Brief regering : Tijdlijn inzake bijenrichtsnoer
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 451 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 april 2019
In het Algemeen Overleg over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad
van 10 april 2019 heb ik toegezegd om uw Kamer te informeren over de tijdlijn aangaande
de Nederlandse inbreng bij de totstandkoming van het nieuwe bijenrichtsnoer en uw
Kamer daarbij, waar mogelijk, afschriften van het door Nederland ingebrachte commentaar
te sturen. Hierbij geef ik invulling aan deze toezegging.
De inzet van Nederland is steeds geweest om snel te komen tot een goed bijenrichtsnoer,
waarbij Nederland ervoor pleitte – en dat nog steeds doet – om de onderdelen van het
richtsnoer die wetenschappelijk actueel en praktisch uitvoerbaar zijn zo snel mogelijk
in te voeren, en daarnaast de European Food Safety Authority (EFSA) mandaat te geven
om binnen een bepaald tijdsbestek de onderdelen uit te werken waarvoor dat nog niet
het geval is. Daarbij wil ik benadrukken dat de Nederlandse inzet voor het bijenrichtsnoer
niet op zichzelf staat. Het belang van bijen als onmisbare schakel voor de biodiversiteit
en bestuiver voor allerlei voedingsgewassen staat voor mij buiten kijf. Voordat ik
inga op de tijdlijn inzake het bijenrichtsnoer, zet ik op hoofdlijnen mijn bredere
inzet voor bescherming en behoud van bijen uiteen.
Tijdlijn inzake bijenrichtsnoer
Periode tot en met 2013
Het toetsingskader op basis waarvan ook de risico’s voor bijen worden bekeken bij
de beoordeling van stoffen voor gewasbeschermingsmiddelen («guidance document on terrestrial
ecotoxicology») stamt uit 2001. Er was, en is, consensus in de EU dat er een nieuw,
specifiek toetsingskader voor bijen nodig is. Daarom heeft de Europese Commissie (EC)
op 18 maart 2011 EFSA verzocht om een nieuw toetsingskader op te stellen. Bij de ontwikkeling
van dit toetsingskader waren het Ctgb en de Wageningen Universiteit (WUR), als deelnemer
aan de begeleidende werkgroep, actief betrokken. EFSA heeft dit toetsingskader (het
nieuwe bijenrichtsnoer) in juli 2013 opgeleverd. Na oplevering van het richtsnoer
door EFSA was er veel discussie in het permanente comité van lidstaten (SCoPAFF en
voorganger SCoFCAH) over haalbaarheid – gezien de wetenschappelijke onzekerheden –
en uitvoerbaarheid van de risicobeoordeling door gebrek aan richtsnoeren. Nederland
heeft in september 2013 met commentaar gereageerd, waarbij onder meer is aangegeven
dat dit vernieuwde richtsnoer noodzakelijk is en doet het voorstel een workshop te
organiseren over de praktische ervaringen met de richtsnoer (zie bijlage 1)1. Nederland heeft daarbij de EC aangeboden een workshop voor risicobeoordelaars en
risicomanagers te helpen organiseren, voorbereiden en daarvoor menskracht en financiële
middelen beschikbaar te stellen met het doel om het door EFSA ontwikkelde toetsingskader
aan te laten nemen en zo tot een geharmoniseerde toetsing te komen in de EU, conform
de nieuwste wetenschappelijke inzichten. De workshop over het voorgestelde bijenrichtsnoer
heeft met brede deelname van lidstaten 11–12 december 2013 plaatsgevonden. In de workshop
werd geconstateerd dat het bijenrichtsnoer op een aantal onderdelen nadere uitwerking
behoefde en dat er een begeleidende «roadmap» zou worden gemaakt om invoering zo snel
mogelijk te realiseren. Daarvoor was (regulier) overleg door EFSA met lidstaten nog
in december 2013, waar Nederland wederom hulp heeft aangeboden om te komen tot spoedig
«take note» en een inwerking treden van het richtsnoer in de herfst van 2014.
2014 en 2015
In de SCoPAFF-vergaderingen van maart, mei, juli, oktober en december 2014 is het
bijenrichtsnoer besproken onder de A-agendapunten (informerend).2 In het verslag van maart 2014 wordt onder meer verwezen naar de workshop in december
2013 die mede met organisatorische en financiële steun van Nederland kon worden georganiseerd.
Er is in 2014 vanuit Nederland geen schriftelijk commentaar ingebracht. De Europese
Commissie is in afwachting van een nieuwe Commissaris die het dossier verder moet
brengen.
In 2015 is het bijenrichtsnoer niet inhoudelijk besproken. In januari 2015 werd kort
terugverwezen naar het overleg van december 2014 en in december 2015 maakten lidstaten
melding van dilemma’s op nationaal niveau omdat het richtsnoer nog niet was aangenomen.
In de tussenliggende SCoPAFF-vergaderingen (maart, mei, juli en september) is alleen
gemeld dat de interne consultatie tussen de diensten van de Europese Commissie nog
gaande was.3
2016
In de SCoPAFF-vergadering in januari is het bijenrichtsnoer niet besproken. In de
vergadering in maart werd gemeld dat waarschijnlijk in mei een conceptvoorstel voor
een implementatieplan kon worden geagendeerd. In de vergadering in mei werd een conceptvoorstel
geagendeerd voor de implementatie van het bijenrichtsnoer en de wijziging van de Uniforme
beginselen. In het voorgestelde implementatieplan werd gesproken over een gefaseerde
invoering van onderdelen van de bijenrichtsnoer. De discussie ging over de onderdelen
waarover consensus bestond om al als eerste in te voeren en welke onderdelen nader
uitgezocht moesten worden. De Europese Commissie vroeg aan de lidstaten om uiterlijk
10 juni 2016 schriftelijk commentaar in te dienen. Nederland heeft het gevraagde commentaar
op 10 juni aangeleverd. In bijlage 2 treft u het schriftelijke commentaar dat Nederland
heeft ingediend4. Daarin wordt de Europese Commissie onder meer herinnerd aan herhaalde verzoeken
van Nederland om de bijenrichtsnoer af te ronden en beschikbaar te maken voor de risicobeoordeling
van stoffen. Tevens steunde Nederland het voorstel voor een gefaseerde implementatie
(time-frame proposal) van het bijenrichtsnoer en stelde voor om EFSA mandaat te geven om onderwerpen verder
uit te werken. In de Nederlandse inbreng werd ook ingegaan op onder meer vraagtekens
over de chronische toxiciteit en achtergrond sterfte, uitvoerbaarheid van veldstudies
en effecten op hommels en wilde (solitaire) bijen. De Europese Commissie kondigde
in de vergadering van juli aan het voorstel te herzien, rekening houdend met het ingediende
commentaar van lidstaten.
In de vergadering in september en oktober is geen aangepast voorstel besproken. In
de vergadering van december is door de Europese Commissie een gewijzigd voorstel toegelicht
met het verzoek aan lidstaten om uiterlijk 13 januari 2017 commentaar toe te sturen.
2017
In januari 2017 heeft Nederland het door de Europese Commissie verzochte commentaar
schriftelijk geleverd. Inhoudelijk kwam dat sterk overeen met het commentaar uit 2016
(vraagtekens bij chronische toxiciteit, uitvoerbaarheid van veldstudies, hommels en
wilde bijen). In bijlage 3 treft u het schriftelijke commentaar dat Nederland heeft
ingediend5.
In de SCoPAFF-vergadering van januari werd melding gemaakt van de ontvangen commentaren
van twee lidstaten (waarvan één het Nederlandse commentaar). In de SCoPAFF-vergaderingen
van maart, mei, juli en oktober heeft de Europese Commissie geen aangepast voorstel
geagendeerd. Wel werden door enkele lidstaten vragen gesteld en zorgen geuit over
de stand van zaken inzake de implementatie van het bijenrichtsnoer. Alhoewel de betreffende
lidstaten in het verslag van de Europese Commissie niet met naam worden genoemd, was
Nederland één van de landen die aandrong op voortgang van dit dossier.
Per brief van 11 juli 2017 is uw Kamer door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd over
de voorstellen van de Europese Commissie over beperking van het gebruik van drie neonicotinoïden
(Kamerstuk 27 858, nr. 396). Bijgevoegd bij deze brief was een advies van het Ctgb over het voorstel van de
Europese Commissie. Hierin wordt (op pag. 3 en 5/6) kort ingegaan op de belangrijkste
tekortkomingen van het bijenrichtsnoer. Belangrijkste punt van discussie was echter
de vraag of het juist was om een niet-goedgekeurd richtsnoer te gebruiken voor de
herbeoordeling van een werkzame stof. Volledigheidshalve treft u in bijlage 3 de relevante
passages uit het advies van het Ctgb6.
2018
In april 2018 heb ik het Europees voorstel gesteund om het gebruik van drie neonicotinoiden
drastisch te beperken (Kamerstuk 27 858, nr. 421). De bijlage bij die brief bevat een Ctgb-appreciatie van de EFSA-beoordeling waarin
het Ctgb spreekt over zeer conservatieve aannames van het bijenrichtsnoer zoals opgesteld
door het EFSA en de erg strikte eisen aan de betrouwbaarheid van veldstudies.
In de SCoPAFF-vergaderingen van januari en maart is niet gesproken over het bijenrichtsnoer.
In de meivergadering is gemeld dat er in juli over gesproken zou worden. In de vergadering
van juli 2018 heeft de Europese Commissie een aangepast voorstel voor een gefaseerde
implementatie van het bijenrichtsnoer voorstel geagendeerd en lidstaten gevraagd om
uiterlijk 3 september 2018 te reageren. Nederland heeft, met enige vertraging, op
18 september 2018 schriftelijk commentaar opgestuurd. In de vergadering van oktober
werd het ingezonden commentaar besproken. Op basis van het ingezonden commentaar van
lidstaten kwam de Europese Commissie met een nieuw voorstel voor een gefaseerde implementatieplan
van het bijenrichtsnoer en vroeg lidstaten uiterlijk 12 november 2018 te reageren.
Nederland heeft het gevraagde commentaar 21 november 2018 gemaild. Ik heb uw Kamer
de schriftelijke inbreng van september en november met mijn brief van 9 april jl.
integraal toegestuurd (Kamerstuk 27 858, nr. 446). Volledigheidshalve heb ik deze inbreng nogmaals toegevoegd als bijlagen 5 en 67.
In december 2018 heeft de Europese Commissie toegelicht hoe het de opmerkingen van
de lidstaten op het implementatieplan heeft verwerkt. De Commissie vroeg de lidstaten
opnieuw hierop een reactie in te sturen. Nederland heeft in reactie hierop op 18 januari
2019 inbreng geleverd. Deze is integraal opgenomen in bijlage 78.
2019
Dit jaar heeft het bijenrichtsnoer in januari en maart op de agenda van het SCoPAFF
gestaan. In januari berichtte de Europese Commissie over de stand van zaken van het
mandaat aan EFSA om onderdelen van het richtsnoer te herzien. De Europese Commissie
heeft in maart gemeld dat het mandaat aan EFSA voor de herziening is verleend, met
een deadline van twee jaar. Zoals aangegeven tijdens het AO verwacht ik dat in de
SCoPAFF-vergadering van mei a.s. gestemd zal worden over een aangepast voorstel voor
een gefaseerde implementatie van het bijenrichtsnoer. Ik zal uw Kamer daar uiteraard
vooraf over informeren.
Inzet op bijen
Internationaal wil Nederland een aanjaagrol vervullen als het gaat om het behoud van
onze bestuivers. Nederland speelt een actieve rol in de wereldwijde Convention on
Biological Diversity (CBD) en het Intergouvernementeel Platform voor Biodiversiteit
en Ecosysteemdiensten (IPBES). Nederland heeft daarnaast de vier jaar geleden een
wereldwijde Coalition of the Willing on Pollinators «Promote Pollinators» opgericht.
Hierbij committeren de leden zich om bijenstrategieën te ontwikkelen om bestuivers
te beschermen. Nederland financiert hiervoor de ontwikkeling van een secretariaat
dat de leden van deze coalitie ondersteunt. Verder heeft Nederland het EU Pollinators
Initiative, dat in 2018 is vastgesteld, gesteund.
Op nationaal gebied werkt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV) via diverse projecten aan het behoud van bestuivers. Op 22 januari 2018 is de
Nationale Bijenstrategie gepresenteerd, mede door LNV ondertekend en op 26 februari
2018 aangebonden aan uw Kamer (Kamerstuk 33 576, nr. 122). Verder heeft ministerie vorig jaar de «Datahackathon Big Data for Bees» georganiseerd
en is aangesloten bij het initiatief van Wereldnatuurfonds, Rabobank, BoerenNatuur
en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) «Farming for Nature» om boeren
te belonen die zich inzetten voor het versterken van bijenpopulaties.
In het huidige Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is per 1 januari 2019 het aantal
maatregelen voor de invulling van de 5%-verplichting voor het ecologisch aandachtsgebied
uitgebreid met drachtplanten die voor (honing)bijen gunstig zijn. In het kader van
het op te stellen nationaal strategisch plan voor het volgend GLB wordt bezien of
initiatieven zoals de biodiversiteitsmonitor kunnen worden ondersteund. Vanuit project
Fabulous Farmers subsidieert LNV boeren die bestuivers helpen door het plaatsen van
bloeiende akkerranden. Ook bredere inzet voor behoud van insecten, zoals het stimuleren
van kruidenrijke graslanden en landschapselementen, komt uiteraard ten goede van bestuivers.
Tenslotte wil ik wijzen op een aantal onderzoekstrajecten die het ministerie mogelijk
maakt, waarbij aandacht wordt besteed aan bijen, zoals het EU Honingprogramma 2017–2019
en de Kennisimpuls «Groene gewasbescherming en Bestuivers». Deze kennisimpuls faciliteert
het behalen van de doelstelling van de Nationale Bijenstrategie en andere initiatieven
die duurzaam behoud van bestuivers nastreven. In het onderzoeksprogramma zit een duidelijke
interactie en samenwerking tussen gewasbescherming en bestuivers.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit