Brief regering : Jaaroverzicht dierproeven en proefdieren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 'Zo doende 2017' en moties en toezeggingen inzake dierproeven
32 336 Dierproeven
Nr. 89 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 april 2019
Met deze brief bied ik u aan de «Zo doende 2017», het jaarverslag van de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de in Nederland verrichte dierproeven en het
toezicht op de Wet op de dierproeven (Wod)1.
Ook informeer ik u over de volgende toezeggingen en moties die ik heb gedaan tijdens
het AO dierproeven op 7 juni 2018 (Kamerstuk 32 336, nr. 73):
– Motie De Groot c.s. over het registreren van alle individuele dierproeven (Kamerstuk
32 336, nr. 78).
– Motie Von Martels/De Groot over een afname van het aantal «in voorraad» gedode proefdieren
(Kamerstuk 32 336, nr. 82).
– Toezegging om informatie te verstrekken over het vergunningstelsel dierproeven.
– Voor mijn toegezegde reactie op de «petitie dierproefvrij onderzoek» verwijs ik u
naar mijn voortgangsrapportage TPI (Kamerstuk 32 336, nr. 85).
Daarnaast maak ik van de gelegenheid gebruik om u te informeren over een gezamenlijk
project van VWS en LNV: een register voor gevalideerde modellen om een dierproef mee
te doen.
«Zo doende» jaarregistratie 2017
Ik zet mij met partners in om de transitie naar proefdiervrije innovatie te versnellen.
Hierover heeft uw Kamer een aparte brief van mij ontvangen. Toch zal ook de komende
jaren onderzoek op proefdieren nodig blijven tot er voldoende alternatieven zijn ontwikkeld
en toegelaten. Ik wil transparant zijn over deze dierproeven in Nederland. Bijgaand
treft u daarom aan aan de «Zo doende 2017», een jaarverslag van de NVWA. Met de «Zo
doende» informeert de NVWA de samenleving ieder jaar over de aantallen dieren en diersoorten
die zijn gebruikt in dierproeven, voor welke doeleinden en met welke mate van ongerief.
In 2017 registreerden de Nederlandse vergunninghouders 530.568 dierproeven. Dat zijn
80.694 (17,9%) dierproeven meer dan in 2016. Het gebruik van één proefdier telt daarbij
als één dierproef. Na de incidentele daling in 2016 heeft het aantal dierproeven daarmee
weer hetzelfde niveau bereikt als in 2015. Er vonden voornamelijk meer proeven plaats
op muizen en zebravissen.
Hoe valt deze toename te verklaren? Al geruime tijd bleef het aantal dierproeven in
Nederland relatief constant, vanaf 2014 ontstaat er een wisselend beeld. Na een flinke
toename in 2014 en een tussentijdse daling van het aantal dierproeven in 2016, bereikt
het aantal geregistreerde dierproeven in 2017 weer hetzelfde niveau als in het rapportagejaar
2015. De NVWA verklaart de schommelingen vanaf 2014 voornamelijk door de introductie
van de nieuwe Europese registratiesystematiek en het nieuwe vergunningstelsel in 2014.
Het dierproevenveld heeft zich moeten aanpassen aan de nieuwe registratie- en vergunningseisen
die vanaf 2014 zijn gaan gelden, wat niet altijd even makkelijk ging.
De grootste toename in 2017 is te zien bij het gebruik van genetisch gemodificeerde
zebravissen en muizen. De NVWA heeft vergunninghouders, waar opvallende stijgingen
zijn gesignaleerd, verzocht om nadere uitleg te geven. Hieruit komt naar voren dat
er in 2017 meer proeven met zebravissen zijn gedaan in het kader van intensivering
van het onderzoek naar nieuwe mogelijkheden voor de screening van geneesmiddelen tegen
kanker. Daarnaast zijn meer proeven met zebravissen uitgevoerd als gevolg van een
onderzoek naar hormoon-verstorende stoffen in het kader van een groter EU-project.
De NVWA voerde in 2017 211 inspecties uit, 27,8% van de inspecties gebeurde onaangekondigd.
Daarbij inspecteerde de NVWA alle vergunninghouders die actief dierproeven verrichten
of proefdieren fokken minimaal een keer per jaar. Tijdens de inspecties gaf de NVWA
één schriftelijke waarschuwing. Eind 2017 waren 80 instellingen in het bezit van een
vergunning voor het verrichten van dierproeven. Deze vergunninghouders zijn bijvoorbeeld
universiteiten, academische ziekenhuizen, onderzoeksinstellingen en farmaceutische
bedrijven.
Dieren gedood zonder te zijn gebruikt in fok of dierproef
Naast de registratie van dierproeven rapporteert de NVWA ook het aantal dieren dat
is gefokt voor dierproeven maar niet daarvoor is ingezet. Het aantal proefdieren dat
is gedood of is doodgegaan zonder dat zij onderdeel waren van een dierproef, is ten
opzichte van het vorige verslagjaar minimaal gestegen met 1,7% tot 448.252 dieren.
Daarbij wil ik aanmerken dat de uitdrukking «In voorraad gedood», die veelal wordt
gehanteerd voor deze dieren, verkeerd kan worden opgevat. Circa een kwart (104.166)
van deze dieren wordt namelijk wél gebruikt als fokdier en levert daarmee een bijdrage
aan het succes van de dierproef. Circa 75% van de overige proefdieren die niet gebruikt
zijn in fok óf dierproef zijn genetisch gemodificeerde muizen en zebravissen. Deze
dieren kunnen meestal niet in dierproeven of de fok worden ingezet omdat zij niet
over de genetische eigenschappen beschikken, die nodig zijn voor het onderzoek.
In veelbiomedisch onderzoek worden genetisch gemodificeerde dieren gebruikt om bijvoorbeeld
ziekteprocessen bij de mens beter te kunnen begrijpen en daarmee nieuwe benaderingen
voor diagnostiek, preventie en behandeling te ontwikkelen. De complexe fokschema’s
die nodig zijn om dieren met de juiste genetische eigenschappen te fokken leiden ertoe
dat er meer dieren worden geboren dan alleen de dieren in de proeven of voor de fok
van de volgende generatie gebruikt kunnen worden.
Ik zie wel kansen om het aantal proefdieren dat niet gebruikt wordt in fok of dierproef
terug te brengen door ervoor te zorgen dat het fokken van deze dieren zo zorgvuldig
mogelijk gebeurd.
Om dit te stimuleren heeft het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad)in
2018 een advies uitgebracht met twee door experts uitgewerkte codes of practice. Deze
bevatten kwaliteits- en efficiëntie criteria voor het genereren en fokken van genetisch
gemodificeerde dieren. De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) gebruikt deze codes
of practice als uitgangspunt in de projectvergunningverlening.
Op 11 februari 2019 heeft een overleg plaatsgevonden met de groep grootste gebruikers
van genetisch gemodificeerde dieren en mijn ministerie. Hiermee is uitvoering gegeven
aan de motie Von Martels/De Groot (Kamerstuk 32 336, nr. 82). Bij dit overleg bleek dat bij alle grotere instellingen inmiddels de taak fokcoördinatie
belegd is en strategieën gevolgd worden om het fokoverschot door een efficiënter planning
en betere afstemming zo beperkt mogelijk te houden. Vanuit de Biotechnische Vereniging
is een fokcoördinatorenoverleg ingericht dat informatie uitwisselt en ervaringen deelt.
Met de groep grootste gebruikers is afgesproken dat de codes of practice snel in de
praktijk worden gebracht. Daarnaast heerst grote bereidheid om kennis te delen en
onderzoekers ook van andere instellingen, te adviseren.
Vergunningstelsel dierproeven
Zoals toegezegd bij het Algemeen Overleg dierproeven dd. 7 juni jl. (Kamerstuk 32 336, nr. 73) informeer ik u over het proces van vergunningverlening voor het onderzoek met proefdieren
en over de ervaringen met het nieuwe vergunningstelsel. Tevens zal ik ingaan op de
verhouding van dierstudies tot humane standaarden.
Met inwerkingtreden van de herziene Wet op de dierproeven (Wod) op 18 december 2014,
is in Nederland een nieuw vergunningstelsel voor dierproeven geïntroduceerd, gebaseerd
op de Europese Richtlijn 2010/63/EU (Kamerstuk 34 062). Het Zelfstandige Bestuursorgaan Centrale Commissie Dierproeven (CCD) is hierin
als enige instantie bevoegd om vergunningen te verlenen voor het verrichten van dierproeven
in Nederland. De CCD wordt daarbij geadviseerd door een lokale Dierexperimentencommissies
(DEC). Door deze centralisatie van de vergunningverlening worden alle dierproefprojecten
op dezelfde, geharmoniseerde manier aangevraagd en beoordeeld. Dit heeft geleid tot
efficiënter gebruikmaking van expertise en ervaring, meer consistentie in de afweging
en daardoor ook tot een hogere kwaliteit van aanvragen. Daarnaast streeft de CCD ernaar
om het vergunningsproces inclusief de wetenschappelijke, maatschappelijke en ethische
afweging continu verder te ontwikkelen. Zo implementeert de CCD momenteel, in afstemming
met de veldpartijen, de aanbevelingen van de Raad voor Dierenaangelegenheden over
ethische dilemma’s bij de beoordeling van dierproeven ten behoeve van de veehouderij
(Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 61) in haar werkwijze.
Onder het nieuwe vergunningstelsel worden dierproefprojecten beoordeeld in plaats
van alleen individuele dierproeven. Een dierproefproject is een werkprogramma met
een omschreven einddoel dat meerdere dierproeven kan omvatten. Gezamenlijk vormen
deze dierproeven een toetsbare eenheid. De vergunning op projectniveau in plaats van
op dierproefniveau is een werkwijze die voortvloeit uit de Europese Richtlijn 2010/63/EU
met het doel om gelijke concurrentievoorwaarden te scheppen voor bedrijfsleven en
wetenschap. Het voordeel van deze werkwijze is dat de CCD als vergunningverlenende
instantie de afzonderlijke dierproeven in een grotere context kan plaatsen. Er ontstaat
beter zicht op de einddoelstelling van het gehele wetenschappelijke project en op
de logische samenhang van de verschillende stappen om deze doelstelling te bereiken.
De instellingen profiteren daarbij van een grotere planningszekerheid omdat projecten
met een maximale geldigheidsduur van vijf jaar worden vergund.
De CCD maakt in het vergunningsproces de ethische afweging of het ongerief bij de
proefdieren wordt gerechtvaardigd door de te verwachten voordelen van het onderzoek
voor mens, dier of milieu. Daarnaast beoordeelt de CCD de wetenschappelijke opzet
van het onderzoek en of er voldoende rekening is gehouden met kansen op het gebied
van vervangen, verminderen en verfijnen van dierproeven (de 3V’s).
In de vergunningsaanvraag moet een logische en navolgbare schatting worden gegeven
van het benodigde aantal dieren. Er moet zeker worden gesteld dat niet meer dieren
dan nodig worden gebruikt én dat niet te weinig dieren worden gebruikt om statistisch
onderbouwde conclusies uit het onderzoek te kunnen trekken. Het aantal dieren mag
niet zonder toestemming van de CCD worden overschreden maar het mag wel tijdens het
onderzoek, door voortschrijdend inzicht, naar beneden worden bijgesteld. Dit heeft
tot gevolg dat het uiteindelijk gebruikte dieraantal van een project (dat in de jaarregistratie
«Zo doende» van de NVWA opgenomen wordt) in de praktijk vaak lager uitvalt dan de
eerste inschatting van het benodigde aantal dieren uit de projectvergunning.
Humane studies
Om de veiligheid en de werkzaamheid te waarborgen, worden nieuwe geneesmiddelen in
de toelatingsprocedure vaak eerst op dieren en vervolgens op mensen getest. Bij onderzoek
op mensen staat de bescherming van de proefpersonen en de betrouwbaarheid van de verkregen
resultaten voorop en zijn er voor heel Europa bindende kwaliteitsvoorwaarden vastgelegd.
Voor het onderzoek op dieren zijn tot nu toe geen Europese kwaliteitsvoorwaarden voorgeschreven.
Dat neemt niet weg dat dierproeven dienen te worden uitgevoerd volgens de normen voor
goed wetenschappelijk onderzoek. De CCD beoordeelt ook de wetenschappelijke opzet
van de onderzoeksvoorstellen en heeft advies gevraagd aan het Nationale Comité advies
dierproevenbeleid (NCad) voor het maken van een kader hiervoor. Het advies van het
NCad over de toepassing van «synthesis of evidence» zal binnenkort worden afgerond.
Samengevat wil ik benadrukken dat het vergunningstelsel dierproeven zorgt voor een
transparante, zorgvuldige en gedegen beoordeling van dierproeven in Nederland.
Registratie van alle individuele dierproeven
Uw Kamer heeft de regering verzocht om, in samenspraak met onderzoekers en kennisinstellingen
te bezien of alle individuele dierproeven en de resultaten daarvan kunnen worden geregistreerd
en achteraf openbaar gemaakt, om zo onnodige duplicatie van dierproeven tegen te gaan
(Kamerstuk 32 336, nr. 78).
Deze motie van het lid De Groot cs. sluit goed aan bij het open science beleid van
de Minister van OCW waarin het delen van onderzoeksgegevens en vrije toegang tot wetenschappelijke
artikelen wordt gestimuleerd, ook voor de resultaten van dierproeven. Ook binnen Europa
wordt het belang van open science onderstreept. In het nieuwe Europese kaderprogramma
voor onderzoek en innovatie «Horizon Europe» wordt open access de norm. Zelf stimuleer
ik al enkele jaren via het door mij gefinancierde onderzoeksprogramma «Meer Kennis
met Minder Dieren» van ZonMw, de publicatie van negatieve resultaten van dierproeven.
Bij het verkennen van de mogelijkheden is vastgesteld dat er reeds een register voor
dierproefonderzoek is opgericht door het Hart Instituut Utrecht samen met het Universitair
Medisch Centrum Radboud en de Hartstichting.
Op «preclinicaltrials.eu» kunnen wetenschappers hun onderzoeksprotocollen registreren.
Hiermee wil men de transparantie verhogen, het delen van data stimuleren en onnodige
duplicatie vermijden, maar ook publicatiebias verminderen en de kwaliteit van onderzoek
verbeteren. Van meet af aan wordt hier op Europees vlak en ook breder internationaal
aandacht voor gevraagd. Er is een breed samengestelde denktank «Preregistratie Dierstudies»
gevormd, die bekijkt hoe het register verder optimaal uitgewerkt en ingebed kan worden.
Ik ben van mening dat dit een heel goed initiatief is en heb daarom met betrokkenen
gesproken. Er loopt op dit moment al een pilot, er is draagvlak vanuit het veld en
men wil snel zo snel mogelijk goede aansluiting realiseren met het internationale
speelveld. Goede en sterke ontwikkelingen, constateer ik. Ik wil dan ook bezien of
het mogelijk is om een subsidie ten behoeve van dit project te verstrekken om zodoende
dit waardevolle maatschappelijke en wetenschappelijke initiatief te ondersteunen.
Dit initiatief is gestart vanuit het wetenschappelijke veld zelf, ook omdat men erkent
dat een pre-registratie meerwaarde kan bieden voor het eigen onderzoek.
Met betrekking tot onnodige duplicatie van dierproeven kan ik u tevens vermelden dat
er al verschillende maatregelen zijn genomen om deze te voorkomen. Zoals ik eerder
in deze brief heb uitgelegd, moet voor alle dierproeven vooraf een vergunning worden
aangevraagd bij de Centrale Commissie Dierproeven (CCD). Verder heeft de CCD de mogelijkheid
om dierproeven achteraf te beoordelen op de behaalde resultaten. Deze retrospectieve
beoordeling is wettelijk voorgeschreven voor alle proeven op apen en proeven met ernstig
ongerief maar kan ook voor andere dierproeven door de CCD worden opgelegd.
De CCD is dus op de hoogte van iedere dierproef die in Nederland gedaan wordt. Tevens
wordt van iedere vergunde dierproefproject een niet-technische samenvatting gepubliceerd
op de website van de CCD: www.centralecommissiedierproeven.nl.
Ook onderzoekers kunnen op deze wijze kennis nemen van alle dierproeven die vergund
zijn en uitgevoerd zullen worden. Hiermee worden dierproeven op dit moment dus al
geregistreerd en openbaargemaakt.
Daarnaast heeft de Europese Commissie onlangs een voorstel uitgewerkt om de niet-technische
samenvattingen en de resultaten van de retrospectieve beoordeling van alle Lidstaten
in een centrale databank te verzamelen en openbaar te maken. Daarmee zullen op termijn
alle dierproeven in Europa beter zichtbaar worden.
Register gevalideerde dierproefmodellen
Om de kwaliteit van dierproeven verder te verbeteren financieren de Ministeries van
LNV en VWS het onderzoek «Ontwikkeling Question Based Validation Sheet» dat wordt
uitgevoerd door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Universiteit
Utrecht. Hierin wordt de voorspellende waarde van dierproefmodellen gewogen. Bij diverse
ziektebeelden wordt gekeken welke model hiervoor wordt gebruikt en in hoeverre dat
model ook voorspellend is bij het beoordelen van de effectiviteit van geneesmiddelen.
Hiervoor is een systematische vragenlijst ontwikkeld waarmee op acht domeinen gescoord
wordt op hoe goed een dierproef zich verhoudt ten opzichte van menselijke gegevens.
Inmiddels is het te hanteren toetsingssysteem voor validatie gereed en is een start
gemaakt met de feitelijke toetsing van een aantal dierproefmodellen voor diverse ziektebeelden.
Daarnaast wordt gekeken naar de mogelijkheden voor een register waarin gevalideerde
(gecertificeerde) dierproefmodellen kunnen worden opgeslagen. Dit project kan worden
gezien als een tussenstap in de overgang naar dierproefvrije ontwikkeling van geneesmiddelen,
omdat het ook laat zien op welke terreinen dierproeven niet goed voorspellen.
Tot slot
Anders dan de brief over mijn Transitietraject Proefdiervrije Innovatie (TPI), gaat
deze brief voornamelijk over de technische aspecten van het wetenschappelijk onderzoek
op dieren. Ik realiseer me dat de woordkeuze nogal afstandelijk kan overkomen terwijl
het gaat over levende wezens met een intrinsieke waarde. We kunnen helaas nog niet
zonder dierproeven, maar ik wil wel benadrukken dat ik grote waarde hecht aan een
zorgvuldige omgang met deze dieren.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.