Brief regering : Verslag Raad Buitenlandse Zaken van 8 april 2019
21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
Nr. 2002 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 april 2019
Hierbij bied ik u het verslag aan van de Raad Buitenlandse Zaken van 8 april 2019.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
VERSLAG RAAD BUITENLANDSE ZAKEN VAN 8 APRIL 2019
Afghanistan
De Raad sprak over de situatie in Afghanistan en de bijdrage en rol van de EU aan
de huidige vredesinspanningen. Hoge Vertegenwoordiger Mogherini onderstreepte, gesteund
door nagenoeg alle lidstaten, het belang van een inclusief, Afghan-owned en Afghan-led vredesproces. Lidstaten verwelkomden de Amerikaanse diplomatieke inspanningen en
drongen aan op nauwere coördinatie met de VS. Nederland en andere lidstaten wezen
daarbij op het belang dat de verworvenheden van de afgelopen achttien jaar ten aanzien
van democratie, rechtsstaat en mensenrechten – in het bijzonder de rechten van vrouwen
en meisjes – dienen te worden gewaarborgd. Nederland heeft tevens het belang van «transitional justice» in het vredesproces benadrukt: een rechtvaardige vrede betekent dat ook slachtoffers
van het conflict gehoord moeten worden en dat er over genoegdoening en verzoening
moet worden gesproken. Ook heeft Nederland gesignaleerd dat de samenwerking met Afghanistan
ook in de toekomst gebaseerd dient te zijn op wederzijdse afspraken, zoals de bestaande
afspraken over hervormingen en migratie.
De Hoge Vertegenwoordiger zal de komende tijd de precieze rol en bijdrage van de EU
in het vredesproces nader uitwerken en aan lidstaten voorleggen. Lidstaten benadrukten
dat de EU-inzet complementair moet zijn aan de inzet van de VS. Naast de inzet op
het vredesproces onderstreepte de Hoge Vertegenwoordiger tot slot de noodzaak dat
er vrije en eerlijke presidentsverkiezingen worden georganiseerd in het najaar van
2019. Zij benadrukte dat de verkiezingen los van het vredesproces dienen te worden
bezien.
Oostelijk Partnerschap
In de discussie over het Oostelijk Partnerschap (OP) blikte de Raad vooruit naar 13
en 14 mei, wanneer de ministeriële OP-bijeenkomst plaatsvindt met aansluitend een
high-level event in het kader van het tienjarig bestaan van het OP. Commissaris Hahn schetste een
gemengd beeld van de afgelopen tien jaar. Op het gebied van onder andere economische
ontwikkeling en onderwijs is overwegend vooruitgang geboekt. Daarbij is de samenwerking
met de meeste OP-landen geformaliseerd middels associatieakkoorden of andersoortige
overeenkomsten. Op andere belangrijke onderwerpen als rechtsstaatontwikkeling en anti-corruptie
is juist nog veel ruimte voor verbetering.
In de discussie werd het belang van het OP door veel Ministers onderstreept. Verschillende
lidstaten blikten vooruit op de ministeriële bijeenkomst in mei. Andere lidstaten
meldden dat rond het tienjarig bestaan van het OP de nadruk moet blijven liggen op
implementatie van hervormingen en het streven naar concrete resultaten voor burgers
in de OP-landen. In de discussie over de toekomstige EU-inzet binnen het OP werden
door lidstaten het versterken van de rechtsstaat, mensenrechten, goed bestuur, maatschappelijk
middenveld en onafhankelijke media genoemd.
Het kabinet informeert uw Kamer via deze weg tevens graag over de aard, omvang en
effectiviteit van het steunprogramma voor het OP, in lijn met de toezegging gedaan
tijdens het Algemeen Overleg Raad Buitenlandse Zaken op 2 april jl.
Het OP is een belangrijk onderdeel van het Europees Nabuurschapsbeleid. Het OP is
gericht op het versterken van democratie, welvaart en stabiliteit in zes oostelijke
buurlanden van de Unie (Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland).
Tijdens de OP-top in november 2017 zijn voor een periode van drie jaar concrete doelstellingen
vastgelegd in de zogenaamde «20 for 2020 deliverables». De financiële steunprogramma’s aan de individuele partnerlanden verlopen grotendeels
via het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), dat zich ook richt op de ontwikkeling
van de zuidelijke buurlanden van de Unie. Het totaalbudget van het ENI (oost en zuid)
bedraagt binnen het huidige meerjarig financieel kader (2014–2020) € 15,4 miljard.
Hiervan komt ongeveer een derde ten gunste van de OP-landen. Van de in totaal beschikbare
€ 2,5 miljard voor de periode 2014–2017 is € 842 miljoen begroot voor Oekraïne, € 451 miljoen
voor Georgië, € 399 miljoen voor Moldavië, € 120 miljoen voor Armenië, € 91,5 miljoen
voor Wit-Rusland en € 68,1 miljoen voor Azerbeidzjan. Daarnaast is € 591,5 miljoen
gereserveerd voor regionale en meerdere landenprogramma’s1. Zoals opgenomen in de verordening van het Europees nabuurschapsinstrument wordt
voor de programmering per land een meerjarig programma opgesteld waarin is vastgelegd
wat de doelstellingen en prioriteiten voor steun van de Unie aan het betreffende land
zijn, alsmede de te verwachten resultaten en de indicatieve omvang van de financiële
steun.2 Voorschriften inzake de terugvorderingsprocedures en het toezicht en evaluatie volgen
de bepalingen uit de vaststelling van de gemeenschappelijke voorschriften en procedures
voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten van de Unie ter financiering van extern
optreden.3
De bilaterale financiële EU-inzet via het ENI in OP-landen is ingericht langs de lijnen
van de beleidsprioriteiten die de EU met de OP-landen overeen is gekomen. Deze prioriteiten
richten zich vooral op versterking van de rechtsstaat, economische ontwikkeling, connectiviteit
en people-to-people contacten. In de in 2017 verschenen midterm review evalueerde de Commissie op hoofdlijnen de inzet van het ENI. De Commissie concludeerde
dat het boeken van resultaten op de ontwikkeling van democratie, mensenrechten en
goed bestuur geregeld wordt bemoeilijkt door politieke ontwikkelingen in nabuurschapslanden,
waaronder de landen van het OP. Niettemin is de Nederlandse beleidsinzet erop gericht
dat de EU zich hier nadrukkelijk voor blijft inzetten. Tegelijkertijd zijn in de oostelijke
regio op het gebied van verbetering van het ondernemersklimaat en duurzame economische
ontwikkeling aantoonbare positieve resultaten behaald.
Ook op lokaal niveau wordt de uitvoering van projecten door de EU-delegaties ter plaatse
uitvoerig gemonitord aan de hand van vastgestelde indicatoren. Ook voeren delegaties
evaluaties uit naar de effectiviteit van de hulp. Indien de resultaten negatief zijn,
zal dit gevolgen hebben voor de toekomstige programmering en de selectie van uitvoeringsorganisaties.
Onder aansporing van Nederland en andere lidstaten ziet de Commissie er tevens op
toe dat het principe van conditionaliteit wordt gewaarborgd. In het geval van Moldavië
bijvoorbeeld besloten Commissie en lidstaten in november 2018 het ENI-budget dat jaar
naar beneden bij te stellen als gevolg van aanhoudende neergaande democratische ontwikkelingen
in het land. Ook houdt het kabinet vast, zoals gemeld in de kabinetsreactie op de
evaluatie van de Commissie van het Europees Nabuurschapsbeleid (d.d. 23/06/2017)4, aan het uitgangspunt dat de omvang van de invulling van partnerschappen, of het
nu gaat om financiële steun of inzet van handelsinstrumenten, afhangt van de mate
van overeenstemming over de centrale waarden die de EU met de OP-landen overeen is
gekomen.
Venezuela
De Raad sprak tevens over de aanhoudende crisis in Venezuela en de inzet van de Internationale
Contactgroep. Verschillende lidstaten benadrukten dat de Internationale Contactgroep,
zowel ten aanzien van de inzet op de organisatie van vrije en eerlijke verkiezingen
als het bieden van humanitaire hulp, actief dient te blijven samenwerken met de partners
in Latijns-Amerika en leden van de Lima-groep.
De Hoge Vertegenwoordiger heeft ten behoeve van het politieke proces toegezegd een
strategie te ontwikkelen die nodig is om stappen te zetten voor een democratische,
vreedzame transitie. De Raad zal de komende weken de inzet intensiveren en over dertig
dagen de resultaten van de Internationale Contactgroep evalueren. Begin mei komt de
Internationale Contactgroep weer bijeen in Costa Rica. Om resultaat te bereiken zal
de EU ook blijvende druk uitoefenen. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland,
spraken in dat verband steun uit voor snelle voorbereiding van extra persoonsgerichte
sancties.
Wat betreft de humanitaire hulp is het zaak een constructieve dialoog te behouden
met het Maduro-bewind. Eind april zal in dat kader opnieuw een technische missie naar
Venezuela worden gestuurd waar mogelijk ook Nederland aan zal deelnemen. Nederland
heeft kort de stand van zaken van de humanitaire hub op Curaçao toegelicht.
Brunei
Nederland heeft tijdens de Raad zorgen uitgesproken over het besluit van de regering
van Brunei om de implementatie van het strafrecht aan te passen, waarin inhumane straffen
zijn opgenomen. Nederland heeft benadrukt dat Brunei zich aan zijn internationale
en regionale verplichtingen ten aanzien van mensenrechten dient te houden en riep
EU lidstaten op zich hierover eensgezind uit te spreken, o.a. tijdens de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad over Brunei in mei.
Overig
Appreciatie LAC rapport «Tightening Belts: Two Regional Case Studies on Corporate
Social Responsibility in Asia»
Het kabinet maakt van de gelegenheid gebruik uw Kamer, zoals toegezegd in het Algemeen
Overleg Raad Buitenlandse Zaken van 2 april jl., te informeren over het onderzoeksrapport
«Tightening Belts: Two Regional Case Studies on Corporate Social Responsibility in
Asia» van het Leiden Asia Centre (LAC), dat op 2 april is gepresenteerd. Er is onderzoek uitgevoerd naar twee casussen
die relevant zijn voor beleid ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen
(MVO) en due diligence rond naleving van arbeidsrechten.
Het eerste voorbeeld betreft de bouw van een weg in Pakistan, gefinancierd door de
Asian Development Bank (ADB). Het tweede voorbeeld betreft het gebruik van Noord-Koreaanse arbeiders in
textielproductie door Chinese productielocaties in het grensgebied met Noord-Korea.
C&A en Esprit, beide lid van het Nederlandse IMVO-Convenant Duurzame Kleding en Textiel,
zouden produceren in de genoemde productielocaties.
Het Pakistaanse voorbeeld toont aan dat er weliswaar door de ADB contractuele voorwaarden
rond naleving van fundamentele arbeidsnormen zijn vastgelegd in het contract met de
Pakistaanse overheid, maar dat het schort aan monitoring en rapportage over de naleving
van arbeidsnormen. De arbeidsinspectie die plaatsvond leek geen oog te hebben voor
onderaanbesteding en informele werknemers. Het kabinet zal de bevindingen van dit
rapport meenemen in de besprekingen met de ADB over de herziening van de safeguards ten aanzien van mens en milieu die later dit jaar beginnen. Tevens zal het kabinet
het rapport onder de aandacht brengen van de ILO in Pakistan, waar de ILO met Nederlandse
financiering net een driejarig project voor versterking van de arbeidsinspectie heeft
afgerond.
Het voorbeeld over de textielsector toont aan dat het risico op Noord-Koreaanse dwangarbeid
in Chinese textielfabrieken in de grensregio met Noord-Korea substantieel is. In het
onderzoek is op innovatieve wijze gebruikgemaakt van gegevens over goederenstromen,
bestemd voor douane-doeleinden. Op de website van het Nederlandse textielconvenant
is een appreciatie van het onderzoek geplaatst. Het SER-secretariaat wil het onderzoek
benutten voor het aanscherpen van de due diligence-verplichtingen van bedrijven die in de risicovolle Chinese regio inkopen. Het kabinet
blijft in bilateraal en multilateraal verband richting China – evenals richting andere
landen – het belang van volledige implementatie van geldende VN-sancties tegen Noord-Korea
benadrukken. Zo dient China, evenals alle andere landen, op basis van VN-Veiligheidsraadsresolutie
2397 (2017) uiterlijk in december 2019 alle Noord-Koreaanse arbeiders die in het land
werkzaam zijn te repatriëren.
Het kabinet zal de uitkomsten van het onderzoek betrekken bij de inspanningen voor
betere naleving van arbeidsrechten.
Soedan
Graag maakt het kabinet tevens van de gelegenheid gebruik uw Kamer te informeren over
de wijze waarop de evaluatie van de EU-steun aan de Soedanese politie en grensmanagement
is geregeld. Alvorens daarop in te gaan, volgt een korte omschrijving van de EU-steun
aan Soedan. Onderstaande vloeit voort uit een toezegging aan uw Kamer tijdens het
Algemeen Overleg Raad Buitenlandse Zaken van 14 maart jl. en staat geheel los van
de actuele ontwikkelingen in Soedan, die het kabinet nauwgezet volgt.
Soedan is een sleutelland op het gebied van (irreguliere) migratie en vluchtelingenopvang:
er worden meer dan een miljoen vluchtelingen uit de regio opgevangen en het is een
belangrijk transitland voor (irreguliere) migranten uit de regio die het risico lopen
slachtoffer te worden van mensensmokkel en mensenhandel. De EU streeft naar een effectieve
internationale strijd tegen mensensmokkel en mensenhandel en naar verbetering van
het grensbeheer in de Hoorn van Afrika en werkt in dat kader samen met Soedan. Effectieve
implementatie van programma’s en projecten en het bereiken van duurzame resultaten
in Soedan vereisen instemming, en soms medewerking, van overheidsinstanties. Nederland
noch de EU leveren directe financiering aan de Soedanese overheid. Wel is sprake van
dialoog met Soedanese overheidsinstanties en wordt door de EU via tussenkomst van
VN-organisaties of ngo’s aan capaciteitsopbouw gedaan.
Het programma Better Migration Management (BMM) is een regionaal EU-programma voor de Hoorn van Afrika, gericht op het verbeteren
van migratiemanagement en de aanpak van mensensmokkel en mensenhandel. Het maakt onderdeel
uit van het EU Trust Fund voor de Hoorn van Afrika. Prioriteit binnen BMM is het versterken van de rechten
van (irreguliere) migranten en hen beschermen tegen geweld, misbruik en uitbuiting.
Het BMM-programma bestaat uit vier pijlers: beleidscoherentie, bescherming van irreguliere
migranten en slachtoffers van mensenhandel, bewustwording over (alternatieven voor
en risico’s van) irreguliere migratie, en capaciteitsopbouw.
Binnen die laatste pijler wordt samengewerkt met het Soedanese Ministerie van Binnenlandse
Zaken en geeft de EU trainingen aan overheidsorganisaties die betrokken zijn bij migratie
en grensbeheer. Het gaat daarbij om de Soedanese douane, immigratiedienst en politie
(criminal investigation units). Binnen deze diensten bestaat de doelgroep voor deelname aan trainingen enerzijds
uit onderzoekers, aanklagers en rechters en anderzijds uit mensen uit het veld, zoals
immigratie- en douanebeambten. In geen geval betreft dit het leger of de Rapid Support Forces (RSF; elitetroepen, samengesteld uit strijders van de voormalige Janjaweed).
Alle trainingen zijn bedoeld om de positie van kwetsbare irreguliere migranten en
slachtoffers van mensenhandel te verbeteren. Conflictsensitiviteit, mensenrechten
en het do-no-harm principe staan daarbij centraal. Deze uitgangspunten zijn vastgelegd door de stuurgroep van
BMM (waaraan ook Nederland deelneemt) en bindend voor alle projectactiviteiten. Er
wordt in trainingen geen aandacht besteed aan informatie over, of het gebruik van,
wapens en gevechtsvaardigheden.
Evaluatie van EU-steun aan Soedan
EU-steun aan de Soedanese politie en grensmanagement vindt binnen het BMM-programma
plaats in de vorm van trainingen. Zoals gebruikelijk voor EU-projecten worden deze
trainingen geëvalueerd door het programmamanagement. In het geval van BMM is het programmamanagement in handen van de Duitse ontwikkelingsorganisatie Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit (GIZ).
De EU delegatie in Khartoem en de GIZ-staf ter plaatse zien toe op de implementatie,
monitoring en evaluatie van BMM in Soedan. De EU delegatie brengt geregeld aangekondigde
en onaangekondigde bezoeken aan de projecten en bespreekt deze projecten met vertegenwoordigers
van de EU Lidstaten in Khartoem en de Soedanese overheid. Daarbovenop monitort de
zogeheten stuurgroep van het BMM-programma de activiteiten in Soedan vanuit Brussel.
Als lid van deze stuurgroep benadrukt Nederland daarin ook de risico’s van de Soedanese
context en het belang van zorgvuldige monitoring.
Eerder dit jaar verscheen, in opdracht van de Commissie, de Mid-term Review
van het gehele BMM programma in de Hoorn. Het rapport evalueert de implementatie in
Djibouti, Eritrea, Kenia, Zuid-Soedan, Somalië, Oeganda, Ethiopië en Soedan. Voor
het rapport is veldwerk verricht, onder meer door een bezoek aan Soedan. Daar zijn
interviews gehouden met o.a. de EU delegatie, EU-ambassades, GIZ, UNODC, IOM, en maatschappelijke
organisaties. Het BMM programma is getoetst op de OESO-criteria relevantie, effectiviteit,
efficiëntie, duurzaamheid en impact, aangevuld met de criteria toegevoegde waarde
van de EU en samenhang van het programma. Het gehele BMM in de Hoorn is volgens het
rapport relevant en coherent, en de EU biedt toegevoegde waarde. Tegelijkertijd valt
er nog winst te behalen op het gebied van efficiëntie en effectiviteit, aldus de evaluatoren,
die aanbevelen de doelstellingen van het programma verder te preciseren en de verschillende
activiteiten meer te stroomlijnen. Nederland onderschrijft dit.
De EU is zich bewust van de kwetsbare context in Soedan en de daarbij komende risico’s,
zoals onbedoelde deelname van leden van de RSF aan projectactiviteiten, corruptie
en mogelijke betrokkenheid van overheidsstructuren bij mensensmokkel en mensenhandel.
Bij het in kaart brengen van de behoefte aan capaciteitsopbouw worden daarom doorlopend
risicoanalyses uitgevoerd en zijn maatregelen op gebied van risicomanagement ingesteld.
Aan de selectie van deelnemers aan trainingen is in overleg met de Soedanese overheid
en uitvoeringsorganisaties een aantal voorwaarden verbonden, die doorlopend worden
gemonitord. Zo moet elke deelnemer aantoonbaar werkzaam zijn bij de douane, immigratiedienst
of de politie, en gestationeerd zijn in een gebied waar RSF niet actief is.
In het licht van de actualiteiten heeft Nederland onlangs nogmaals het belang van
zorgvuldigheid in de samenwerking met Soedanese autoriteiten overgebracht aan de EU.
De EU houdt rekening met de ontwikkelingen op de grond en bepaalt voorafgaand aan
elke nieuwe activiteit of die op dat moment passend is. Gezien de huidige situatie
in Soedan worden op dit moment geen trainingen uitgevoerd. Nederland zal erop blijven
aandringen dat de EU in Soedan een uiterst zorgvuldige werkwijze toepast en lidstaten
regelmatig terugkoppeling blijven ontvangen over de voortgang van het project. De
eerstvolgende reguliere gelegenheid om BMM te bespreken is 28 mei aanstaande tijdens
het Operationeel Comité voor de Hoorn van Afrika van het EU Trust Fund in Brussel waar Nederland aan deelneemt.
Indieners
-
Indiener
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken