Brief regering : Reactie op de initiatiefnota van het lid Van den Berg over zorg in de regio
35 138 Initiatiefnota van het lid Van den Berg over zorg in de regio
Nr. 3 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 april 2019
De vaste commissie VWS heeft in haar procedurevergadering van 20 februari jongstleden
gevraagd om een reactie op de Initiatiefnota «Zorg in de regio» van het lid Van den
Berg (CDA) (Kamerstuk 35 138). Hierbij stuur ik u mijn reactie toe.
Voor ik inhoudelijk op de initiatiefnota in ga, wil ik graag opmerken dat ik het waardeer
dat mevrouw Van den Berg het initiatief heeft genomen om mee te denken over de ontwikkelingen
die momenteel plaatsvinden en nog plaats zullen vinden in het ziekenhuislandschap,
en de vraag wat nodig is om deze ontwikkelingen in goede banen te leiden. De ideeën
van mevrouw Van den Berg sluiten voor een belangrijk deel aan bij mijn beleid en de
hoofdlijnenakkoorden die ik samen met veldpartijen heb gesloten, bijvoorbeeld waar
het gaat over de betrokkenheid van burgers en regionale partijen bij ontwikkelingen
in het ziekenhuislandschap in de regio, de juiste zorg op de juiste plek, en de totstandkoming
van regiobeelden. In mijn brief van 14 januari jongstleden over de mogelijke sluiting
van Haagse ziekenhuizen (Kamerstuk 31 016, nr. 185) en het Algemeen Overleg medisch specialistische zorg / ziekenhuiszorg op 13 februari
jl. (Kamerstukken 31 765 en 31 016, nr. 369) heb ik u laten weten dat ik u zal informeren over hoe ik de ontwikkelingen in het
ziekenhuislandschap zie en hoe ik de regie de komende jaren ter hand neem. De initiatiefnota
met de ideeën van mevrouw Van den Berg zal ik daarin graag meenemen. De brief met
mijn visie op de ontwikkelingen in het ziekenhuislandschap en mijn rol hierin ontvangt
u voor de zomer.
Initiatiefnota
In de initiatiefnota wordt gepleit voor waarborging van een goed regionaal netwerk
van zorg, met daarbinnen goede ziekenhuiszorg. Daarbij pleit het CDA voor het zoveel
mogelijk in stand houden van regionale ziekenhuizen. Deze streekziekenhuizen hebben
korte lijnen met huisartsen en andere zorgverleners in de regio. Het CDA stelt dat
de zorg in grote delen van Nederland dreigt te verschralen en pleit ervoor dat de
Minister dat tegengaat door meer regie te nemen, door partijen bij elkaar te brengen,
door knellende regels voor samenwerking weg te nemen en door de juiste randvoorwaarden
te scheppen. Het CDA doet daartoe acht aanbevelingen aan (onder meer) het kabinet.
Die aanbevelingen loop ik hieronder langs en u treft daarbij mijn standpunt aan.
1. Betrokkenheid van regionale overheden en patiëntenverenigingen bij de organisatie
van de zorg in de regio
Als eerste beveelt het CDA aan regionale overheden en patiëntenverenigingen een rol
te geven bij de organisatie van zorg, onder meer via deelname aan het Regionaal Overleg
Acute Zorgketen (ROAZ).
Ik ben het er volledig mee eens dat regionale overheden en patiënten c.q. inwoners
vooraf moeten worden betrokken bij de besluitvorming over het zorglandschap. Daarom
heb ik in de concept algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg, die
ik uw Kamer heb toegezonden (Kamerstuk 29 247, nr. 264), dan ook bepaald dat de inwoners en gemeenten uit de omgeving moeten worden geïnformeerd
en gehoord over zo’n voorgenomen wijziging in het aanbod van acute zorg in hun regio.1 Ik vind dit een heel belangrijk onderdeel van de AMvB. Tegelijkertijd wil ik de verantwoordelijkheid
voor de wijze waarop dit gebeurt bij deze partijen laten en hen niet wettelijk verplichten
deze partijen uit te nodigen bij het ROAZ, ook omdat ik denk dat er soms betere manieren
zijn om dit gesprek op gang te brengen.
Dat de betrokkenheid van patiënten c.q. inwoners bij gesprekken over het zorgaanbod
in de regio van groot belang is blijkt ook uit het rapport van de Taskforce «De Juiste
Zorg op de Juiste Plek». Bij De Juiste Zorg op de Juiste Plek staat het functioneren
van mensen centraal. Ook stel ik bij mijn ondersteuning van de regio’s als voorwaarde
dat er bij de totstandkoming van regiobeelden altijd patiënten betrokken moeten worden
(zie ook de kabinetsreactie op het rapport van de Taskforce «De juiste zorg op de
juiste plek» (Kamerstuk 29 689, nr. 938)); ik tref momenteel ook voorbereidingen om patiënten daarvoor een vergoeding te
geven.
2. Samenwerken in netwerken
Aanbeveling twee betreft het stimuleren van zorgaanbieders en zorgverzekeraars tot
samenwerken in netwerken en het bespreken met zorgverzekeraars of in de voorwaarden
voor financiering voldoende mogelijkheden zitten om samenwerking in netwerken te bevorderen.
Ik ben ook van mening dat samenwerking tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars,
al dan niet in netwerken, van belang is voor goede zorg in de regio. Alleen als aanbieders
goed van elkaar weten wat ieders bijdrage is in de zorg en ondersteuning van mensen
kan goed rekening worden gehouden met het functioneren en de behoeften van mensen.
In de initiatiefnota worden hiervan goede voorbeelden gegeven, die aantonen dat samenwerken
al plaatsvindt, (financieel) goed mogelijk is en voor patiënten plezierig en effectief
is.
Een voorwaarde om te kunnen identificeren waar samenwerking nog verder van de grond
kan komen, is dat partijen elkaar kennen. Daarbij doel ik niet alleen op de directe
samenwerkingspartner, maar het gehele netwerk van zorgverleners waar mensen mee in
aanraking komen. Naar analogie van de Taskforce «De Juiste Zorg op de Juiste Plek»:
van de verantwoordelijkheid om je eigen stoepje schoon te vegen, naar (mede)verantwoordelijkheid
voor de hele straat. In de verschillende hoofdlijnenakkoorden is afgesproken dat partijen
in de regio daartoe gezamenlijk regionale gedeelde beelden opstellen van de sociale
en gezondheidssituatie en opgave in een regio, gemeente of wijk. Hierbij kijkt men
naar de volle breedte: het sociale domein, curatieve zorg en langdurige zorg. Zoals
in de kabinetsreactie op het rapport van de Taskforce «De juiste zorg op de juiste
plek» (Kamerstuk 29 689, nr. 938) is aangegeven, doet de Taskforce ook suggesties van thema’s die door het Ministerie
van VWS concernbreed moeten worden opgepakt. Daartoe behoren de electronische uitwisseling
van patiëntengegevens, de beloning van coördinatie en samenwerking en een verkenning
van mogelijkheden tot domeinoverstijgende financiering. VWS, het Zorginstituut, de
NZa en de IGJ zijn hiermee aan de slag.
3. Stages in algemene ziekenhuizen
Ten derde wordt aanbevolen stages voor kinderartsen, IC-verpleegkundigen en SEH-verpleegkundigen
in opleiding in algemene (regionale) ziekenhuizen te verplichten, waarbij de algemene
ziekenhuizen ook een gedeelte van de opleidingsgelden moeten ontvangen. De Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan dat als voorwaarde stellen voor de financiering
van een opleiding, zo luidt de aanbeveling.
Alle typen ziekenhuizen, dus ook algemene ziekenhuizen, leiden gespecialiseerde verpleegkundigen
op en bieden opleidingsplaatsen aan. Ziekenhuizen die gespecialiseerde verpleegkundigen
en medisch ondersteuners opleiden, krijgen hier voor een kostendekkende financiering
via de beschikbaarheidsbijdrage. Dit is een regeling van het Ministerie van VWS, het
Ministerie van OCW is hierbij niet betrokken. Het Capaciteitsorgaan raamt op landelijk-,
regionaal- en op ziekenhuisniveau de opleidingsbehoefte van gespecialiseerde verpleegkundigen
en medisch ondersteuners.
Ook medisch-specialistische opleidingen vinden deels in algemene ziekenhuizen plaats.
De verantwoordelijkheid voor de precieze inhoud en organisatie van de opleidingen
van medisch specialisten ligt primair bij de betrokken veldpartijen (NFU, NVZ, FMS
/ wetenschappelijke verenigingen), waarbij het essentieel is dat de kwaliteit van
de opleiding is gewaarborgd. Naar aanleiding van signalen over regionale knelpunten
bij de medisch-specialistische zorg laat ik momenteel door Nivel onderzoek doen naar
de regionale balans in vraag en aanbod bij medisch specialisten. Daarbij komt ook
de opleidingscomponent aan de orde. De uitkomsten van het onderzoek komen naar verwachting
dit voorjaar beschikbaar. Daarna stuur ik mijn reactie op de uitkomsten en aanbevelingen
naar de Kamer. Indien opportuun zal ik daarbij ook aandacht besteden aan een eventuele
verplichting om onderdelen van de medisch-specialistische opleiding in bepaalde ziekenhuizen
te volgen. Voor het opleiden van gespecialiseerde verpleegkundigen (zoals IC- en SEH-verpleegkundigen)
is een dergelijke verplichting niet nodig, alle ziekenhuizen leiden reeds gespecialiseerde
verpleegkundigen op.
4. Bevorderen van het gesprek in de regio
Als vierde wordt het kabinet gevraagd te zorgen voor het gebruik van wettelijke inspraakmogelijkheden
(inclusief toezicht daarop) en de creatie van zorgtafels. Met de in de initiatiefnota
genoemde concept-AMvB worden zorgaanbieders verplicht verschillende partijen te consulteren
als deze aanbieders het aanbod van acute zorg willen wijzigen. Het toezicht op de
naleving van het bepaalde bij en krachtens deze AMvB is reeds belegd bij de IGJ. Mocht
de IGJ tot de conclusie komen dat een of meer zorgaanbieders hun verplichtingen ter
zake niet naleven, dan zal zij zo nodig ingrijpen.
Tevens wordt de regering gevraagd regio’s zo goed mogelijk te ondersteunen als het
onderlinge gesprek in de regio onvoldoende op gang komt. Ik vind de totstandkoming
van zorgtafels of andere gespreksgremia waarin direct betrokkenen van tevoren goed
met elkaar spreken over de zorgbehoefte en het benodigde zorgaanbod een goede ontwikkeling.
In het kader van «De Juiste Zorg op de Juiste Plek» is deze aanpak ook nadrukkelijk
onderschreven: begin bij de feiten van nu en op de langere termijn, en de vraag of
het zorg- en ondersteuningsaanbod in de regio goed is georganiseerd. In de hoofdlijnenakkoorden
hebben partijen zich hieraan gecommitteerd. Ik zie dit ook op diverse plekken in het
land ontstaan en juich dat van harte toe. Ook de toezichthouders, de IGJ en de NZa,
letten erop dat alle ketenpartijen voldoende aangesloten zijn bij wijzigingen in het
aanbod van zorg. En daarnaast ondersteun ik regio’s proactief bij de totstandkoming
van de regionale zorgbeelden (zie ook mijn reactie op de vijfde aanbeveling hieronder).
5. In kaart brengen van de zorgbehoefte in de regio’s
Aanbeveling vijf is gericht op het in kaart laten brengen welke zorgbehoefte er in
iedere regio is en dat proactief te ondersteunen. Ik ben het met deze aanbeveling
eens.
In de verschillende hoofdlijnakkoorden die mijn collega’s van VWS en ikzelf in 2018
hebben afgesloten, is afgesproken dat «partijen een feitelijk beeld maken van de sociale
en gezondheidssituatie en opgave in een regio, gemeente of wijk». Waar dit niet tot
stand komt nemen de inkopers (zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten) het initiatief
en zullen samen met zorgaanbieders, professionals en patiëntenorganisaties zorgen
dat dit gebeurt. Zoals u heeft kunnen lezen in de brief die Zorgverzekeraars Nederland
uw Kamer in aanloop naar het Algemeen Overleg Ziekenhuiszorg van 13 februari jongstleden
heeft gestuurd, hebben de zorgverzekeraars aangegeven hoe ze dit gaan invullen. De
twee zorgverzekeraars met de meeste verzekerden in een regio of gemeente zijn erop
aanspreekbaar dat dit feitelijk beeld tot stand komt. De regiobeelden gaan niet over
plannen hóe vernieuwing moet worden gerealiseerd, maar zij bevatten de feiten om vast
te stellen of in een regio «de basis op orde» is. Welke zorg heeft deze regio over
vijf à tien jaar nodig en hoe anticiperen we daarop met elkaar? Zoals aangegeven stel
ik via het RIVM een basisdataset ter beschikking, evenals vouchers voor de aanvullende
data-analyse. De regiobeelden zullen worden gedeeld met andere partijen die actief
zijn in een regio, als basis voor te maken keuzes in relatie tot de doelstellingen
en financiële kaders uit de Hoofdlijnenakkoorden.
Zoals ik u in de kabinetsreactie op het rapport van de Taskforce «De juiste zorg op
de juiste plek» heb laten weten ondersteun ik, in overeenstemming met het verzoek
in de gewijzigde motie Van den Berg-Segers (Kamerstuk 31 016, nr.133) om regie te nemen in het per regio in kaart brengen van de zorgbeelden, de totstandkoming
van deze regionale beelden en het vervolgproces op verschillende manieren. Voor het
maken van het gedeelde beeld is nodig dat data worden verzameld die betrekking hebben
op zorg en ondersteuning door de gemeente, curatieve en langdurige zorg. Veel gegevens
zijn al beschikbaar via openbare bronnen, het gaat (ook) om het handzaam samenbrengen
van de gegevens om deze te duiden in de regio en het gesprek hierover aan te gaan.
Ik ondersteun de regio’s door het online beschikbaar stellen van een dataset met het
huidige zorgaanbod en de toekomstige bevolkingssamenstelling en zorgvraag in een nader
te kiezen regio. Deze dataset wordt gebouwd door het RIVM, waarbij de tussenresultaten
worden getoetst bij partijen in het veld. De verwachting is dat we de eerste versie
van de dataset in het voorjaar (mei 2019) beschikbaar kunnen stellen. Daarnaast ondersteun
ik partijen in de regio, zoals gezegd, via de inzet van vouchers die het financieel
mogelijk maken dat partijen ontbrekende expertise inhuren bij het analyseren en het
formuleren van vervolgacties van het gedeelde beeld in de regio. Deze vouchers komen
in april beschikbaar. Ook stimuleer ik regio’s om met «De juiste zorg op de juiste
plek» aan de slag te gaan via het organiseren van regiobijeenkomsten en door het creëren
van een virtuele vindplaats van goede voorbeelden (www.dejuistezorgopdejuisteplek.nl).
6. In kaart brengen van de regionale behoefte aan personeel in de zorg
Vervolgens is aanbeveling zes gericht op het in kaart laten brengen van het zorgaanbod
per regio. Daarbij doelt het CDA op de regionale behoefte aan personeel in de zorg
en de ontwikkelingen daarin, zodat daar tijdig op kan worden geanticipeerd. Ook deze
aanbeveling ondersteun ik.
De opleidingsbehoefte van gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteuners
wordt al op landelijk, regionaal en ziekenhuisniveau geraamd door het Capaciteitsorgaan.
De raming van de behoefte aan medisch specialisten en het beschikbaar stellen van
opleidingsplaatsen gebeurt op landelijk niveau. Naar aanleiding van signalen over
regionale knelpunten bij de medisch-specialistische zorg laat ik momenteel zoals ik
hierboven al aangaf, door het Nivel onderzoek doen naar de regionale balans in vraag
en aanbod bij medisch specialisten. Ik zal u mijn reactie op de uitkomsten en aanbevelingen
sturen.
Van belang in dit verband is ook het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn
(AZW). Dit onderzoeksprogramma van het Ministerie van VWS en sociale partners bevat
de meest actuele cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek op het gebied
van onder meer werkgelegenheid, in- en uitstroom en onderwijs. Veel data zijn op het
niveau van arbeidsmarktregio’s2 beschikbaar voor de branche ziekenhuiszorg en overige medisch specialistisch zorg.
Ook beschikt het UWV over relevante data over onder meer krapte op de arbeidsmarkt
en aantal vacatures voor specifieke beroepen. Daarnaast komt binnen het AZW-programma
jaarlijks een prognose beschikbaar om de voortgang in beeld te brengen met betrekking
tot het terugdringen van de personeelstekorten in zorg welzijn. Deze prognose geeft
per arbeidsmarktregio per branche een beeld van de verwachte tekorten, zoveel mogelijk
rekening houdend met het verwacht zorggebruik. In de voortgangsrapportage van het
Actieprogramma Werken in de Zorg wordt de Tweede Kamer hier reeds periodiek, aan de
hand van kernindicatoren uit de genoemde databronnen, over geïnformeerd, voor het
eerst in mei van dit jaar.
7. Aandacht voor effecten kwaliteitskader spoedzorgketen op kwaliteit en toegankelijkheid
van zorg in de regio’s, en gebruik transformatiegelden
De zevende aanbeveling betreft het verzoek aan het Zorginstituut dat ik deed – naar
aanleiding van de gewijzigde motie Van den Berg-Kerstens (Kamerstuk 27 295, nr. 167) – om zich ervan te verzekeren dat partijen bij het opstellen van het kwaliteitskader
spoedzorgketen voldoende aandacht besteden aan de effecten van dit kwaliteitskader
op de kwaliteit en de toegankelijkheid (waaronder: de bereikbaarheid) van de zorg
in de regio’s, inclusief de afweging tussen kwaliteit en toegankelijkheid van zorg
(Kamerstuk 35 138, nr. 2). Deze aanbeveling stelt dat een dergelijke afweging, waarbij rekening gehouden wordt
met de impact op het zorglandschap in de regio, standaard onderdeel zou moeten zijn
bij het opstellen van kwaliteitsstandaarden die van toepassing zijn in de acute zorgketen.
Pas daarna dient een besluit te worden genomen of het zinvol is het kwaliteitskader
toe te passen en hoe dat kan. Transformatiegelden van de Hoofdlijnenakkoorden zouden
daarvoor gebruikt kunnen worden.
Op 7 september 2018 (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en op 14 januari jl. (Kamerstuk 27 295, nr. 171) heb ik uw Kamer een reactie gestuurd op de gewijzigde motie Van den Berg-Kerstens.
Daarin heb ik aangegeven dat de belangen van burgers en ook zorgaanbieders uit de
regio reeds een belangrijke rol hebben bij de totstandkoming van kwaliteitskaders.
Bovendien heb ik het Zorginstituut verzocht zich ervan te verzekeren dat partijen
bij het opstellen van het kwaliteitskader spoedzorgketen voldoende aandacht besteden
c.q. hebben besteed aan de effecten van dit kwaliteitskader op de kwaliteit en de
toegankelijkheid (waaronder: de bereikbaarheid) van de zorg in de regio’s, inclusief
de afweging tussen kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. Het Zorginstituut heeft
mij daarop laten weten dat het uitgangspunt van de betrokken partijen «de juiste zorg
op het juiste moment op de juiste plaats» was; dichtbij als het kan, verder weg als
het beter is voor de patiënt, waarbij veel aandacht is besteed aan toegankelijkheid
en kwaliteit van zorg. (Op basis van de signalen die ik ontvang over het verloop van
dit proces is dit overigens nog steeds de focus van veel van de gesprekken tussen
de betrokken partijen.) Het Zorginstituut is ervan overtuigd dat partijen voldoende
aandacht hebben besteed aan de effecten van dit kwaliteitskader in de regio. Verder
heb ik naar aanleiding van de Budget Impact Analyse van de NZa met betrekking tot
het concept kwaliteitskader spoedzorgketen de betrokken partijen per brief gewezen
op de gewijzigde motie Van den Berg-Kerstens, en hen verzocht om in het vervolg van
dit traject alle publieke belangen – kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid
van zorg – goed af te wegen.
Naar aanleiding van het verzoek van Kamerlid Dik-Faber tijdens het Algemeen Overleg
Ziekenhuiszorg op 13 februari jl., (Kamerstukken 31 765 en 31 016, nr. 369) dat zij in aanvulling op de bovenstaande informatie van het Zorginstituut toch ook
graag de regionale ziekenhuizen meer bij dit traject betrokken wilde hebben, heb ik
in mijn brief van 13 maart 2019 (Kamerstukken 31 016 en 29 247, nr.213) aangegeven dat het kwaliteitskader een kader van de veldpartijen is, dat ik als
Minister geen rol heb bij de inhoud van kwaliteitskaders en dat het niet aan mij is
om mij te bemoeien met de vraag wat goede zorg is. Daar heb ik aan toegevoegd dat
dit niet wegneemt dat ik bereid ben om naar aanleiding van het gedane verzoek met
de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen
(SAZ) in gesprek te gaan over de wijze waarop het concept kwaliteitskader spoedzorgketen
uitpakt voor streekziekenhuizen, en dat dit gesprek op korte termijn zou plaatsvinden.
Dat gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden. In dat kader hebben de NVZ en SAZ mij
laten weten dat de gesprekken over het kwaliteitskader spoedzorgketen nog gaande zijn,
maar dat zij tevreden waren over de manier waarop het proces verliep. De koepel van
de regionale ziekenhuizen, de SAZ, heeft mij tevens laten weten tevreden te zijn met
de manier waarop de koepel – via de NVZ – betrokken is bij dit proces.
Ik verwacht op dit moment niet dat op korte termijn andere kwaliteitskaders in de
acute zorgketen zullen worden ontwikkeld. Maar mocht dit wel het geval zijn dan zal
ik daarbij dezelfde aanpak hanteren.
In het Hoofdlijnenakkoord is duidelijk ingekaderd waarvoor de «transformatiegelden»
gebruikt kunnen worden, namelijk voor tijdelijke financiering van initiatieven gericht
op de beweging naar «de juiste zorg op de juiste plek». Hierbij kan bijvoorbeeld worden
gedacht aan financiering van investeringen in e-Health om zorg vanuit het ziekenhuis
naar huis mogelijk te maken. Of versnelde afschrijving van gebouwen om overbodige
capaciteit af te kunnen bouwen. Nadrukkelijk is daarbij afgesproken dat over de inzet
van deze middelen zorgaanbieders en zorgverzekeraars afspraken maken in het kader
van de «reguliere» zorginkoop, zodat sprake is van regionaal maatwerk.
8. Gevolgen van fusies voor de beschikbaarheid, betaalbaarheid en bereikbaarheid van
zorg
Tenslotte wordt het kabinet in aanbeveling acht verzocht ervoor te zorgen dat de Autoriteit
Consument en Markt (ACM) voorlichting geeft over welke vormen van samenwerking mogelijk
zijn zonder problemen met de Mededingingswet te krijgen. Deze zouden voor de zorg
breder moeten zijn dan voor andere ondernemingen. Ook wordt verzocht dat de ACM in
het kader van haar fusietoezicht niet alleen toetst op mededinging, maar ook op de
gevolgen voor de beschikbaarheid, betaalbaarheid en bereikbaarheid van de zorg.
De ACM doet al veel aan voorlichting. Zo beschrijven de «Richtsnoeren voor de zorgsector»
hoe de ACM de Mededingingswet toepast in de zorg en welke vormen van samenwerking
toegestaan zijn. Ook heeft de ACM aparte publicaties over specifieke onderwerpen.
Voorbeelden daarvan zijn de uitgangspunten van het toezicht van de ACM voor zorgaanbieders
in de eerstelijnszorg en de leidraad die de ACM heeft gepubliceerd over de ruimte
voor gezamenlijke inkoop van geneesmiddelen. Mede om de ontwikkelingen rond «de juiste
zorg op de juiste plek» te kunnen bevorderen, werkt de ACM momenteel aan een leidraad
met een nadere toelichting op haar toezicht op samenwerking bij regionale herschikking
in de zorg. De ACM zal deze leidraad vooraf consulteren in de sector. Partijen die
vragen hebben over een concrete samenwerking bij regionale herschikking kunnen ook
op dit moment al contact opnemen met de ACM.
De in de aanbeveling genoemde elementen komen deels al terug in het fusietoezicht.
Zo onderzoekt de ACM in het kader van de gevolgen voor de mededinging of er voldoende
keuzemogelijkheden overblijven voor patiënten na een voorgenomen fusie en toetst de
NZa in de zorgspecifieke fusietoets de continuïteit van cruciale zorg. Met het wetsvoorstel
Positionering taken NZa wordt de zorgspecifieke fusietoets en het AMM-instrument (AMM
= aanmerkelijke marktmacht) overgeheveld van de NZa naar de ACM. Het wetsvoorstel
bevat tevens de mogelijkheid om bij ministeriële regeling nadere eisen te stellen
aan de zorgspecifieke fusietoets. Mijn collega’s van VWS en ik onderzoeken momenteel
welke criteria zich lenen voor aanscherping van het zorgspecifieke fusietoezicht en
zullen uw Kamer hier voor de zomer over informeren.
De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg