Brief regering : Resultaatgericht werken in de Wmo 2015
29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning
Nr. 292 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 april 2019
In mijn brief van 6 november 20181 heb ik u geïnformeerd over een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over het
beschikken van huishoudelijke ondersteuning in een te bereiken resultaat2. In die brief heb ik aangekondigd deze uitspraak in breder perspectief te plaatsen
met nog te verwachten uitspraken van de hoogste bestuursrechter. In december zijn
deze uitspraken gewezen3.
Belangrijkste conclusie na de analyse van de uitspraken van de hoogste bestuursrechter
is dat, voor het waarborgen van de rechtszekerheid van cliënten, maatregelen noodzakelijk
zijn. In deze brief licht ik mijn voorgenomen maatregelen toe.
De gemeentelijke uitvoeringspraktijk
Gemeenten beslissen op aanvragen van burgers om maatschappelijke ondersteuning. De
Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vormen het kader voor deze besluitvorming.
Er heeft zich een uitvoeringspraktijk ontwikkeld waarin er gemeenten zijn die beschikken
in uren en er zijn gemeenten die beschikken op resultaat. Bij hulp bij het huishouden
wordt het resultaat veelal gedefinieerd als «schoon en leefbaar huis». Dit resultaat
wordt beschreven door de schoonmaakactiviteiten en de frequentie daarvan vast te stellen.
Het is aan gemeenten om, binnen de kaders van de regelgeving, lokaal beleid vast te
stellen en te voeren, dat zo goed mogelijk aansluit op de lokale opgaven en mogelijkheden.
Op basis van zo’n afweging hebben gemeenten de keuze gemaakt voor één van de genoemde
varianten.
De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep
De Centrale Raad van Beroep is tot de conclusie gekomen dat de door gemeenten ontwikkelde
praktijk van het resultaat gericht beschikken de betrokken cliënten onvoldoende rechtszekerheid
biedt.
In het kort komen de uitspraken op het volgende neer.
• Door in de beschikking niet het aantal uren huishoudelijke ondersteuning te benoemen
waar de cliënt recht op heeft, wordt in strijd gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel.
• Het door de gemeente Utrecht opgestelde KPMG-rapport waarmee normtijden voor huishoudelijke
hulp zijn ontworpen, is deugdelijk uitgevoerd en KPMG wordt als een onafhankelijke
partij aangemerkt. Gemeenten kunnen dit normenkader alleen in eigen beleid opnemen
als de belangrijkste uitgangspunten daarin worden verankerd.
Vernieuwing van ondersteuning en waarborgen van rechtszekerheid
Gemeenten beschikken met de Wmo 2015 over beleidsruimte om hun ingezetenen met beperkingen
in hun zelfredzaamheid en participatie zo goed, zo passend mogelijk te ondersteunen.
Dat is een bewuste keuze. De opdracht voor gemeenten is om dit lokale maatwerk, in
dialoog met betrokkenen, te realiseren. Met het oog hierop is het dan ook goed om
vast te stellen dat steeds meer gemeenten en aanbieders vernieuwing nastreven, nadenken
over voorzieningen die beter aansluiten op de lokale opgaven en mogelijkheden. De
beleidsruimte waarover gemeenten, binnen de kaders van de Wmo 2015 beschikken, is
randvoorwaardelijk voor deze vernieuwing en moet ook in stand blijven. Maar welke
keuze een gemeente ook maakt, aan de hen door de wetgever verstrekte opdracht moet
invulling worden gegeven en de aan cliënten toekomende rechtszekerheid mag nooit afbreuk
worden gedaan.
Voor het beschikken in uren geldt dat de rechtszekerheid wordt gewaarborgd in de beschikking;
de cliënt weet op hoeveel uren hij of zij recht heeft en kan de gemeente daaraan houden
en waar nodig aanspreken. Indien een gemeente een systematiek kent van resultaatgericht
beschikken, is het belangrijk dat cliënten er ook op kunnen vertrouwen dat het resultaat
daadwerkelijk behaald wordt en dat – daar waar dit niet gebeurt – de cliënt de gemeente
hierop kan aanspreken. De Centrale Raad van Beroep stelt vast dat de rechtszekerheid
in geval van resultaatgericht beschikken niet goed is geregeld. Mijn voornemen is
om de waarborgen van rechtszekerheid beter in de Wmo 2015 te verankeren, zodat deze
doorwerken in de uitvoeringspraktijk. Ik geef daarbij gevolg aan de ter zake relevante
uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. Ik werk dit hierna verder uit.
Voorgenomen aanpassing van de Wmo 2015
Ik wil beide vormen van beschikken een plek geven in de Wmo 2015. Dat ga ik doen door
het ondersteuningsplan een plek te geven in de wet. In het ondersteuningsplan wordt
dan de «frequentie x activiteit» benoemd. Wanneer een gemeente in uren beschikt, worden
in het ondersteuningsplan ook de uren opgenomen. Met deze in de wet te verankeren
systematiek wordt niet alleen de rechtszekerheid van de cliënt geborgd, het geeft
ook een impuls aan het gesprek dat aanbieder en cliënt zouden moeten voeren gericht
op de invulling van de ondersteuning in de betreffende situatie. Dit werk ik op dit
moment uit, waarbij ik rekening houd met de kaders die de Awb op dit vlak biedt.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep maakt duidelijk dat de Wmo 2015 vooral
dient te worden aangescherpt om de rechtszekerheid van de cliënt in geval van resultaatgericht
beschikken te borgen. De cliënt en de aanbieder bepalen samen in het ondersteuningsplan
hoe het resultaat, bijvoorbeeld een schoon huis, bereikt wordt en wat de cliënt van
de huishoudelijke hulp mag verwachten. Het gaat om de activiteiten en hoe vaak die
plaatsvinden. Het aantal uren hoeft daarbij niet benoemd te worden, omdat dit niets
zegt over het te bereiken resultaat, de mate waarin het huis uiteindelijk schoon is.
De gemeente kijkt goed mee, en neemt uiteindelijk het besluit, waarbij het ondersteuningsplan
onderdeel uitmaakt van de beschikking. Door het resultaat centraal te stellen is het
van belang dat de gemeente goed controleert of het resultaat behaald wordt en van
voldoende kwaliteit is. Op dit moment onderzoek ik of de Wmo 2015 op dit punt voldoende
aanknopingspunten biedt.
De cliënt en de aanbieder spreken samen af hoe het resultaat behaald wordt. Die afspraken
zijn vaak gebaseerd op een normenkader, dat in gemeentelijke beleidsregels een plek
heeft. Dit normenkader moet objectief zijn en opgesteld door een onafhankelijke derde4. Ik vind het belangrijk dat in dit normenkader de lokale afwegingen goed worden verwoord.
Ik wil gemeenten dan ook oproepen om, voor zover dat nog niet is gebeurd, in samenspraak
met de cliëntenraden en aanbieders te komen tot een lokaal normenkader dat recht doet
aan de lokale situatie. Waar nodig kan en zal ik gemeenten hier, samen met de VNG,
bij op weg helpen.
Ik wil bovendien dat gemeenten in hun verordening, vastgesteld door de gemeenteraad,
kenbaar maken welke voorzieningen zij lokaal kennen en ter uitwerking daarvan, in
hun beleid, helder aangeven hoe zij beschikken ten aanzien van die voorzieningen;
in resultaat of in uren. Daarbij vind ik het van belang dat het voor cliënten duidelijk
is wie zij kunnen aanspreken als zij het niet eens zijn met de invulling van de beschikking,
het resultaat niet behaald wordt of de kwaliteit te wensen over laat. Dat moet voor
de betrokken cliënt op elk moment helder zijn. Daar waar de cliënt op een zeker moment
de ondersteuning onvoldoende passend vindt, moet daarover het gesprek worden aangegaan.
Ook moeten bezwaar- en beroepsmogelijkheden voldoende duidelijk zijn, waarbij ik aanteken
dat uiteraard zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat cliënten zich genoodzaakt
voelen hiervan gebruik te maken. De kracht van de Wmo 2015 is immers «de dialoog».
Ik wil in overleg met VNG bezien hoe wij gemeenten kunnen ondersteunen in de adequate
informatievoorziening aan hun cliënten.
Het is aan gemeenten om een afgewogen keuze te maken voor het beschikken in uren of
het beschikken op te bereiken resultaten. Ik zie kansen bij een manier van werken
waarbij de ondersteuning zodanig wordt georganiseerd dat het resultaat centraal wordt
gesteld. Met deze manier van werken kan optimaal worden aangesloten op de ondersteuningsbehoefte
van de cliënt op elk moment, het creëert flexibiliteit in de te bieden ondersteuning
en het geeft ruimte aan de professional. Door te beschikken in een resultaat kan op
ieder moment bekeken worden wat nodig is voor de cliënt, waarbij de professional in
samenspraak met de cliënt bepaalt hoe het resultaat behaald wordt. Een schoon huis
kan de ene week ramen lappen betekenen en een andere week de keukenkastjes schoonmaken.
Ook kan het betekenen dat er tijd is voor het bespreken en oplossen van een voor de
cliënt belangrijke kwestie, een luisterend oor, iemand op weg helpen. Het biedt maatwerk,
zoals de Wmo 2015 ook voorstaat. Uitgangspunt hierbij is dat cliënt rechtszekerheid
wordt geboden op het niveau van het te bereiken resultaat en de daartoe (door de aanbieder)
te verrichten activiteiten.
Ten slotte
Daar waar gemeenten klachten en bezwaren (hebben) ontvangen op dit punt roep ik hen
op om samen met de cliënt te zoeken naar een oplossing die past bij de lokale uitgangspunten,
maar recht doet aan de uitspraken van de hoogste bestuursrechter. Ik acht het raadzaam
dat gemeenten hun lokale beleid en uitvoering al zoveel mogelijk in lijn brengen met
de door mij voorgenomen wetswijziging, al datgene doen om de rechtszekerheid van hun
cliënten in de praktijk te borgen.
Ik wil zoveel mogelijk voorkomen dat in de komende periode voor de vele cliënten aan
wie nu naar tevredenheid een voorziening op basis van resultaat is verstrekt, een
periode van onduidelijkheid aanbreekt, waarin een nieuw besluit over hun ondersteuning
moet worden genomen.
Met mijn voorgenomen maatregelen geef ik opvolging aan de door de Centrale Raad van
Beroep gesignaleerde lacunes in de rechtszekerheid van de, in ontwikkeling zijnde,
uitvoeringspraktijk van de Wmo 2015. Ik vind het van belang dat de praktijk zich doorontwikkelt,
vernieuwt, maar de rechtszekerheid van cliënten moet in alle gevallen gewaarborgd
zijn. Een wetsvoorstel waarin mijn inzet is uitgewerkt zal ik zo spoedig mogelijk
aanhangig maken.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.