Brief regering : Reactie op verzoek commissie over het bericht 'Hoe de kritiek op onterechte straffen werd weggepoetst'
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 500
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 april 2019
Op 13 maart jongstleden verzocht de Vaste Commissie voor Justitie en Veiligheid te
reageren op het bericht «Hoe de kritiek op onterechte straffen werd weggepoetst» (NRC
NEXT, 13 maart 2019).
De commissie verzocht mij om een reactie op het bericht, waarin ook wordt ingegaan
op de verhouding tot de integriteitscode van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Het verzoek was verder deze reactie op korte termijn te mogen ontvangen zodat deze
kan worden betrokken bij het algemeen overleg over de OM-afdoening.1 Tevens zend ik hierbij aan uw Kamer de nieuwe toezichtsrapportage «Wordt vervolgd:
beproefd verzet» van de procureur-generaal bij de Hoge Raad die hij 8 april jongstleden
heeft uitgebracht2.
In deze brief ga ik naar aanleiding van het genoemde mediabericht in op de twee componenten
waaruit de berichtgeving bestond:
– het informeren van het parlement over de rapportage die de procureur-generaal bij
de Hoge Raad eind 2014 over de OM-strafbeschikking uitbracht;
– het mandaat van medewerkers van het openbaar ministerie (OM) om strafbeschikkingen
uit te vaardigen.
Het informeren over de rapportage
In de NRC-publicatie is de stelling betrokken dat mijn ambtsvoorganger uw Kamer onvolledig
zou hebben geïnformeerd. Naar aanleiding daarvan heb ik laten nagaan hoe het feitelijke
verloop van de activiteiten op het Ministerie van JenV rondom de verschijning van
het rapport is geweest.
Het concept-rapport is door de procureur-generaal bij de Hoge Raad onder embargo aan
het Ministerie verstrekt. De bevindingen van de procureur-generaal bij de Hoge Raad
zijn door het Ministerie destijds uiterst serieus genomen. Om die reden hebben medewerkers
van het Ministerie zich tijdig nader laten informeren over deze bevindingen en de
mogelijke maatregelen om de kwaliteit van de strafbeschikking te verbeteren. In dat
licht moet u de contacten en de interne mailwisselingen voorafgaand aan het verschijnen
van het rapport eind 2014 zien.
Voor de goede orde merk ik op dat het destijds onder embargo verstrekte concept-rapport
identiek is aan de eindversie die aan de toenmalige Minister is aangeboden.
Het toezichtrapport van de procureur-generaal bij de Hoge Raad is vervolgens, evenals
diens vervolgrapportages, integraal aan uw Kamer gezonden.3 De Tweede Kamer is dus niet onvolledig geïnformeerd. Aangezien het rapport aanleiding
gaf tot verbetermaatregelen, is er destijds voor gekozen de beleidsreactie bij de
rapportage toe te spitsen op de met het OM besproken aanpak om verbetering te brengen
in de uitvoeringspraktijk van de OM-strafbeschikking.
De feitelijke gang van zaken destijds, zoals die mij bekend is en waarvan op losse
onderdelen in de media een beschrijving is gegeven, geven mij geen aanleiding eraan
te twijfelen dat in lijn is gehandeld met de integriteitsregels (uit de Gedragscode
Integriteit Rijk) voor het zijn van een eerlijke en betrouwbare overheid.
Het mandaat om strafbeschikkingen uit te vaardigen
Door leden van uw Kamer zijn diverse vragen gesteld naar aanleiding van de mediaberichten
in december vorig jaar en in maart jongstleden over de mandaatregeling voor medewerkers
bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM). Uit deze vragen maak ik op
dat bij u zorgen leven over de toepassingspraktijk van de OM-strafbeschikking.
De knelpunten met de mandaatregeling werden gesignaleerd in het eerste rapport van
het onderzoek dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad in 2014 heeft uitgevoerd
in het kader van zijn toezichthoudende taak ten aanzien van het openbaar ministerie.
Daarbij stelde, zoals ook is verwoord in de brief van mijn ambtsvoorganger van 26 februari
20154, de procureur-generaal bij de Hoge Raad vast dat de wettelijke grondslag voor de
mandaatregeling ten aanzien van de op zich gekwalificeerde medewerkers van de CVOM,
niet toereikend is.
In de beantwoording van Kamervragen over de praktijk van het opleggen van een strafbeschikking
door het OM5 lichtte ik toe dat ondanks formele gebreken in de mandaatregeling, in praktijk op
zorgvuldige wijze is gehandeld in de geest van het mandaat van de bevoegde officieren
van justitie aan de medewerkers van het CVOM. Deze zorgvuldigheid was en is in de
processen van het CVOM en het handelen van gekwalificeerde medewerkers geborgd aan
de hand van heldere norminstructies. Dit is ook de strekking van het oordeel van de
procureur-generaal bij de Hoge Raad. Er is voor het OM dan ook geen aanleiding om
de oudere zaken vanwege het mandaat opnieuw tegen het licht te houden. In die zaken
zijn de strafbeschikkingen onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie
uitgevaardigd door gekwalificeerde medewerkers die bij het OM voor die taak zijn aangesteld.
Nadat het CVOM een zelfstandig parket werd met een parkethoofd, was het mogelijk om
in januari 2015 een sterk vereenvoudigde en heldere mandaatregeling te publiceren.
Om aan eventueel resterende onduidelijkheid over de bevoegdheid van de medewerkers
van de CVOM een einde te maken, is tevens een nieuwe wettelijke competentieregeling
in procedure gebracht. Deze wetswijziging en de bijbehorende algemene maatregel van
bestuur zijn per 1 januari 2019 in werking getreden.
Nieuwe toezichtsrapportage
In mijn brief van 19 december jongstleden6 en in de Kamervragen die over de NRC-publicatie in december zijn gesteld7, gaf ik aan dat zichtbare vorderingen zijn geboekt in de toepassingspraktijk van
de OM-strafbeschikking. Dit blijkt uit het tweede rapport van de procureur-generaal
bij de Hoge Raad, de interne kwaliteitsmeting van het OM en de evaluatie van de Wet
OM-afdoening.
Op 8 april jongstleden bracht de procureur-generaal bij de Hoge Raad wederom een rapportage
over de OM-strafbeschikking uit in het kader van diens toezichthoudende taak jegens
het OM. Het betreft een vervolgrapport op de eerdere rapportage «Beproefd verzet» uit 2017. De procureur-generaal bij de Hoge Raad constateert in dit nieuwe rapport
onder andere dat het OM de conclusies en aanbevelingen uit het rapport «Beproefd verzet» serieus heeft genomen.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad constateert dat de wil om verandering te brengen
in de toentertijd gesignaleerde tekortkomingen onmiskenbaar aanwezig is bij het College
van procureurs-generaal en dat van het door het OM ingezette kwaliteitsprogramma Strafvordering
2020 verbetering mag worden verwacht. Met het College van procureurs-generaal blijf
ik in gesprek over de verdere ontwikkeling van de kwaliteit van de strafbeschikkingen
en over de afstemming van strafmaat met rechtelijke uitspraken. Hierbij zullen ook
de constateringen van de procureur-generaal bij de Hoge Raad ten aanzien van het mandaat
en het «Virtueel Parket» aan de orde komen, ondanks dat de werkwijze van het «Virtueel
Parket» inmiddels is beëindigd.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid