnaast is er actief verwezen naar communicatiekanalen van de gemeente Utrecht
                  en politie Utrecht voor informatie.
               
Strafrechtelijk verleden van T.
Zoals ik u eerder heb aangegeven, vormen lopende strafrechtelijke onderzoeken naar
                  T. een belemmering om volledig over zijn strafrechtelijk verleden te communiceren.
                  Hieronder ga ik in op het strafrechtelijk verleden van T. voor zover de lopende strafrechtelijke
                  onderzoeken dat toelaten. Indien de rechterlijke macht zelf aanleiding ziet om meer
                  en anders bekend te maken, dan is dat een onafhankelijke beslissing.
               
Uit de justitiële documentatie van T. volgt dat hij in ieder geval vanaf zijn achttiende
                  levensjaar geregeld in aanraking is gekomen met justitie. Aanvankelijk ging het vooral
                  om incidenten ter zake van eenvoudige mishandeling (tot 2005) en later betrof het
                  met name vermogensdelicten, zoals (winkel)diefstal en bedrijfsinbraken. Een uitgesproken
                  gewelddadig element lijkt te ontbreken in de feiten zoals die uit de documentatie
                  van T. naar voren komen. Bij enkele feiten is sprake van een meer gewelddadig karakter,
                  waaronder een bedreiging in 2009 en het bezit van een wapen op 7 december 2013. De
                  rechtbank heeft het betreffende vonnis in deze laatste zaak op 19 maart jl. gepubliceerd5. Daarnaast is in juli 2017 aangifte gedaan tegen T. wegens verkrachting. Deze zaak
                  ligt ter beoordeling voor aan de rechter in eerste aanleg. Om deze reden kan ik slechts
                  beperkt op deze zaak ingaan.
               
Zedenzaak
T. wordt verdacht van een verkrachting in relationele sfeer in juli 2017. Hij is in
                  verband met deze verdenking op 24 augustus 2017 aangehouden en heeft tot 22 september
                  2017 in voorlopige hechtenis gezeten. Met het oog op de psychische problematiek van
                  de verdachte heeft de officier van justitie een reclasseringsadvies aangevraagd ten
                  behoeve van de zitting. Ook heeft de officier van justitie het NIFP verzocht om een
                  psychologisch onderzoek uit te voeren waarbij recidivegevaar en toerekeningsvatbaarheid
                  worden onderzocht.
               
De rechtbank Midden-Nederland heeft op 21 september 2017 de voorlopige hechtenis van
                  de verdachte geschorst onder oplegging van een aantal voorwaarden zoals het meewerken
                  aan persoonlijkheidsonderzoeken van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie
                  (NIFP); het meewerken aan een reclasseringsrapportage ten behoeve van de zitting;
                  een contactverbod met het slachtoffer en de algemene voorwaarde dat de verdachte zich
                  niet aan een strafbaar feit schuldig maakt. Op 22 september in de ochtend is T. in
                  vrijheid gesteld. Bij de schorsing heeft de raadkamer voor de duur van de schorsing
                  geen reclasseringstoezicht opgelegd. Dit laatste betekent dat T. geen meldplicht heeft
                  bij de reclassering.
               
T. houdt zich niet aan de gestelde voorwaarden. Hij werkt niet mee aan het opstellen
                  van een persoonlijkheidsonderzoek door het NIFP en een adviesrapport van de reclassering
                  ten behoeve van de rechtszitting. Daarom heeft de rechtbank op 4 januari 2019 op verzoek
                  van het Openbaar Ministerie (OM) de schorsing opgeheven. T. komt weer vast te zitten.
               
De officier van justitie heeft tijdens de zitting aangegeven dat voor dit soort ernstige
                  feiten genoemde rapporten erg belangrijk zijn omdat er behoefte is om meer te weten
                  te komen over de persoon van de verdachte en over hoe recidive kan worden tegengegaan.
                  Hoewel de officier van justitie volhardt in de vordering tot opheffing van de schorsing,
                  zal hij zich niet verzetten tegen het verzoek van de verdediging. Daarbij hecht de
                  officier van justitie groot belang aan de voorwaarde dat de verdachte in geval van
                  schorsing meewerkt aan de genoemde rapporten, en ditmaal wél onder reclasseringstoezicht
                  komt te staan.
               
Schorsing voorlopige hechtenis
T. heeft op 22 januari 2019 opnieuw om schorsing van zijn voorlopige hechtenis verzocht.
                  De officier van justitie meent dat er nog altijd ernstige bezwaren zijn. Hij sluit
                  zich aan bij de stellingname van de raadkamerofficier van justitie van 4 januari 2019,
                  namelijk dat hij zich niet zal verzetten tegen het verzoek van de verdediging, mits
                  wordt vastgehouden aan de eerder gestelde voorwaarden én aanvullend reclasseringstoezicht.
                  De rechtbank heeft ook dit verzoek van de verdachte op 31 januari 2019 afgewezen.
               
Verdachte gaat vervolgens in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het
                  gerechtshof houdt de behandeling van het hoger beroep op de zitting van 20 februari
                  2019 aan om de verdachte op een volgende zitting in persoon te horen. Nadat de verdachte
                  vervolgens ter zitting van het gerechtshof op 27 februari 2019 uitdrukkelijk heeft
                  verklaard ook mee te zullen werken aan een persoonlijkheidsonderzoek door het NIFP
                  en een rapportage van de reclassering ten behoeve van de rechtszitting heeft het gerechtshof
                  de voorlopige hechtenis van verdachte per 1 maart 2019 onder algemene en bijzondere
                  voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht, geschorst.
               
In het beroep over de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de advocaat-generaal
                  het standpunt ingenomen, in lijn met de overwegingen van beide officieren in de raadkamerprocedures,
                  dat ernstige bezwaren ten aanzien van de verdachte nog altijd aanwezig zijn, maar
                  dat – nu de grondslag tot voorlopige hechtenis wordt gevormd door de recidivegrond
                  – het van belang is dat de verdachte in de lange schorsingsperiode van 22 september
                  2017 tot 3 januari 2019 het contactverbod met het slachtoffer niet heeft geschonden
                  en, voor zover uit het dossier naar voren kwam, ook geen nieuwe incidenten op zedengebied
                  hebben plaatsgevonden. Volgens de advocaat-generaal was er dan ook ruimte voor een
                  schorsing. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek
                  tot schorsing van de voorlopige hechtenis onder algemene en bijzondere voorwaarden,
                  waaronder reclasseringstoezicht.
               
Afwegingskader
Algemeen uitgangspunt is dat een verdachte zijn proces in vrijheid moet kunnen afwachten.
                  Dit hangt samen met de onschuldpresumptie van een verdachte. Dit kan anders zijn wanneer
                  krachtens wettelijk voorschrift voorlopige hechtenis mogelijk is. Voorlopige hechtenis
                  is alleen toegelaten bij specifiek in de wet genoemde misdrijven, indien er een ernstige
                  verdenking van betrokkenheid bestaat en er ook goede redenen bestaan om iemand in
                  voorlopige hechtenis te nemen of te houden. Daarbij geldt dat een verdachte niet langer
                  in voorarrest zou moeten zitten dan de lengte van zijn te verwachten straf. Dit laatste
                  heet het anticipatiegebod dat zijn weerslag vindt in artikel 67a, lid 3, Wetboek van
                  Strafvordering. Op basis van het subsidiariteitsbeginsel dient de rechter na te gaan
                  of op andere, voor de verdachte minder bezwarende wijze, tegemoet kan worden gekomen
                  aan het doel dat met de voorlopige hechtenis in het concrete geval wordt beoogd.
               
Andere strafzaken
In de periode dat de voorlopige hechtenis van T. is geschorst, wordt hij voor een
                  drietal lichtere vergrijpen aangehouden namelijk de heling van een TomTom op 18 november
                  2017, een inbraak in een fietsenwinkel op 13 september 2018 en een diefstal van een
                  fiets in vereniging op 15 oktober 2018. In alle drie de zaken werd T. een of twee
                  dagen later heengezonden met een dagvaarding in persoon.
               
Ten aanzien van de heling van de TomTom heeft de politierechter verdachte op 28 november
                  2017 bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken. De beide andere
                  zaken hebben respectievelijk op 4 en 5 maart jl. bij de politierechter op zitting
                  gestaan. Ten aanzien van de fietsendiefstal heeft de politierechter een gevangenisstraf
                  van 2 weken opgelegd waarvan 1 week voorwaardelijk. Ten aanzien van de bedrijfsinbraak
                  bij de fietsenwinkel heeft de politierechter een gevangenisstraf van 4 maanden opgelegd.
                  T. is tegen alle drie de uitspraken van de politierechter tijdig in beroep gegaan.
                  In alle drie de zaken loopt het appel nog. Deze veroordelingen zijn derhalve nog niet
                  onherroepelijk.
               
Eén van de algemene voorwaarden die op 21 september 2017 door de raadkamer bij schorsing
                  van de voorlopige hechtenis in de verkrachtingszaak is opgelegd, betreft de algemene
                  voorwaarde dat de verdachte zich tussentijds niet schuldig maakt aan een strafbaar
                  feit. Het stellen van deze algemene voorwaarde houdt niet zonder meer in dat het overtreden
                  ervan leidt tot een opheffing van de schorsing. Het OM kan hierin de nodige afwegingen
                  maken en de rechter heeft hierin eveneens een discretionaire bevoegdheid.
               
Geweldsincident PI
Op 25 februari 2019 heeft een geweldsincident plaatsgevonden in de penitentiaire inrichting
                  waar T. op dat moment in voorlopige hechtenis zat. Mij is bevestigd dat T. zich die
                  dag agressief heeft gedragen richting een medewerker. Agressie tegen personeel wordt
                  nimmer getolereerd. Direct na het incident volgde daarom een disciplinaire straf tegen
                  T. Ook is, zoals gebruikelijk bij een vermeend strafbaar feit, na melding bij de politie,
                  aangifte gedaan. Op 28 februari heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van
                  de penitentiaire inrichting afgesproken met de politie om op 8 maart aangifte te doen
                  namens de betrokken medewerker. Dat is ook gebeurd, er is aangifte gedaan van mishandeling.
                  Dit betreft een lopende zaak waarover ik in het belang van het onderzoek geen verdere
                  uitlatingen kan doen.
               
Evaluaties
In deze brief heb ik uw Kamer geïnformeerd over de eerste bevindingen van de reconstructie.
                  Gezien de ernst en maatschappelijke impact van de gebeurtenissen en het belang om
                  eventuele lessen mee te nemen in ons toekomstig optreden, zullen evaluaties plaatsvinden.
                  Deze evaluaties zien op 1) het functioneren van de nationale crisisstructuur, 2) de
                  beslissingen die zijn genomen ten aanzien van de verdachte in relatie tot zijn strafrechtelijk
                  verleden, en 3) de uitwisseling en opvolging van signalen waaruit zou kunnen blijken
                  dat de verdachte mogelijk geradicaliseerd was. De politie en de gemeente evalueren
                  de crisis op eigen initiatief en met een eigen tijdpad.
               
In de evaluatie van de nationale crisisstructuur zullen de effecten van de verhoging
                  van het dreigingsniveau en de informatievoorziening door de overheid worden meegenomen.
                  Het verzoek vanuit belangenorganisaties en uw Kamer (onder andere de motie van het
                  lid Drost c.s.)
                  6 om aandacht voor de crisiscommunicatie voor doven en slechthorenden en in het bijzonder
                  voor de inzet van gebarentolken, wordt opgepakt in het kader van de uitvoering van
                  de agenda risico- en crisisbeheersing,
                  7
De Inspectie Justitie en Veiligheid valideert de evaluaties die plaatsvinden naar
                  aanleiding van de aanslag in Utrecht.8 Dit betekent dat de Inspectie een uitspraak zal doen over de betrouwbaarheid van
                  deze evaluaties. Het plan van aanpak van de Inspectie, evenals de validatierapporten
                  worden door de Inspectie gepubliceerd. Tevens zullen de evaluaties in zijn totaliteit
                  op conclusies worden bezien. Mochten hieruit, zoals door uw Kamer gevraagd, indicaties
                  naar voren komen dat de veiligheidspartijen niet beschikten over voldoende bevoegdheden
                  of capaciteiten, dan zal ik u daarover informeren. De burgemeester van Utrecht legt
                  lokaal politieke verantwoording af, onder andere over de inzet van de lokale crisisorganisatie.
               
Evaluatie van de omstandigheden die hebben geleid tot de aanslag in Utrecht
De thans bekende feiten zoals naar voren komen uit het strafrechtelijk verleden en
                     de behandeling van de lopende strafzaken geven mij aanleiding de werking van het justitiële
                     systeem op een aantal punten nader te evalueren. Ook wordt
                  
onderzocht of er signalen waren waaruit zou kunnen blijken dat de verdachte mogelijk
                     geradicaliseerd was, en hoe opvolging gegeven is aan deze signalen. Daarbij zal het
                     verzoek van uw Kamer in te gaan op de vraag of de verdachte is geradicaliseerd in
                     de gevangenis worden meegenomen9. Ik kom na de validatie van de Inspectie van Justitie en Veiligheid met uw Kamer
                     te spreken over eventuele maatregelen en of nader onderzoek.
                  
Tot slot
De reconstructie van de gebeurtenissen in Utrecht is nog gaande. Er lopen verschillende
                  evaluaties die in alle zorgvuldigheid worden uitgevoerd. Daarbij speelt dat de verschillende
                  strafbare feiten waarvan T. wordt verdacht nog in onderzoek dan wel onder de rechter
                  zijn. Dat stelt beperkingen aan de mate waarin ik informatie met uw Kamer kan delen.
                  Dit geldt ook voor informatie over signalen van mogelijke radicalisering van de verdachte,
                  al dan niet tijdens detentie. Zodra de mogelijkheid zich voordoet zal ik uw Kamer
                  nader informeren over de resultaten van bovenstaande evaluaties, dan wel zaken uit
                  het strafproces die in de openbaarheid kunnen worden gedeeld.
               
De Minister van Justitie en Veiligheid,
                  F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid