Brief regering : Geannoteerde agenda OJCS-Raad van 22 en 23 mei 2019
21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport
Nr. 311 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 april 2019
Hierbij zend ik u, mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en
Media, de geannoteerde agenda voor de onderdelen onderwijs en cultuur van de Onderwijs-,
Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) die op woensdag 22 en donderdag 23 mei 2019
zal plaatsvinden onder Roemeens voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie.
In de bijlage worden de onderwerpen nader toegelicht en treft u per onderwerp het
doel van de Raadsbehandeling, de inhoud van het onderwerp, de inzet van Nederland
en een indicatie van het krachtenveld aan. Daarnaast sturen we u ook informatie over
de onderhandelingen over het nieuwe Erasmus+ programma en het Creative Europe programma
en de stand van zaken van de implementatie van de herziene Audiovisuele Mediadiensten
richtlijn.
Ik wijs u erop dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve standpuntbepaling
van Nederland nog afstemming in de Ministerraad zal plaatsvinden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
GEANNOTEERDE AGENDA OJCS-RAAD 22 EN 23 MEI
Onderwijs – woensdag 22 mei
Voor het onderwijsdeel tijdens de Raad staan de volgende onderwerpen geagendeerd:
• Voorstel Raadsaanbeveling inzake een alomvattende benadering van het onderwijzen en
leren van talen.
• Voorstel Raadsaanbeveling betreffende stelsels voor onderwijs en opvang van hoge kwaliteit
voor jonge kinderen.
• Raadsconclusies Bijscholingstrajecten.
• Beleidsdebat over de bijdrage van onderwijs aan sociale cohesie.
Voorstel Raadsaanbeveling voor een alomvattende aanpak voor talenonderwijs
Doel Raadsbehandeling
Beoogd wordt de Raadsaanbeveling voor een alomvattende aanpak voor talenonderwijs
vast te stellen. Hiervoor is een gekwalificeerde meerderheid toereikend.
Inhoud
Deze aanbeveling betreft één van de voorstellen die de Europese Commissie op 22 mei
2018 heeft uitgebracht in het kader van het werken aan een Europese onderwijsruimte.
In de aanbeveling gaat de Commissie vooral in op het onderwijzen en leren van talen
binnen het formele onderwijs (zowel algemeen vormend als beroepsonderwijs); na afronding
hiervan kan de talenkennis verder ontwikkeld worden vanuit het perspectief van een
«leven lang leren».
Het verbeteren van het onderwijs in moderne Europese talen draagt bij aan het wederzijds
begrip en de mobiliteit binnen de Unie en helpt, aldus de Commissie, om de productiviteit,
het concurrentievermogen en de economische veerkracht te verhogen. Taal vormt de basis
van de cognitieve en sociale ontwikkeling van een kind, de voordelen van meertalige
competenties hebben invloed op alle aspecten van het leven. De ambitie is dat meer
jongeren naast hun moedertaal ten minste twee vreemde talen spreken.
De Europese Commissie doet daarom een vijftal aanbevelingen, waarmee de lidstaten
worden uitgenodigd om:
• Alomvattende benaderingen te hanteren voor het verbeteren van het onderwijzen en leren
van talen op alle niveaus en in alle onderwijs- en opleidingssectoren;
• Taalbewuste scholen tot stand te brengen zoals beschreven in de bijlage bij de aanbeveling,
waarbij leerkrachten de passende opleiding en ondersteuning krijgen;
• Leermobiliteit te bevorderen in de opleiding van alle taalleerkrachten en leerperioden
in het buitenland te stimuleren;
• Innovatieve, inclusieve en meertalige onderwijsmethoden te identificeren en te stimuleren,
in voorkomend geval met gebruikmaking van Europese instrumenten en platformen;
• De ontwikkeling van methoden te beogen voor het monitoren van vooruitgang in taalvaardigheid
in verschillende stadia van onderwijs en opleiding.
Inzet Nederland
In Nederland heeft het vreemdetalenonderwijs van oudsher veel aandacht: zowel in het
primair onderwijs als in het gehele voortgezet onderwijs is Engels verplicht (waarbij
de meeste scholen in het primair onderwijs in het voorlaatste jaar met de taal beginnen);
deze verplichting geldt ook voor het middelbaar beroepsonderwijs, zoals beschreven
in het BNC-fiche1.
Nederland onderschrijft het belang van goed onderwijs in de moderne vreemde talen
en het belang daarvan voor de cognitieve en sociale ontwikkeling van kinderen. In
de onderwijswetgeving zijn de onderwijsdoelen vastgelegd: de overheid bepaalt het
«wat» (wat leerlingen moeten leren) en scholen bepalen zelf het «hoe», dus op welke
wijze zij die doelen met de leerlingen bereiken. Veel van de suggesties in deze Raadsaanbeveling
zijn gericht op het «hoe». Suggesties die worden aangedragen betreffen het laten deelnemen
van leraren en leerlingen aan Erasmus+-uitwisselingen, eTwinning in de klas, ontwikkelen
van methodes. In de onderhandelingen heeft Nederland erop aangedrongen het subsidiariteitsprincipe
in de tekst expliciet te benadrukken. Verder is door Nederland benadrukt dat het Nederlands
als instructietaal wordt gebruikt, en is enige verwijzing naar verplichting van onderwijs
in de taal van het moederland uit de tekst gehaald.
Het kabinet is positief over de inzet van de Commissie om het onderwijzen en leren
van moderne vreemde talen te stimuleren, door onder meer het faciliteren van uitwisselingen
via Erasmus+ en eTwinning. Het voorstel sluit ook goed aan bij de Nederlandse inzet
om voldoende aandacht te besteden aan het onderwijs in de moderne vreemde talen. Het
dient echter uiteindelijk aan onderwijsinstellingen zelf te blijven om al dan niet
van de genoemde EU- ondersteuningsinstrumenten gebruik te maken.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
De onderhandelingen over het voorstel voor de Raadaanbeveling verliepen relatief soepel:
veel lidstaten gaven aan zich in de doelstelling van de Raadsaanbeveling te kunnen
vinden. Net als Nederland gaven ook veel andere lidstaten aan dat het subsidiariteitsbeginsel
prominenter in de tekst moest worden benadrukt.
Voorstel Raadsaanbeveling betreffende stelsels voor onderwijs en opvang van hoge kwaliteit
voor jonge kinderen
Doel Raadsbehandeling
Beoogd wordt de Raadsaanbeveling betreffende stelsels voor onderwijs en opvang van
hoge kwaliteit voor jonge kinderen vast te stellen. Hiervoor is een gekwalificeerde
meerderheid toereikend.
Inhoud
Deze aanbeveling betreft één van de voorstellen die de Europese Commissie op 22 mei
2018 heeft uitgebracht.
De Raadsaanbeveling is bedoeld om lidstaten te ondersteunen bij hun inspanningen om
de toegang tot en de kwaliteit van hun stelsels voor onderwijs en opvang voor jonge
kinderen te verbeteren, en erkent dat lidstaten daarvoor eerstverantwoordelijk zijn.
In de aanbeveling wordt getracht op Europees niveau tot samenwerking te komen en kennis
uit te wisselen over datgene wat onderwijs en opvang voor jonge kinderen kwaliteitsvol
maakt.
In de Raadsaanbeveling wordt een zevental aanbevelingen gedaan overeenkomstig de nationale
en Europese wetgeving, beschikbare bronnen en nationale omstandigheden, en in nauwe
samenwerking met alle relevante belanghebbenden, te weten:
• De toegankelijkheid van stelsels voor onderwijs en opvang van hoge kwaliteit voor
jonge kinderen te stimuleren, in overeenstemming met de indicatoren in het «Kwaliteitskader
voor onderwijs en opvang voor jonge kinderen» en in overeenstemming met het 11e beginsel
van de Europese pijler van sociale rechten.
• Alles in het werk te stellen zodat voorzieningen voor onderwijs en opvang voor jonge
kinderen toegankelijk, betaalbaar en inclusief zijn.
• Ondersteuning te bieden aan de professionalisering van personeelsleden die belast zijn met onderwijs en opvang voor jonge kinderen.
• De ontwikkeling van leerprogramma’s voor jonge kinderen te stimuleren zodat ze tegemoetkomen
aan de welzijns- en onderwijsbehoeften van kinderen.
• Transparante en coherente opvolging en evaluatie van de voorzieningen voor onderwijs
en opvang voor jonge kinderen op elk niveau aan te moedigen met het oog op beleidsvorming.
• Te streven naar afdoende financiering en een rechtskader voor de voorzieningen voor
onderwijs en opvang voor jonge kinderen.
• Verslag uit te brengen aan de hand van bestaande kaders en instrumenten, over ervaringen
en voortgang met betrekking tot de toegankelijkheid en kwaliteit van stelsels voor
onderwijs en opvang van jonge kinderen.
In het voorstel wordt lidstaten gevraagd invulling te geven aan bovenstaande aanbevelingen.
De Commissie kondigt daarnaast zelf ondersteunende stappen aan, zoals het vergemakkelijken
van de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken tussen lidstaten, het ondersteunen
van de samenwerking tussen lidstaten en het beschikbaar stellen van financiële middelen
om de ontwikkeling van hoogwaardige, inclusieve voorzieningen voor onderwijs en opvang
voor jonge kinderen te ondersteunen.
Inzet Nederland
Nederland onderschrijft het belang van onderwijs en opvang van hoge kwaliteit voor
jonge kinderen. Ieder kind in Nederland moet ongeacht in welke omgeving hij of zij
opgroeit de kans krijgen zijn talenten en potentieel volledig te benutten. Daarvoor
moeten kinderen de kans krijgen om zich vanaf jonge leeftijd goed te ontwikkelen.
Nederland heeft al jaren voorzieningen voor jonge kinderen zoals voorheen kinderdagverblijven
en peuterspeelzalen (sinds de harmonisatie per 1 januari 2018 van kracht is kindercentra)
en voor- en vroegschoolse educatie. Het kabinet zet dit beleid voort en investeert
in zowel voor- en vroegschoolse educatie ter bestrijding van onderwijsachterstanden
als in kinderopvang2.
Nederland heeft zich in de onderhandelingen positief uitgelaten over het doel van
deze Raadsaanbeveling, te weten het ondersteunen van lidstaten bij hun inspanningen
om de toegang tot en de kwaliteit van hun stelsels voor onderwijs en opvang voor jonge
kinderen te verbeteren. Hierbij heeft Nederland benadrukt dat lidstaten zelf eerstverantwoordelijk
zijn voor het systeem van onderwijs en opvang. In het document stond aanvankelijk
een formulering opgenomen die neigde naar een basisvoorziening dan wel universeel
wettelijk recht. Door Nederland is benadrukt dat het streven naar betaalbare en kwaliteitsvolle
voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang – zoals ook vastgelegd in de Europese
sociale pijler – ook op andere manieren worden gerealiseerd dan door een universeel
wettelijk recht. Nederland zet immers gericht in op extra kansen voor kinderen met
een risico op onderwijsachterstand. In de uiteindelijke formulering in de Raadsaanbeveling
is duidelijk gemaakt dat lidstaten geen universeel wettelijke toegang hoeven te garanderen.
Voorts is door Nederland aandacht gevraagd voor een goede internationale vergelijkbaarheid
van data, gezien de grote verschillen tussen systemen in de lidstaten. Nederland zal
hier aandacht voor blijven vragen en ziet verdere uitwerking van het verbeteren van
de internationale vergelijkbaarheid van data graag geïntegreerd in het proces richting
het post-ET2020 beleidskader.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
De onderhandelingen over het voorstel voor de Raadaanbeveling verliepen relatief soepel:
veel lidstaten gaven aan zich in de doelstelling van de Raadsaanbeveling te kunnen
vinden. Net als Nederland gaven ook veel andere lidstaten aan dat het subsidiariteitsbeginsel
prominenter in de tekst moest worden benadrukt en dat er aandacht moet zijn voor een
goede internationale vergelijkbaarheid van data, gezien de grote verschillen tussen
systemen in de lidstaten.
Raadsconclusies Bijscholingstrajecten
Doel Raadsconclusies
In het kader van de Raadaanbeveling «Upskilling Pathways» uit 20163, heeft de Europese Commissie een onderzoek («Implementation report on Upskilling
Pathways4) gedaan naar de stand van zaken omtrent om- en bijscholingstrajecten voor laagopgeleide
volwassenen en volwassenen met lage basisvaardigheden. Op voorstel van het Roemeense
Voorzitterschap wordt in deze Raadsconclusies gereageerd op de inhoudelijke resultaten
van dit onderzoek, en worden lidstaten tevens aangespoord zich te blijven inzetten
voor «Upskilling Pathways».
Inhoud Raadsconclusies
In de Raadsconclusies worden lidstaten – rekening houdend met het subsidiariteitsprincipe
– uitgenodigd om als onderdeel van de (nationale) Leven Lang Ontwikkelen strategie
een pakket maatregelen te nemen voor om- en bijscholing van volwassenen, in het bijzonder
voor laagopgeleiden en volwassenen met lage basisvaardigheden. Het gaat daarbij om
het bieden van maatwerk, inclusief aandacht voor assessments, een flexibel onderwijsaanbod
en erkenning van eerder verworven competenties. Dit pakket maatregelen dient te worden
afgestemd en uitgevoerd met relevante stakeholders, waaronder sociale partners. Er
zou specifiek aandacht moeten worden gegeven aan onderwijs op het gebied van taal,
rekenen en digitale vaardigheden. Daarnaast wordt voorgesteld om in dit proces de
nodige begeleiding te geven aan de doelgroep. Ten slotte worden lidstaten gevraagd
de effectiviteit van hun acties te monitoren.
De Europese Commissie wordt in de Raadsconclusies gevraagd om te ondersteunen bij
het uitwisselen van ervaringen tussen lidstaten en andere relevante stakeholders,
te monitoren wat de voortgang is in de uitvoering van de acties en samenwerking tussen
betreffende initiatieven en organisaties te stimuleren.
Inzet Nederland
Zoals in 2016 verwoord in het BNC-fiche over de Nieuwe Vaardighedenagenda voor Europa5, verwelkomt Nederland beleidsaandacht voor het belang van een adequaat niveau van
basisvaardigheden bij de gehele Europese bevolking. Op nationaal niveau heeft het
kabinet op grond van het Regeerakkoord extra middelen uitgetrokken om in de komende
vijf jaar bijna € 125 miljoen te investeren in maatregelen voor de aanpak van laaggeletterdheid
bij volwassenen en leesbevordering en taalstimulering bij kinderen. Hierbij zal ook
sprake zijn van een verbreding van de aanpak van laaggeletterdheid naar digitale vaardigheden6. De in de Raadsconclusies genoemde acties zijn in lijn met deze inzet, en respecteren
het subsidiariteitsprincipe. Derhalve heeft Nederland zich in de onderhandelingen
positief uitgelaten over de herbevestiging van de beleidsaandacht voor basisvaardigheden
op EU-niveau in de voorliggende Raadsconclusies.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
De onderhandelingen over het voorstel voor de Raadaanbeveling verliepen zonder noemenswaardige
punten van discussie: veel lidstaten gaven aan zich in de doelstelling van de Raadsaanbeveling
te kunnen vinden.
Beleidsdebat en informeel lunchdebat
Voordat het onderwijsdeel van de Raad begint, vindt er voor de ministers van onderwijs
een informeel lunchdebat plaats. Tevens is het Roemeens voorzitterschap voornemens
tijdens het formele deel van de Raad een plenair beleidsdebat te agenderen. Het onderwerp
van het beleidsdebat is «Building the future of Europe: the contribution of education
to strengthening social cohesion». Nederland ondersteunt de keuze van het Roemeense
voorzitterschap voor dit onderwerp, en zal – afhankelijk van de focus in het discussiedocument
– tijdens de Raad duiden dat de bijdrage van onderwijs (o.a. door het gelijke kansen
beleid en burgerschapsonderwijs) aan sociale cohesie volgens Nederland van prominent
belang is. Het thema van het lunchdebat is tijdens verzending van deze brief naar
de Kamer nog niet bekend gemaakt. De Kamer wordt in het verslag van de OJCS-Raad geïnformeerd
over de inhoud en Nederlandse inbreng.
Cultuur en Audiovisueel – donderdag 23 mei
Voor het cultuurdeel tijdens de Raad staan de volgende onderwerpen geagendeerd:
• Raadsconclusies over jonge creatieve generaties.
• Raadsconclusies over de verbetering van grensoverschrijdend verkeer van Europese audiovisuele
werken, met de nadruk op coproducties.
• Beleidsdebat over desinformatie, waarbij de focus waarschijnlijk vooral zal liggen
op het versterken van vertrouwen in media
Raadsconclusies over jonge creatieve generaties
Doel Raadsbehandeling
Beoogd wordt de Raadsconclusies over Jonge Creatieve Generaties vast te stellen.
Inhoud
Deze Raadsconclusies beogen de deelname van jongeren in cultuur te stimuleren. Hoe
kunnen zij creativiteit en kritisch denkvermogen ontwikkelen en vaardigheden eigen
maken die bijdragen aan hun welzijn, leervermogen, burgerschap, sociale inclusie en
toekomstige inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.
De lidstaten en de Europese Commissie worden uitgenodigd, binnen hun respectievelijke
bevoegdheden, aandacht te geven aan de volgende vijf prioriteiten:
1) Bevorderen van betere toegang tot en deelname aan cultuur voor kinderen en jongeren;
2) Versterken van cross-sectorale samenwerking, met een focus op synergiën tussen cultuur
en onderwijs;
3) Bevorderen van jong ondernemerschap in de culturele en creatieve sector;
4) Versterken van de opkomst van nieuw jong talent;
5) Bevorderen van digitale vaardigheden en mediawijsheid.
Inzet Nederland
Nederland onderschrijft het belang van goed cultuuronderwijs en zet zelf daarvoor
meerdere instrumenten in. Het rijk financiert bijvoorbeeld met andere overheden het
programma Cultuureducatie met kwaliteit, waarbij het Fonds voor Cultuurparticipatie en het Landelijk Kenniscentrum Cultuureducatie
en Amateurkunst partners zijn. Culturele instellingen die rijkssubsidie ontvangen
hebben een educatietaak. En in het voorjaar van 2019 presenteert curriculum.nu de
bouwstenen voor het curriculum vanaf 2021. Cultuuronderwijs is één van de negen leergebieden
binnen dit nieuwe kerncurriculum voor het PO en VO.
De Raadsconclusies stellen een boven-sectorale aanpak voor en sluiten daarbij goed
aan bij de Nederlandse inzet alle disciplines binnen cultuureducatie te betrekken:
naast film ook erfgoed en niet alleen literatuur maar bijvoorbeeld ook drama, handvaardigheid
en muziek.
Het bevorderen van ondernemerschap past ook goed binnen de Nederlandse aanpak. Hier
maakt de culturele sector zich in Nederland zelf hard voor. Goed werkgeverschap, goed
opdrachtgeverschap en goed ondernemerschap moet «het nieuwe normaal worden». Het kabinet
ondersteunt de doelen van de sector en ziet voor zichzelf een rol o.a. op het terrein
van scholing.
Indicatie krachtenveld Raad
De onderhandelingen over deze Raadsconclusies verliepen relatief soepel: veel lidstaten
konden zich vinden in de tekst.
Raadsconclusies over de verbetering van grensoverschrijdend verkeer van Europese audiovisuele
werken, met de nadruk op coproducties
Doel Raadsbehandeling
Beoogd wordt de Raadsconclusies over de verbetering van grensoverschrijdend verkeer
van Europese audiovisuele werken, met de nadruk op coproducties, vast te stellen.
Inhoud
Deze Raadsconclusies vloeien mede voort uit het Werkplan Cultuur 2019–2022 en de aanbeveling
van de Open Coördinatiemethode (OCM)-werkgroep onder het Werkplan Cultuur 2015–2018
om investeringen in coproducties aan te moedigen en coproducties tussen diverse partners
uit meerdere lidstaten te stimuleren.
Films en series weerspiegelen de rijkdom en diversiteit van Europese culturen. Deze
moeten worden gestimuleerd en bewaard voor en door toekomstige generaties. Europese
coproducties bereiken een groter publiek dan nationale films en hebben een betere
toegang tot (publieke) financieringsbronnen. Daarnaast brengen zij verschillende geografische
en linguïstische gebieden en contexten samen, met positieve effecten voor de gehele
audiovisuele sector.
De Raadsconclusies bestaan uit twee actielijnen:
1) Directe maatregelen om coproducties te stimuleren:
a. De lidstaten en de Europese Commissie worden uitgenodigd Europese coproducties tussen
verschillende lidstaten te stimuleren, goede voorbeelden te delen, transparante informatie
te verstrekken over subsidies en bij het opstellen van nieuwe subsidiemogelijkheden
rekening te houden met het stimuleren van verspreiding, promotie en exploitatie van
films.
b. Lidstaten worden gevraagd steunmaatregelen te overwegen voor coproducties en waar
mogelijk wettelijke barrières voor coproducties weg te nemen.
c. De Europese Commissie wordt gevraagd manieren te onderzoeken om de financieringsmogelijkheden
voor coproducties in het Creative-Europe programma te bevorderen en te vereenvoudigen.
Daarnaast wordt de Commissie gevraagd een gelijk speelveld te bevorderen en mogelijkheden
te onderzoeken om initiatieven als creative labs en writing rooms – waar producenten,
schrijvers en regisseurs kunnen samenwerken bij de ontwikkeling van coproducties –
te ondersteunen.
2) Ondersteuning van een duurzaam ecosysteem voor coproducties:
a. De lidstaten en de Europese Commissie worden gevraagd bij te dragen aan de ontwikkeling
van een database van Europese films en in gesprek gaan met private partijen, in het
bijzonder online platformen, om bij dragen aan meer transparantie van data.
Inzet Nederland
Nederland onderschrijft het belang van audiovisuele coproducties en de samenwerking
tussen lidstaten op dit terrein en kan derhalve instemmen met de Raadsconclusies.
Het voorstel voor de Raadsconclusies sluit aan bij de Nederlandse inzet met betrekking
tot het stimuleren van audiovisuele producties en de samenwerking met andere Europese
landen.
Er is in het voorstel een goed evenwicht aangebracht in wat van de lidstaten wordt
gevraagd en van de Europese Commissie. Daarnaast is in de eindversie van het voorstel
beter rekening gehouden met de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en lidstaten op
het gebied van onderwijs in de passage over filmeducatie in relatie tot onderwijscurricula.
Nederland heeft verder aandacht gevraagd voor (1) het belang van meer inzet op de
ontwikkelingsfase van producties en (2) het belang van de promotie van producties.
Deze elementen zijn onderdeel van het voorstel.
Indicatie krachtenveld Raad
De onderhandelingen over deze Raadsconclusies verliepen relatief soepel: veel lidstaten
konden zich vinden in de tekst.
Beleidsdebat
Het Roemeens voorzitterschap is voornemens een plenair beleidsdebat te agenderen tijdens
het cultuurdeel van de Raad. De werktitel van het beleidsdebat is «From fighting desinformation
to building trust in media». Het voorzitterschap bereidt nog een discussiedocument
over dit onderwerp voor. Nederland zal haar standpunt op dit onderwerp baseren op
uitgangspunten zoals geschetst in de Kamerbrief van 13 december 2018 over dreiging
desinformatie en beïnvloeding verkiezingen.
Voortgang onderhandelingen Erasmus+ en Creative Europe
Over zowel het nieuwe Erasmus+-programma als het Creative Europe-programma is eind
2018 een gedeeltelijke algemene oriëntatie aangenomen door de Raad. Voor beide voorstellen
heeft het Europees parlement op 28 maart jl. haar onderhandelingspositie goedgekeurd.
Dit betekent dat de trilogen in principe van start kunnen gaan. Wanneer dat zal zijn
is nog niet bekend.
Stand van zaken Audiovisuele Mediadiensten Richtlijn
Tijdens het Mediabegrotingsdebat op 3 december 2018 heb ik toegezegd de Kamer te informeren
over de voortgang van de implementatie van de herziene audiovisuele mediadienstenrichtlijn.
De richtlijn moet uiterlijk op 19 september 2020 zijn geïmplementeerd. Ik kan u mededelen
dat wij op dit moment bezig zijn met het schrijven van het wetsvoorstel. Daarbij worden
alle relevante stakeholders betrokken. Ik streef er naar het wetsvoorstel in het najaar
van 2019 aan uw Kamer toe te sturen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.