Brief regering : Voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de brede veiligheidsinzet in Irak in 2019
27 925 Bestrijding internationaal terrorisme
Nr. 651
                   BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN, VAN DEFENSIE, VOOR BUITENLANDSE HANDEL
               EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING EN VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 april 2019
In deze brief informeren wij u, met verwijzing naar de artikel 100-brief van 14 september
                  2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 637) over de voortgang van de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de brede
                  veiligheidsinzet in Irak in 2019. Eveneens gaat deze brief in op de motie van de leden
                  Voordewind en Van Helvert over kwetsbare minderheden in Irak (Kamerstuk 27 925, nr. 623), de motie van het lid Voordewind cs. over de erkenning van genocide door ISIS (Kamerstuk
                  32 623, nr. 193), de motie van het lid Van Helvert c.s. over de bestrijding van ISIS (Kamerstuk 34 775, nr. 20) en de motie van de leden Voordewind en Kuik over wederopbouw en terugkeer van ontheemden
                  naar Noord-Irak (Kamerstuk 34 952, nr. 15).
               
Deel I: Situatie op de grond en politieke context
Ontwikkelingen in de strijd tegen ISIS in Irak en Syrië
De maanden na het verschijnen van de artikel 100-brief van 14 september 2018 (Kamerstuk
                  27 925, nr. 637) hebben in het teken gestaan van de herovering van het laatste deelgebied van ISIS
                  in Syrië, in de Eufraatvallei in het grensgebied met Irak. Om de zogenaamde Hajin-pocket te bevrijden is door de Syrian Democratic Forces (SDF) een harde eindstrijd gevoerd, met voortdurende ondersteuning van de anti-ISIS
                  coalitie. Tot en met 31 december 2018 hebben Nederlandse F-16’s aan deze strijd een
                  belangrijke bijdrage geleverd.
               
De eindstrijd werd in de laatste maanden gekenmerkt door moeizame gevechten in en
                  om de Syrische plaats Baghouz. Deze gevechten werden onder andere bemoeilijkt en vertraagd
                  door de inzet van scherpschutters, zelfmoordaanslagen, improvised explosive devices (IEDs) en boobytraps, onderhandelingen over de overgave van ISIS-strijders en tussentijdse evacuaties
                  van de burgerbevolking. Die evacuaties verliepen niet zonder problemen vanwege de
                  veel grotere aantallen burgers dan voorzien en de – soms terecht gebleken – zorg over
                  infiltratie door ISIS-strijders en plegers van zelfmoordaanslagen.
               
Op 23 maart jl. werd door de Coalitie bekendgemaakt dat de strijd om de Hajin-pocket was beslecht. De militaire herovering van het laatste grondgebied van ISIS betekent
                  echter niet dat de dreiging van ISIS verdwenen is. De focus ligt nu op het behalen
                  van een duurzame overwinning. ISIS past zich immers aan de nieuwe realiteit aan door
                  zich als ondergrondse groepering toe te leggen op rekrutering, het plegen van aanslagen
                  – onder andere gericht op de ondermijning van het Iraakse veiligheids- en staatsapparaat
                  – en het aanwakkeren van sektarische spanningen. ISIS is nog altijd met duizenden
                  strijders en sympathisanten aanwezig in zowel Syrië als Irak en beschikt over aanzienlijke
                  financiële reserves (schattingen lopen uiteen tussen 200–400 miljoen USD). De organisatie
                  wil laten zien dat zij nog niet is verslagen en nog altijd in staat is toe te slaan.
                  In Irak is ISIS, ondanks aanhoudende operaties van Iraakse veiligheidstroepen, nog
                  steeds in staat om vanuit woestijnregio’s en gebergtes dagelijks meerdere aanslagen
                  te plegen in bewoonde gebieden en langs doorgaande routes. Hierbij vallen voortdurend
                  slachtoffers, onder zowel de Iraakse veiligheidstroepen als de burgerbevolking.
               
Daarnaast is de voedingsbodem voor gewelddadig extremisme nog steeds aanwezig. Dit
                  komt in Irak vooral voort uit een (gevoelde) achterstelling van soennieten op economisch,
                  politiek, sociaal en veiligheidsgebied en uit de (gepercipieerde) dreiging van sjiitische
                  milities tegen soennieten. Hoewel het merendeel van de aanslagen plaatsvindt in regio’s
                  waar soennieten een belangrijk deel van de bevolking uitmaken, is ISIS ook in staat
                  aanslagen te plegen in het in meerderheid sjiitische Zuid-Irak. In de regel verplaatsen
                  ISIS strijders zich eerder van Syrië naar Irak, echter wanneer ISIS in het westen
                  van Irak te veel druk ondervindt van veiligheidsoperaties wijkt de organisatie in
                  sommige gevallen tijdelijk uit naar aangrenzende provincies in Oost-Syrië. In Syrië
                  blijft het perspectief op een duurzame oplossing van het conflict vooralsnog uit en
                  zijn belangrijke grondoorzaken voor radicalisering en extremisme nog altijd aanwezig.
                  ISIS vormt hiermee een blijvende bedreiging voor de stabiliteit en de veiligheid in
                  zowel Syrië als Irak.
               
De ontwikkelingen in de strijd tegen ISIS maken de Nederlandse geïntegreerde inzet
                  op het politieke, militaire en stabilisatiespoor, zoals in de artikel 100-brief beschreven,
                  blijvend van belang. De inzet is erop gericht de behaalde successen in de strijd tegen
                  ISIS te bestendigen en de veiligheid en stabiliteit van Irak te versterken.
               
Politieke ontwikkelingen
Situatie in Irak
Irak staat voor grote uitdagingen. De Iraakse veiligheidsdiensten voeren nog dagelijks
                  operaties uit om de insurgency-activiteiten van ISIS aan te pakken. Daarnaast zijn grote investeringen nodig voor
                  de wederopbouw in de bevrijde gebieden, alsmede voor het verbeteren van de basisvoorzieningen
                  in het hele land. De Iraakse begroting voor 2019 laat zien dat het voor de nieuwe
                  regering lastig is om beide doelen tegelijk te realiseren. Ook zal er nog veel gedaan
                  moeten worden aan verzoening tussen verschillende bevolkingsgroepen. De sektarische
                  retoriek is afgenomen, maar er blijven zorgen bestaan over de situatie van onder andere
                  de familieleden van vermeende ISIS-strijders en de positie van kwetsbare minderheden
                  zoals Yezidi’s en christenen.
               
De afgelopen zes maanden hebben in het teken gestaan van regeringsvorming, zowel in
                  Bagdad als in Erbil. Op 15 september jl. werd de nieuwe federale parlementsvoorzitter
                  Mohammed Halbousi gekozen. Op 2 oktober jl. werd Barham Saleh door het parlement verkozen
                  tot president van Irak, die op zijn beurt Adil Abdel-Mehdi benoemde als kandidaat-premier.
                  Abdel-Mehdi is een technocratische compromiskandidaat, naar voren geschoven door een
                  alliantie van de sjiitische geestelijke Muqtada al Sadr en de Fatah-alliantie, waarbinnen
                  veel sjiitische milities vertegenwoordigd zijn. Op 25 oktober jl. werden 14 van de
                  22 voorgedragen ministers door het parlement goedgekeurd. Hoewel enkele belangrijke
                  posities onvervuld bleven (waaronder de ministers van Defensie, Binnenlandse Zaken
                  en Justitie), kon daarmee de regering van premier Abdel-Mehdi van start.
               
De nieuwe regering heeft begin februari 2019 de volgende prioriteiten benoemd: opbouwen
                  van de federale staat en de parlementaire democratie, handhaving van de rechtstaat
                  en de interne en externe veiligheid, verantwoord gebruik van natuurlijke hulpbronnen
                  (energie en water) en economische en sociale ontwikkeling.
               
In de Koerdistan Autonome Regio (KAR) hebben op 30 september 2018 regionale verkiezingen
                  plaatsgevonden. De Koerdische Democratische Partij (KDP) bemachtigde hierbij 45 zetels
                  in het parlement. De Patriottische Unie van Koerdistan (PUK) en de Gorran Beweging
                  zijn de tweede en derde partij met respectievelijk 21 en 12 zetels. De KDP heeft grote
                  invloed op een aantal minderheidsquotumzetels, waardoor de partij een absolute meerderheid
                  zou kunnen vormen in het parlement, met 56 van de 111 zetels. Tot op heden zijn de
                  KDP en de PUK, die een moeizame relatie hebben, nog niet tot een regering gekomen.
                  Wel heeft de KDP intussen Masrour Barzani (de zoon van oud-president van de KAR Masoud
                  Barzani) naar voren geschoven als de nieuwe kandidaat-premier en Nechirvan Barzani
                  als kandidaat-president van de KAR. Het Koerdische parlement moet nog instemmen met
                  deze voordrachten.
               
De relatie tussen Bagdad en Erbil is op dit moment stabiel. De internationale gemeenschap,
                  waaronder Nederland, heeft daarbij een constructieve rol gespeeld door beide partijen
                  aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. Er zijn afspraken gemaakt over de federale
                  begroting voor 2019, waarbij is afgesproken dat de salarissen van Koerdische overheidsfunctionarissen,
                  inclusief (een deel van) de Peshmerga, daaruit betaald worden in ruil voor het afstaan
                  van een groot deel van de in de KAR gewonnen olie. Over andere uitstaande discussiepunten,
                  zoals de status van de betwiste gebieden, zijn nog geen afspraken gemaakt.
               
De situatie in Irak wordt voortdurend beïnvloed door regionale verhoudingen. Zo leiden
                     bombardementen van Turkije op PKK(gerelateerde)-doelen in Noord-Irak tot spanningen
                     tussen Turkije en Irak. Irak stuurde in oktober 2018 een brief hierover aan de VN
                     Veiligheidsraad (VNVR). Daarnaast zijn de spanningen tussen de Verenigde Staten en
                     Iran de afgelopen maanden opgelopen als gevolg van het herinvoeren van sancties tegen
                     Iran, die ook de Iraakse import van elektriciteit en gas uit Iran raken. De VS heeft
                     Irak tweemaal een ontheffing voor 90 dagen gegeven om Irak in de gelegenheid te stellen
                     elders de benodigde energie te vinden. Irak geeft echter aan dit niet op korte termijn
                     te kunnen realiseren.
                  
Ook de Europese Unie spreekt Iran aan op zijn destabiliserende rol in de regio.
Hoewel vooraanstaande politici in Irak aangeven dat zij de huidige coalitiesteun op
                  prijs stellen en graag continuering zien van buitenlandse training, advisering en
                  logistieke of luchtsteun aan de Iraakse strijdkrachten, bestaan er ook anti-VS sentimenten
                  onder delen van de Iraakse bevolking, die onder andere leiden tot politieke discussie
                  over de aanwezigheid van Amerikaanse en andere buitenlandse troepen in Irak.
               
In december 2018 is Jeanine Hennis-Plasschaert aangetreden als nieuwe Speciaal Vertegenwoordiger
                  van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voor Irak en hoofd van de VN-missie
                  in Irak (UNAMI). UNAMI ondersteunt de Iraakse regering met het voeren van een politieke
                  dialoog en verzoeningen. Daarnaast ondersteunt o.a. UNAMI het houden van verkiezingen,
                  implementatie van de Grondwet, het bieden van (humanitaire) hulp en het werk van het
                  VN-onderzoeksmechanisme voor de misdaden van ISIS.
               
Situatie in Syrië
De afgelopen maanden heeft het Syrische regime zijn militaire positie verstevigd.
                  Als gevolg daarvan bepleit of overweegt een aantal landen nu normalisering van de
                  betrekkingen met het Syrische regime, op basis van de claim dat het conflict de facto
                  militair beslecht is. Bahrein en de Verenigde Arabische Emiraten hebben op lager niveau
                  ambassades heropend, en land- en luchtverkeer hersteld. Jordanië werkt aan normalisering
                  door heropening grensovergangen om handel te bevorderen. Tegelijkertijd blijven delen
                  van het Syrisch grondgebied betwist. De grondoorzaken van het conflict zijn niet weggenomen
                  en er is weinig perspectief op duurzame vrede. Daarmee blijft een belangrijke voedingsbodem
                  voor radicalisering en extremisme aanwezig, met alle mogelijke gevolgen van dien voor
                  het – al dan niet onder de radar – voortbestaan van ISIS en groepen van vergelijkbare
                  signatuur.
               
In dit kader is de situatie in Idlib zorgelijk. Als een van de zelfbenoemde hoeders
                  van het Astana-vredesproces is Turkije verantwoordelijk voor de gedemilitariseerde
                  de-escalatiezone in Idlib, die op 15 oktober 2018 tot stand kwam in een overeenkomst
                  tussen Rusland en Turkije. De uitvoering van deze overeenkomst komt niet goed van
                  de grond. Zo vinden de voorgenomen gezamenlijke patrouilles van Turkije en Rusland
                  niet plaats en is er sprake van een toename van aanvallen door het Syrische regime
                  (gesteund door Rusland) op Zuid-Idlib.
               
In deze context is VN-gezant De Mistura in januari 2019 opgevolgd door de Noorse diplomaat
                  Geir Pedersen, die het politiek proces in Syrië op gang moet krijgen. Tijdens Pedersen’s
                  eerste presentatie aan de VN Veiligheidsraad op 28 februari 2019 benoemde hij vijf
                  prioriteiten: 1) verdiepen van de dialoog met het Syrische regime en de oppositie
                  en het opbouwen van onderling vertrouwen, 2) meer concrete acties op het gebied van
                  gevangenen en vermiste personen, 3) versterken van betrokkenheid Syrische civil society bij het politieke proces, 4) het spoedig aanstellen van het grondwettelijk comité
                  en 5) internationale partners helpen hun commitment aan een politieke oplossing te
                  verdiepen. De komende tijd zal Pedersen verder invulling geven aan deze prioriteiten
                  en zal blijken of en op welke manier het politieke proces, waarvan laatste ronde in
                  januari 2018 plaatsvond, weer op gang komt. Het vinden van een inclusieve politieke
                  oplossing blijft onverminderd belangrijk voor duurzame vrede in Syrië. Nederland blijft
                  daarom gecommitteerd aan het politieke proces binnen de kaders van VN Veiligheidsraadresolutie
                  2254.
               
Ontwikkelingen in de anti-ISIS coalitie
In december 2018 werd aangekondigd dat VS zijn grondtroepen terug zou trekken uit
                  Syrië zodra de overwinning op ISIS zou zijn bereikt. Over dit besluit is uw Kamer
                  op 14 januari 2019 per brief (Kamerstuk 27 925 nr. 647) nader geïnformeerd. Sinds de aankondiging is er op politiek, diplomatiek en militair
                  niveau frequent contact geweest tussen de landen die militair actief zijn in de strijd
                  tegen ISIS. Zo vond er onder andere op 17 januari jl. in Hilversum een bijeenkomst
                  plaats van de commandanten der strijdkrachten van landen die militair actief zijn
                  binnen de Coalitie en vond op 28 januari jl. in Den Haag een bijeenkomst van de Political Military Consultations (PMC) plaats. Tijdens deze bijeenkomsten is uitgebreid gesproken over de modaliteiten
                  en het tijdspad van de terugtrekking, en over de mogelijke consequenties daarvan voor
                  de inzet van de anti-ISIS coalitie in Syrië en Irak. De terugtrekking was ook onderwerp
                  van gesprek tijdens de bijeenkomst van ministers van Buitenlandse Zaken van de anti-ISIS
                  coalitie op 6 februari 2019 in Washington, evenals op 15 februari 2019 in München,
                  tijdens de bijeenkomst van ministers van Defensie van de landen van de anti-ISIS coalitie
                  die militair actief zijn. De Minister van Defensie heeft hier benadrukt dat de strijd
                  tegen ISIS nog niet gestreden is.
               
Inmiddels is duidelijk dat de VS voornemens is met enkele honderden troepen in Syrië
                     achter te blijven, ter handhaving van een veiligheidsmechanisme. Dit mechanisme moet
                     voorkomen dat er, ten koste van de SDF, een machtsvacuüm en dientengevolge nieuwe
                     instabiliteit ontstaat. Ook moet het mechanisme de bereikte resultaten in de strijd
                     tegen ISIS waarborgen. Turkije heeft zich in de afgelopen periode voortdurend uitgesproken
                     tegen samenwerking tussen de VS en Syrisch Koerdische strijders in noordoost-Syrië.
                  
De VS heeft een dertigtal bondgenoten, waaronder Nederland, benaderd met een verzoek
                     om zowel militaire als niet-militaire steun aan dit mechanisme, al dan niet in Syrië
                     zelf. Op dit moment bestudeert het kabinet het verzoek van de VS en maakt het een
                     voorlopige technische inventarisatie. Een internationaalrechtelijke grondslag is en
                     blijft een voorwaarde voor Nederlandse inzet in de strijd tegen ISIS.
                  
De Coalitie heeft in de strijd tegen ISIS veel bereikt, maar het werk is nog niet
                  gedaan. Naast de militaire aandacht voor de ontwikkelingen van ISIS als insurgency, blijft de Coalitie met de vier civiele werkgroepen (stabilisatie, Foreign Terrorist Fighters (FTF), communicatie en counter finance) gericht inzetten op het tegengaan van diverse dreigingen en het behalen van een
                  duurzaam resultaat.
               
In de afgelopen periode is hierbij meer nadruk komen te liggen op het belang van vervolging
                  en berechting van ISIS-strijders voor oorlogsdaden en mogelijke genocide. Nederland
                  wijst continue op de noodzaak hiertoe, in lijn met de motie van het lid Van Helvert
                  c.s. over de bestrijding van ISIS (Kamerstuk 34 775 nr. 20) en de motie van het lid Voordewind c.s. over de erkenning van genocide door ISIS
                  (Kamerstuk 32 623, nr. 193), o.a. als covoorzitter van de FTF-werkgroep van de Coalitie. We zien resultaat:
                  in VN-rapporten zoals het VN-rapport over massagraven in Irak van november 2018 wordt
                  nu standaard gesproken over «mogelijke genocide».
               
Een volgende bijeenkomst van deze werkgroep is voorzien op 7 mei 2019 in Ankara. In
                  deze werkgroep wordt ook gesproken over verbetering van capaciteit van gevangenissen
                  en het belang van deradicaliserings- en re-integratieprocessen tijdens en na detentie.
                  Het vraagstuk over gevangengenomen FTF in Syrië komt eveneens aan bod. Over dit vraagstuk
                  is uw Kamer in reactie op een verzoek van de Kamer op 21 februari 2019 per brief (Kamerstuk
                  29 754, nr. 492) geïnformeerd.
               
Zoals ook in deze Kamerbrief is vermeld, hecht het kabinet grote waarde aan het tegengaan
                  van straffeloosheid. Ook VNVR-resolutie 2178 (2014) is in dat kader van belang. Het
                  uitgangspunt in deze resolutie is dat lidstaten «shall ensure that any person who participates in the financing, planning, preparation
                     or perpetration of terrorist acts or in supporting terrorist acts is brought to justice».
                     Deze resolutie wordt door Nederland ten volle onderschreven en is onder andere uitgevoerd
                  doordat al deze handelingen in Nederland strafbaar zijn gesteld.
               
Er wordt internationaal met enige regelmaat opgeroepen tot een ad-hoc tribunaal voor
                  internationale misdrijven gepleegd door ISIS. Een VN-gesanctioneerd tribunaal lijkt
                  echter niet het antwoord op dit vraagstuk. Het is op dit moment onhaalbaar in Veiligheidsraad-verband
                  wegens gebrek aan draagvlak en laat verschillende praktische, juridische en financiële
                  vraagstukken onbeantwoord, met name ten aanzien van de locatie van het tribunaal,
                  de locatie van de detentie, de bewijsvoering, de tijd die het kost om een dergelijk
                  tribunaal op te zetten en de kosten, inclusief duurzame financiering.
               
Het Internationaal Strafhof is weliswaar opgericht voor de berechting van dergelijke
                  internationale misdrijven, maar omdat Irak en Syrië de rechtsmacht van het Internationaal
                  Strafhof niet hebben aanvaard, kan de aanklager van het Internationaal Strafhof slechts
                  een onderzoek starten wanneer de situaties zouden worden doorverwezen door de VN Veiligheidsraad
                  en dit is op dit moment niet mogelijk. Het kabinet roept Irak en Syrië dan ook systematisch
                  op de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof te aanvaarden.
               
Uitdaging bij de lokale berechting van ISIS-strijders in Syrië en Irak blijft het
                  gebrek aan toepassing van internationale standaarden, waaronder het opleggen en uitvoeren
                  van de doodstraf. Natuurlijk blijft de internationale gemeenschap op zoek naar andere
                  oplossingen om toch tot vervolging en berechting te kunnen komen. Zolang er nog geen
                  oplossing is voor berechting op basis van internationale standaarden, is het zaak
                  om zoveel mogelijk bewijs zeker te stellen voor de toekomst.
               
Nederland steunt dan ook de strijd tegen straffeloosheid voor deze landen, onder andere
                  via het International Impartial Independent Mechanism for Syria (IIIM), de VN-missie (UNAMI) in Irak en met financiële steun aan het internationale
                  onderzoeksteam (UNITAD) dat is voortgekomen uit de VNVR-resolutie 2379. Daarnaast
                  zal het kabinet zich blijven inspannen om draagvlak te vinden voor het gebruik van
                  bestaande internationale mechanismes ter versterking van de lokale berechting van
                  ISIS-strijders in Syrië en/of Irak.
               
In een bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de anti-ISIS coalitie
                  van 6 februari 2019 in Washington heeft Nederland aangedrongen op het prominent agenderen
                  van de dreiging die uitgaat van terugkerende FTF naar het land van herkomst, en het
                  belang onderstreept van accountability voor gepleegde oorlogsmisdaden en misdaden
                  tegen de menselijkheid begaan door ISIS. In diverse bijeenkomsten van de Coalitie
                  wordt gewerkt aan het verbeteren van informatie-uitwisseling omtrent bewijs en het
                  versterken van de bewijsvergaring die moet bijdragen aan de vervolging en berechting
                  van ISIS-strijders. Nederland draagt zowel in de Coalitie als in de VN en het Global Counter Terrorism Forum (GCTF) hier actief aan bij.
               
Ook ISIS-propaganda en extremistisch gedachtengoed blijven belangrijke aandachtspunten
                  van de Coalitie. In de werkgroep over strategische communicatie is op 12 maart 2019
                  gesproken over de aangepaste werkwijze van ISIS op het gebied van propaganda, die
                  niet minder wordt maar wel meer onder de radar wordt verspreid. Daarnaast is gesproken
                  over de samenwerking tussen de media en de overheid met als doel om wederzijds het
                  bewustzijn te verhogen dat goedbedoelde campagnes tegen ISIS ook een averechts effect
                  kunnen hebben, of dat verslaglegging over ISIS-activiteiten ook kan bijdragen aan
                  de propaganda van ISIS.
               
De intentie om een kalifaat te stichten is bij ISIS-aanhangers nog niet verdwenen.
                  De Coalitie bekijkt dan ook hoe zij zich kan blijven richten op het verslaan van ISIS.
                  De civiele werkgroepen blijven hierbij een belangrijke rol spelen. Binnen de Coalitie
                  komt gaandeweg een discussie op gang gericht op de toekomst van de Coalitie en dat
                  wat buiten Syrië en Irak kan worden bijgedragen in andere delen van de wereld waar
                  extremisme de kop opsteekt. Het kabinet benadrukt in dit verband dat blijvende inzet
                  van zowel de Coalitie als van Nederland nodig is om ISIS in Syrië en Irak te verslaan.
                  Tegelijkertijd is het voor Nederland van belang dat de goede samenwerking en informatie-uitwisseling
                  die dankzij de Coalitie tot stand is gekomen blijft bestaan om te kunnen anticiperen
                  op uitingen van gewelddadig extremisme elders in de wereld. Deze inzet moet vanuit
                  de geïntegreerde benadering zoveel mogelijk aansluiten bij inspanningen van andere
                  internationale fora en organisaties die actief zijn in de strijd tegen terrorisme
                  zoals de VN en het Global Counterterrorism Forum (GCTF), en deze organisaties voeden, bijvoorbeeld door geleerde lessen over te dragen.
               
Deel 2: Voortgang Nederlandse inspanningen
Mandaat
Mandaat voor optreden in Irak
De rechtsgrond voor optreden van Nederlandse militairen in Irak is ongewijzigd het
                  verzoek tot militaire steun van Irak. Dit verzoek is recentelijk nog bevestigd door
                  de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken Al Hakim tijdens een ministeriële bijeenkomst
                  van de ministers van Buitenlandse Zaken van de anti-ISIS coalitie in Washington op
                  6 februari 2019, en tevens besproken tijdens een ministeriële bijeenkomst van de ministers
                  van Defensie van de anti-ISIS coalitie in München op 15 februari 2019. De rechtsgrond
                  is daarmee onveranderd. Het mandaat voor de NAVO missie in Irak (NMI), waaraan Nederland
                  zoals gemeld in de Kamerbrief «Toekomstige Nederlandse inspanningen in missies en
                  operaties» van 15 juni 2018 (Kamerstukken 29 521 en 33 694, nr. 363) een bijdrage levert, wordt gevormd door het schriftelijke verzoek van de Iraakse
                  regering aan de NAVO om steun bij het versterken van de Iraakse veiligheidssector.
               
Mandaat voor optreden boven Syrië
Voor de F-16 inzet in Oost-Syrië werd de rechtsgrond gevormd door het recht op collectieve
                  zelfverdediging op basis van artikel 51 van het VN Handvest, ten behoeve van de verdediging
                  van Irak tegen gewapende ISIS-aanvallen vanuit Syrië.
               
Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS Coalitie
Haalbaarheid
Zoals beschreven in de artikel 100-brief van 11 september 2017 (Kamerstuk 27 925, nr. 615) bevindt de strijd tegen ISIS zich sinds augustus 2017 in fase 3 van het militaire
                  campagneplan van de anti-ISIS coalitie (na fase 1 degrade, fase 2 dismantle nu fase 3 defeat). Hierin staat het militair verslaan van ISIS in de resterende delen van Syrië en
                  het stabiliseren van de veroverde gebieden centraal. Na de voltooiing van deze fase
                  volgt de laatste fase van het militaire campagneplan, gericht op normalisering van
                  de situatie.
               
Trainingsmissie
In samenwerking met partnerlanden van de Coalitie verzorgden Nederlandse trainers
                  in het afgelopen half jaar vanuit Erbil trainingen aan Koerdische strijdkrachten in
                  Noord-Irak, als onderdeel van de Capacity Building Mission Iraq (CBMI). De trainingen werden uitgevoerd op verzoek van het Ministry of Peshmerga (MOP) en gecoördineerd vanuit het Kurdish Training Coordination Center (KTCC).
               
Gelet op de ontwikkelingen in Irak, de voortgang van de strijd tegen ISIS en de veranderde
                  behoefte van de Coalitie op de grond, wordt de Nederlandse trainersinzet voortdurend
                  geoptimaliseerd. De verschuiving van gevechtstraining naar cursussen in het kader
                  van capaciteitsopbouw is ingezet. Nederland verzorgde hiervoor, samen met coalitiepartners,
                  Wide Area Security (WAS) trainingen (tactisch niveau), cursussen aan bataljonsstaven, leiderschapstrainingen
                  en instructeurscursussen (train-the-trainer), waarbij nadrukkelijk aandacht is besteed aan mensenrechten en humanitair oorlogsrecht.
                  Met deze verschuiving naar capaciteitsopbouw wordt het effect van de Nederlandse bijdrage
                  duurzamer, daar het bijdraagt aan een Koerdische veiligheidssector waarin de Koerdische
                  strijdkrachten uiteindelijk zelf in staat zullen zijn om trainingen aan het eigen
                  personeel te verzorgen.
               
In Bagdad verzorgde een detachement Special Operations Forces (SOF) het afgelopen half jaar trainingen aan Iraakse Special Forces. Vanaf 1 februari 2019 is het detachement begonnen met het overdragen van deze cursussen
                     aan de Iraakse eenheden. Nederland zal zich in de toekomst samen met de coalitiepartners
                     verenigd in het Special Operations Training Command-Iraq (SOTC-I) gaan richten op het verzorgen van cursussen op een meer gevorderd niveau.
                     In overleg met de coalitiep
                  
artners wordt bezien welke bijdrage het Nederlandse detachement zal gaan leveren.
De Nederlandse SOF-bijdrage vanuit Noord-Irak is beëindigd wegens gebrek aan behoefte
                     aan advisering en assistentie (A&A) in Noord-Irak, zoals reeds aan uw Kamer gemeld
                     in de Voortgangsrapportage van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 629). Wel hebben twee Nederlandse analisten nog tot eind november 2018 het Belgische
                     A&A-team in Noord-Irak ondersteund.
                  
Chirurgisch team
Van januari 2018 tot januari 2019 was een Nederlands chirurgisch team van ongeveer
                  tien mensen ontplooid op de Al-Asad Air Base in West-Irak. Samen met chirurgische teams uit onder andere Denemarken, Noorwegen
                  en het Verenigd Koninkrijk is dit team ingezet in een door de VS geleid ziekenhuis.
                  Gedurende de inzetperiode garandeerde de Nederlandse bijdrage een 24/7 medische dekking
                  ten behoeve van coalitietroepen actief in de regio. Het chirurgisch team heeft diverse
                  patiënten behandeld en diagnostische ondersteuning geboden. Daarnaast verzorgde het
                  team oefeningen, trainingen en onderwijs aan collega’s van de overige coalitiegenoten.
               
F-16’s
Van januari 2018 tot en met 31 december 2018 opereerden vier F-16’s en het ondersteunende
                  detachement van ongeveer 150 militairen vanuit gastland Jordanië. De Nederlandse F-16’s
                  werden bijna dagelijks ingezet boven Irak en Oost-Syrië waarbij zij voornamelijk opereerden
                  ter ondersteuning van grondtroepen in gevecht met ISIS (close air support), ter bestrijding van eerdere bepaalde doelen (air interdiction) en als gewapende surveillance (armed overwatch). In totaal zijn er in 2018 circa 950 missies uitgevoerd, waarbij circa 300 keer
                  wapens zijn ingezet tegen ISIS-doelen, waaronder voertuigen, logistieke opslagplaatsen
                  en wapenopstellingen. Het merendeel van de inzet vond plaats in Oost-Syrië (de rest
                  in Irak).
               
De Nederlandse F-16-bijdrage was voor de duur van een jaar en is volgens plan beëindigd
                  op 31 december 2018. Aansluitend aan de beëindiging werd de redeployment fase ingezet, die in de tweede helft van februari 2019 werd afgesloten met het vertrek
                  van het laatste transportvliegtuig uit Jordanië. Het kabinet spreekt zijn waardering
                  uit voor de militairen die deze belangrijke bijdrage hebben geleverd.
               
Nederland blijft de luchtcampagne van de coalitie in Irak ondersteunen met de inzet
                  van een Target Support Cell (TSC) en Processing Exploitation and Dissemination (PED-) capaciteit, waarmee wordt voorzien in een essentieel onderdeel van het zorgvuldige
                  targeting proces dat voorafgaat aan luchtaanvallen van de coalitie.
               
In het licht van de afgenomen behoefte aan specifiek de Nederlandse TSC en PED-capaciteit
                  in de strijd op de grond in Oost-Syrië is de inzet van deze capaciteit ter ondersteuning
                  van luchtaanvallen in Syrië – parallel aan de terugtrekking van de Nederlandse F-16’s
                  – medio januari beëindigd.
               
Risico’s
Over de risico’s bij de inzet van de F-16’s is uw Kamer geïnformeerd via de artikel
                  100-brief van 11 september 2017 (Kamerstuk 27 925, nr. 611). Het voorkomen van burgerslachtoffers en nevenschade heeft te allen tijde de hoogste
                  prioriteit voor Nederland en de coalitie. Eerder is uw Kamer in de Voortgangsrapportage
                  van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925 nr. 629) geïnformeerd over het uiterst zorgvuldige targeting proces van de coalitie en dus ook van Nederland.
               
Desondanks kan het risico op burgerslachtoffers helaas nooit volledig worden uitgesloten.
                  Sinds het begin van de inzet in oktober 2014 hebben Nederlandse F-16’s circa 3000
                  missies uitgevoerd, waarbij meer dan 2100 keer wapens zijn ingezet. Uw Kamer is reeds
                  openbaar en vertrouwelijk geïnformeerd over het feit dat het Ministerie van Defensie
                  in de eerste inzetperiode (oktober 2014 tot en met juni 2016) drie gevallen heeft
                  onderzocht waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers, en dat het OM onderzoek
                  heeft ingesteld naar vier gevallen, inclusief de drie door het Ministerie van Defensie
                  onderzochte gevallen (Kamerstuk 27 925, nr. 629). In geen geval zag het OM uiteindelijk aanleiding voor vervolgonderzoek. In de tweede
                  inzetperiode (januari 2018 tot en met december 2018) heeft het Ministerie van Defensie
                  geen aanleiding gezien om onderzoeken in te stellen. Het OM heeft, voor zover bekend,
                  in dezelfde periode geen aanvullende onderzoeken ingesteld naar gevallen waarbij er
                  mogelijk sprake was van burgerslachtoffers.
               
Gevolgen voor de gereedheid en geoefendheid
In de artikel 100-brief van 14 september 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 637) is uw Kamer gemeld dat door aanpassing van de Nederlandse trainersinzet in Noord-Irak
                  de samenstelling van het trainingsteam zou wijzigen. Dit zou leiden tot een toename
                  van de inzet van kaderleden. Kaderleden vervullen in Nederland echter een essentiële
                  rol in het opleiden van personeel en het trainen van eenheden als onderdeel van de
                  gereedstelling. Mede gelet op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk
                  29 521, nr. 360) is gekozen voor het uitvoeren van die trainingen waarvoor minder kaderleden nodig
                  zullen zijn en organieke eenheden kunnen worden ingezet. Waar mogelijk en verantwoord
                  zijn daarnaast enkele ondersteuningscapaciteiten gereduceerd. Dit komt ten goede aan
                  de gereedstelling van eenheden in Nederland. Een verantwoorde inzet alsmede de effectiviteit
                  van de missie blijft ook na deze wijzigingen uiteraard gewaarborgd. Dit laat echter
                  onverlet dat ondanks deze wijzigingen de druk binnen de Krijgsmacht op schaarse ondersteuningscapaciteiten
                  hoog blijft door het aantal lopende missies en significante personele tekorten.
               
De vier F-16’s die zijn teruggekeerd naar Nederland zijn naar verwachting per 1 juli
                  2019 weer volledig operationeel gereed. Met de terugkeer van de F-16’s kan de transitie
                  van de F-16 naar de F-35 conform planning doorgang vinden en kan Nederland invulling
                  geven aan de stand-by verplichtingen voor de NAVO Response Force in 2019 en 2020.
               
Nederlandse bijdrage aan de NAVO-missie in Irak (NMI)
Zoals aangekondigd in de artikel 100-brief van 14 september 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 637) levert Nederland een bijdrage aan de NAVO-missie in Irak. NMI ging in oktober 2018
                  van start en richt zich voornamelijk op advies aan en train-the-trainer cursussen voor het Iraakse Ministerie van Defensie, de National Security Advisor en een aantal militaire onderwijs- en trainingsinstellingen. De focus van de missie
                  ligt op het ondersteunen van Irak bij het uitvoeren van de nationale veiligheidsstrategie
                  en een aantal voor de defensiesector belangrijke hervormingen.
               
De Nederlandse bijdrage bestaat op dit moment uit twee diplomaten, een civiele adviseur
                  en twee militaire adviseurs. Op dit moment bekleedt Nederland de functies van Senior
                   Civilian (de hoogste civiel vertegenwoordiger van de missie, Ambassadeur Jeannette Seppen),
                  Civilian Assistant to the Commander (een politiek- en beleidsadviseur van de (Canadese) commandant van de missie) en
                  een civiel adviseur op het gebied van hervorming van de veiligheidssector (SSR). Daarnaast
                  levert Nederland twee militaire adviseurs, die zich bezighouden met training voor
                  het Iraakse Ministerie van Defensie en met trainingscoördinatie in de staf van de
                  missie. Nederland speelt vanwege de aard van zijn bijdrage een belangrijke rol in
                  het verzekeren van een nauwe civiel-militaire samenwerking binnen de missie, alsook
                  bij de vormgeving van hervorming van de Iraakse veiligheidssector. De bijdrage kan
                  afhankelijk van behoefte en omstandigheden worden op- of afgeschaald, tot in totaal
                  ongeveer twintig militaire en civiele adviseurs.
               
Gedurende de eerste maanden heeft de missie hard gewerkt om operationeel te worden.
                  Inmiddels zijn het hoofdkantoor in Bagdad en de satellietlocaties in Taji en Besmaya
                  opgebouwd en is 80 procent van het missiepersoneel ontplooid. Daarnaast is de samenwerking
                  vormgegeven met het Iraakse Ministerie van Defensie, met het Nationale Operatie Centrum
                  van de Premier (PMNOC), met de defensie-universiteit en de militaire scholen, alsook
                  met de internationale partners van NMI (waaronder de Joint Task Force van de anti-ISIS coalitie, de EU Advisory Mission (EUAM) en de VN, waaraan NMI complementair werkt).
               
Hoewel de missie nog geen half jaar bestaat, zijn op diverse opleidingsinstituten
                  NMI-teams ingebed en mobiele trainingsteams ontplooid. Het advies en de trainingen
                  richten zich met name op institutionele capaciteitsopbouw bij de instellingen en het
                  verbeteren van het curriculum. Voorbeelden van onderwerpen die vooralsnog aan bod
                  zijn gekomen zijn didactiek, voertuigenonderhoud en het onschadelijk maken van explosieven.
                  Op meer institutioneel niveau zijn stappen gezet om een bijdrage te leveren aan herziening
                  en implementatie van de Iraakse nationale veiligheidsstrategie. Hier komen bijvoorbeeld
                  onderwerpen als defensiebeleid, institutional oversight en bescherming van kritieke infrastructuur aan de orde. De civiele en militaire NMI-adviseurs
                  op het Ministerie van Defensie richten zich in hun werk op onderwerpen die uiteenlopen
                  van hervorming van het personeelsbeleid, versterking van de planningscapaciteit en
                  modernisering van de logistiek.
               
Nederlandse bijdrage aan hervormingen veiligheidssector KAR
De inzet van het kabinet blijft er op gericht een goede balans te houden tussen de
                  ondersteuning van de Iraakse en Koerdische veiligheidssector.
               
Zoals aangegeven in de artikel 100-brief van 14 September 2018 (Kamerstuk 27 925 nr. 637), is de inzet van het het kabinet om het Ministry of Peshmerga (MoP) – parallel aan de Nederlandse trainingsinspanningen in Noord-Irak – te ondersteunen
                  bij de implementatie van hun hervormingsplan, waartoe het voornemens is een militaire
                  en een civiele expert uit te zenden. Het hervormingsplan heeft als doel het MoP te
                  hervormen naar een moderne en goed georganiseerde veiligheidsorganisatie die in staat
                  is om zelf de regionale stabiliteit en veiligheid te garanderen. De voorbereidingen
                  voor de uitzending van deze experts zijn op dit moment gaande, evenals het onderzoek
                  naar de mogelijkheid van een training van een delegatie van het MoP door een kennisinstituut
                  in Nederland op relevante thema’s zoals mensenrechten en rechtsstaat.
               
Eveneens heeft het kabinet aangegeven een stafofficier bij het Ministerial Liaison Team-Erbil (MLT-E) van de Coalitie te willen plaatsen, vanwege de belangrijke rol die het MLT-E
                  speelt bij de coördinatie van de inspanningen van de Coalitie, en vanwege de focus
                  op ondersteuning aan hervorming van de veiligheidssector van de KAR. Deze officier
                  is inmiddels geplaatst in Erbil, waar hij zijn werkzaamheden begin maart 2019 heeft
                  aangevangen.
               
Een concrete bijdrage aan het door de EU gefinancierde politieprogramma, hetgeen is
                  onderzocht naar aanleiding van de artikel 100-brief van 14 september 2018 (Kamerstuk
                  27 925 nr. 637), bleek in dit stadium niet nodig.
               
Nederlandse bijdrage aan de EU Advisory Mission (EUAM) Irak
Waar de bijdrage aan de NAVO-missie en de hervormingen in de KAR zich richten op de
                  militaire aspecten van de Iraakse veiligheidssector, focust EUAM zich op de civiele
                  aspecten. EUAM adviseert bij de implementatie van de nationale veiligheidsstrategie
                  en de capaciteitsopbouw en professionalisering van het Ministry of Interior (MoI). Op dit vlak is onder meer voortgang geboekt op onderwerpen zoals contra-terrorisme,
                  mensenrechten, georganiseerde misdaad en veiligheidswetgeving. Zoals aangegeven in
                  de artikel 100-brief van 14 september 2018, bereidt EUAM zich voor om in de toekomst
                  ook in Noord-Irak activiteiten te ontplooien. Nederland levert sinds 2017 een civiel
                  expert aan EUAM, op de positie van Security Sector Advisor. Nederland zal met maximaal drie personen aan de missie blijven bijdragen.
               
Humanitaire hulp en stabiliteit
Humanitaire hulp Irak
Hoewel de humanitaire crisis in Irak over zijn hoogtepunt lijkt te zijn en meer dan
                  vier miljoen ontheemden reeds naar huis konden terugkeren, heeft volgens de VN (OCHA)
                  bijna twintig procent van de Iraakse bevolking nog altijd humanitaire hulp nodig.
                  Meer dan 1,7 miljoen mensen zijn nog ontheemd, en velen hebben voorlopig geen mogelijkheid
                  om naar huis terug te keren.
               
De Nederlandse humanitaire bijdrage voor Irak in 2019 loopt via twee kanalen: via
                  het NGO-consortium Dutch Relief Alliance (DRA) en via het door de VN beheerde Iraq Humanitarian Pooled Fund (IHF). De DRA beëindigt haar programma in Irak in de loop van 2019, en besteedt nog
                  EUR 0,7 mln. aan uitfasering van activiteiten.
               
Stabilisatie en opvang in de regio Irak
Nederland zet zich in Irak zowel in voor de ondersteuning van langdurig ontheemden,
                  vluchtelingen en gastgemeenschappen, als voor het mogelijk maken van terugkeer van
                  ontheemden. Hierbij wordt ook aandacht gevraagd voor de positie van kwetsbare minderheden.
                  De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dit onder andere in gesprekken met de autoriteiten
                  in Bagdad en Erbil opgebracht tijdens zijn bezoek aan Irak in december 2018 (motie
                  van de leden Voordewind en Van Helvert, Kamerstuk 27 925, nr. 623 en de motie van de leden Voordewind en Kuik, Kamerstuk 34 952, nr. 15).
               
In 2018 leverde Nederland een bijdrage van twintig miljoen euro aan het Funding Facility for Stabilisation (FFS) van UNDP. Vanwege voortdurende noden is Nederland voornemens in 2019 opnieuw
                  bij te dragen. Het FFS draagt bij aan stabilisatie in op ISIS bevrijde gebieden onder
                  andere door het herstellen van essentiële infrastructuur. Dankzij het fonds hebben
                  in Mosul 90.000 burgers weer een dak boven hun hoofd, door het herbouwen van woningen.
                  Inmiddels zijn in Mosul alleen al ruim 800 wederopbouwprojecten bekostigd vanuit het
                  fonds. Het totale aantal projecten gefinancierd uit het fonds in Irak ligt rond de
                  3100. In aanvulling hierop draagt Nederland bij aan humanitaire ontmijning in en rond
                  steden en dorpen om veilige terugkeer mogelijk te maken.
               
Ondanks inspanningen van Irak en de internationale gemeenschap om terugkeer te bevorderen,
                  kan een deel van de 1,7 miljoen ontheemden voorlopig niet naar huis. Hetzelfde geldt
                  voor de ruim 250.000 Syrische vluchtelingen in (Noord-)Irak. Via een partnerschap
                  met UNHCR, UNICEF, ILO, de Wereldbank en IFC wordt ingezet op het verbeteren van perspectieven
                  van deze groep langdurig ontheemden, Syrische vluchtelingen en hun gastgemeenschappen
                  in het noorden van Irak (Duhok en Ninewa). De focus ligt op basisonderwijs, het vergroten
                  van kansen op de arbeidsmarkt, en op persoonsdocumentatie ten behoeve van toegang
                  tot basisdiensten. Ook via NGO’s wordt bijgedragen aan onderwijs, publieke dienstverlening
                  en het verlenen van psychosociale zorg, met bijzondere aandacht voor kwetsbare minderheden,
                  zoals de Yezidi’s.
               
Humanitaire hulp Syrië
De humanitaire situatie in heel Syrië is schrijnend. De VN (OCHA) stelt dat 11,7 miljoen
                  mensen in nood zijn, waarvan 5 miljoen in acute nood. Het is derhalve van belang door
                  te gaan met het bieden van humanitaire hulp. Nederland zal dit doen door grote ongeoormerkte
                  bijdragen aan VN-organisaties en het Rode Kruis, en ook via de crisis-specifieke Humanitarian Pooled Funds en de DRA. Voor deze crisis-specifieke respons in Syrië is in 2019 in totaal EUR
                  15,5 mln. begroot.
               
De strijd tegen ISIS heeft geleid tot de ontheemding en evacuatie van tienduizenden
                  burgers vanuit Baghouz naar het Al-Hole kamp in SDF-gebied. Het merendeel van deze
                  burgers betreft vrouwen en kinderen, wier evacuatie onder barre omstandigheden verloopt.
                  Vooralsnog hebben meer dan 135 burgers onder wie de meesten kinderen jonger dan vijf
                  jaar, de reis naar het kamp niet overleefd. De VN werkt aan de opschaling van de humanitaire
                  respons, maar toegang tot burgers tijdens de barre tocht blijft uit, en ondanks significante
                  uitbreidingen is de capaciteit van Al-Hole kamp niet toereikend om de massale instroom
                  van ontheemden op te vangen.
               
Aangezien een oplossing voor de grote aantallen ontheemden in het noordoosten van
                  Syrië op korte termijn uitblijft, blijft Nederland aandacht vragen voor de situatie
                  van burgers in dit gebied, onder andere binnen de Coalitie en in de Humanitarian Taskforce van de International Syria Support Group in Genève.
               
Stabilisatie Syrië
Zoals gemeld in de Kamerbrief IOB-onderzoek naar stabilisatieprogramma’s Syrië van 7 september 2018 (Kamerstuk 32 623, nr. 224) is de situatie in Syrië sinds de start van het Nederlandse stabilisatieprogramma’s
                  dusdanig veranderd dat alleen humanitaire ontmijning is voortgezet.
               
Financiën
De Nederlandse deelname aan de Air Taskforce Middle East (ATFME) en de Capacity Building Mission in Iraq (CBMI) heeft in 2018 totaal 86,9 miljoen euro gekost. De additionele uitgaven voor
                  de Nederlandse veiligheidsinzet in Irak in 2019, inclusief de strijd tegen ISIS, zijn
                  geraamd op 24,6 miljoen euro. Dit omvat onder meer de verlenging van de trainingsmissie
                  van ongeveer 14 miljoen euro, de bijdrage aan de NAVO-missie van ongeveer 300.000
                  euro, de militaire bijdrage aan de hervormingen in de KAR van ongeveer 200.000 euro,
                  de inzet van het chirurgisch team in januari van ongeveer 100.000 euro en een reservering
                  van 10 miljoen euro voor de redeployment van de F-16’s en het ondersteunend detachement en de reset van het ingezette materieel. In de eerste twee maanden van 2019 is hiervan ongeveer
                  3,4 miljoen euro gerealiseerd. De additionele uitgaven worden gefinancierd uit het
                  Budget Internationale Veiligheid (BIV) voor crisisbeheersingsoperaties.
               
De Nederlandse bijdrage aan stabilisatie en opvang in de regio in 2018 bedroeg 35,2
                  miljoen euro in Irak en 21,9 miljoen euro in Syrië. De bijdrage aan humanitaire hulp
                  in 2018 bedroeg 10,8 miljoen euro in Irak en 27,1 miljoen euro in Syrië. De voorziene
                  uitgaven voor humanitaire hulp in 2019 zullen circa 5,7 miljoen euro in Irak en 15,5
                  miljoen euro in Syrië bedragen. De voorziene uitgaven voor stabilisatie en opvang
                  in de regio zullen circa 40 miljoen euro in Irak en circa 0,4 miljoen euro bedragen
                  in Syrië. In het geval van Syrië gaat het daarbij om afronding van reeds aangegane
                  verplichtingen. Deze uitgaven worden gefinancierd uit de begrotingen van Buitenlandse
                  Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
               
De Minister van Buitenlandse Zaken,
                  S.A. Blok
De Minister van Defensie,
                  A.Th.B. Bijleveld-Schouten
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
                  S.A.M. Kaag
De Minister van Justitie en Veiligheid,
                  F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
