Brief regering : Informatievoorziening zorguitgaven en aanbevelingen Commissie Transparantie en Tijdigheid
33 654 Kostenbeheersing in de zorg
Nr. 35 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 april 2019
In februari 2018 heb ik u de kabinetsreactie (Kamerstuk 33 654, nr. 31) gestuurd op het rapport van de Commissie Transparantie en Tijdigheid (Kamerstuk
33 654, nr. 29). De commissie heeft aanbevelingen gedaan om sneller betere informatie over de zorguitgaven
beschikbaar te krijgen, in het bijzonder voor de medisch-specialistische zorg (MSZ)
en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). In een schriftelijk overleg (Kamerstuk 33 654, nr. 32) hebben we over de kabinetsreactie van gedachten gewisseld. Ik heb u een voortgangsrapportage
toegezegd over de voortgang van de acties naar aanleiding van het rapport van de commissie.
Hierbij ontvangt u deze voortgangsrapportage1.
Algemeen beeld
Zoals ik in de kabinetsreactie op het rapport van de commissie heb toegelicht, is
de informatie over de zorguitgaven gebaseerd op de jaarschade van zorgverzekeraars.
Die hebben te maken met relatief lange doorlooptijden van de declarabele prestaties
(dbc’s), lange declaratietermijnen, afrekening van contractafspraken en na-ijleffecten
van controles. Deze lange doorlooptijd geldt in het bijzonder voor de GGZ en MSZ.
Bij andere sectoren zoals de huisartsenzorg, is de schadelast al op een eerder moment
definitief. Het gevolg is dat de zorguitgaven pas tweeënhalf jaar na afloop van het
jaar (in mei t+3) definitief zijn. Zolang die definitieve cijfers niet beschikbaar
zijn, wordt uitgegaan van door de verzekeraars opgestelde ramingen. Deze ramingen
zijn met onzekerheden omgeven. Daarbij moet worden opgemerkt dat bijstellingen die
in absolute zin fors kunnen zijn, procentueel beperkt kunnen zijn. Een bijstelling
van de uitgaven in de MSZ van bijvoorbeeld € 100 miljoen betreft circa 0,5% van de
omvang van de MSZ-sector.
De fluctuaties in de ramingen van de Zvw-uitgaven zijn sinds 2012 beperkter geworden
(zie tabel 1). In de kabinetsreactie vermeldde ik dat de mutaties in 2012 tot en met
2014 in het laatste jaar voor definitieve vaststelling nog opliepen tot enkele honderden
miljoenen euro’s. De uitgaven in 2015 zijn inmiddels definitief vastgesteld. De fluctuatie
in het laatste jaar voor vaststelling komt in 2015 uit op € 165 miljoen voor de totale
Zvw-uitgaven. Voor 2016 worden over enkele maanden de uitgaven definitief vastgesteld.
Tot en met de laatste raming van maart 2019, komt de fluctuatie vanaf mei vorig jaar
uit op € 36 miljoen. Het verschil tussen de laatste raming en de definitieve realisatie
is de laatste jaren tussen ongeveer nul en enkele tientallen miljoenen euro’s. De
verwachting is dat de fluctuatie in het laatste jaar voor vaststelling voor het jaar
2016 beperkt zal blijven tot een bedrag dat lager is dan € 100 miljoen.
In tabel 2 zijn de fluctuaties in de ramingen opgenomen tussen de eerste rapportage
na afloop van het jaar tot de definitieve vaststelling. Ook deze fluctuaties lijken
sterk af te nemen. De raming voor de MSZ laat vooral in 2016 een constanter beeld
zien dan in de jaren ervoor. Bij de GGZ nemen de fluctuaties tussen 2012 en 2016 sterker
af, maar de procentuele fluctuaties blijven bij de GGZ wel groter dan bij de MSZ.
De afname in de fluctuatie lijkt erop te duiden dat zorgverzekeraars steeds beter
in staat zijn om in een vroegtijdig stadium een goede raming te geven van de uiteindelijke
schadelast.
Zoals aangegeven zijn de ramingen afkomstig van de zorgverzekeraars. Hoe beter zij
ramen, hoe eerder en beter het beeld is over de ontwikkeling van de zorguitgaven.
Daarmee wordt ook de kwaliteit van het beeld van de zorguitgaven in de begroting van
VWS bepaald.
Diverse factoren zijn van invloed op de mogelijkheden om goed te ramen. Het is van
groot belang dat zorgverzekeraars beschikken over actuele en correcte declaratiegegevens.
Prestaties die pas na lange tijd gedeclareerd kunnen worden, zoals de dbc’s in de
MSZ en de GGZ, maken het ramen moeilijker. De verkorting in 2015 van de maximale doorlooptijd
van de dbc’s in de MSZ tot 120 dagen heeft voor die sector wel geleid tot een versnelling
in de beschikbaarheid van de gegevens. Daarbij wordt in de MSZ informatie over het
onderhanden werk steeds beter uitgewisseld, zodat zorgverzekeraars een beeld hebben
van de declaraties die zij kunnen verwachten. Een knelpunt is wel dat contractprijzen
tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder vaak niet aan het begin van het jaar zijn
vastgesteld. Hierdoor komt de declaratiestroom pas in de loop van het jaar op gang.
Naast het snel en correct declareren spelen de stabiliteit van het bekostigingssysteem
en het gebruik van contractafspraken zoals plafonds of aanneemsommen een rol. Ook
het moment waarop de controles plaatsvinden is van belang.
De waargenomen verbeteringen in de ramingen hebben vooral betrekking op de jaren tot
en met 2016. Juist vanwege de lange duur voordat jaren definitief kunnen worden vastgesteld,
is het nog te vroeg om vergelijkbare conclusies te trekken voor 2017 en 2018. De omvang
van de uitgaven in deze jaren wordt in 2020 respectievelijk in 2021 vastgesteld. Over
2017 en 2018 zijn al wel veel declaraties ingediend. Een deel van deze declaraties
zal nog gecorrigeerd worden als gevolg van de materiële controles en het herstel van
fouten. Daardoor is nog niet met zekerheid te zeggen dat steeds sneller wordt gedeclareerd.
In het Programma Rechtmatige zorg 2018–2021 zijn acties opgenomen om correct declareren
te bevorderen. In december 2018 bent u middels de voortgangsrapportage Rechtmatige
zorg (Kamerstuk 28 828, nr. 111) geïnformeerd over de voortgang hiervan.
Het verbeteren van de ramingen is van belang om eerder en beter een beeld te hebben
van de ontwikkeling van de zorguitgaven. Dat beeld wordt betrokken bij het ontwikkelen
en monitoren van beleid. Daarnaast blijven voor het verantwoorden van het beleid en
de zorguitgaven realisatiecijfers belangrijk. Naast de verbetering van de ramingen
blijft een versnelling van de realisatie dan ook van belang.
Aanbevelingen van de Commissie Transparantie en Tijdigheid
De Commissie Transparantie en Tijdigheid heeft een aantal aanbevelingen gedaan die
een betere raming van de zorguitgaven mogelijk kunnen maken, maar heeft daarnaast
ook aanbevelingen gedaan over het eerder vaststellen van de definitieve zorguitgaven
en over andere onderwerpen. Ik informeer uw Kamer hieronder over de stand van zaken
met betrekking tot deze aanbevelingen.
In het schriftelijk overleg over de kabinetsreactie (Kamerstuk 33 654, nr. 32) heb ik in een tabel aangegeven hoe ik op de verschillende onderdelen actie wil ondernemen.
Deze tabel vormt de basis voor het onderstaande overzicht van de stand van zaken.
A.
De informatie over wat burgers en bedrijven bijdragen aan zorg verbeteren. In het
jaarverslag 2017 zal hier aandacht aan besteed worden.
In het jaarverslag 2017 is hier aandacht aan besteed. Vanaf het jaarverslag 2017 wordt
in begroting en jaarverslag een aparte tabel opgenomen die vermeldt welke bedragen
burgers en bedrijven naar verwachting zullen betalen, respectievelijk betaald hebben.
Deze tabel is en wordt opgenomen in het Financieel Beeld Zorg.
B.
Met betrokken partijen aan de slag om tijdwinst te realiseren in de verevening.
In eerste instantie is door het Ministerie van VWS zelf een onderzoek uitgevoerd naar
de haalbaarheid van de verkorting van de duur van het risicovereveningsproces. Uit
dit onderzoek zijn twee mogelijke varianten naar voren gekomen die de duur van de
risicoverevening zouden kunnen verkorten. Vervolgens is de haalbaarheid van deze twee
varianten nader onderzocht door PricewaterhouseCoopers (PwC). Dit PwC-onderzoek werd
begeleid door een begeleidingscommissie samengesteld uit vertegenwoordigers van VWS,
Zorginstituut Nederland (het Zorginstituut), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa),
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de verzekeraars Zilveren Kruis en Zorg & Zekerheid.
Dit onderzoek is in maart 2019 afgerond. Uw Kamer treft dit onderzoek als bijlage
bij deze brief aan.
De twee onderzochte varianten gaan uit van het vervroegen van de tweede voorlopige
vaststelling van de vereveningsbijdrage (VV2) en daarmee de definitieve vaststelling
van de bijdrage (DV). De twee varianten zijn:
• Variant I: de kosten baseren op acht kaskwartalen (in plaats van twaalf kaskwartalen).
Deze variant sluit aan bij het voorstel van de Commissie Transparantie & Tijdigheid,
met het verschil dat de Commissie voorstelt één vaststellingsronde te laten vervallen
(door VV2 en DV samen te voegen) voor nog eens een extra halfjaar verkorting;
• Variant II: de kosten baseren op negen kaskwartalen. Variant II neemt dan ook één
kaskwartaal aan kosten meer mee dan variant I.
Aan het proces van de risicoverevening worden onderstaande randvoorwaarden gesteld.
Bij het verkorten van het risicovereveningsproces dient het proces nog steeds aan
deze randvoorwaarden te voldoen. De randvoorwaarden zijn:
a) Juiste en volledige gegevens: alle gegevens zijn volledig en juist, alle gegevens
zijn intern en extern gecontroleerd (inclusief accountantsverklaring), het zijn werkelijk
gedeclareerde kosten en geen schattingen;
b) Proces is stabiel en transparant: één proces voor alle deelbedragen – somatische zorg,
GGZ en het verplicht eigen risico – en het proces is zuiver toe te rekenen naar jaar,
waardoor vaststelling van de bijdrage ongevoelig is voor wijzigingen over jaren, zoals
wijziging van het financieel risico van zorgverzekeraars;
c) Snelheid van proces en afhankelijkheden: alle aanleveringen en werkzaamheden passen
binnen het proces.
De conclusie van het onderzoek is dat verkorting op basis van variant I en variant
II momenteel niet haalbaar is, omdat niet wordt voldaan aan alle gestelde randvoorwaarden.
De lange looptijd van de dbc-declaraties in de GGZ (maximaal 365 dagen) vormt de voornaamste
bottleneck.
In variant I ontbreekt circa 7% (volgens de huidige ramingen is dat ruim € 200 miljoen
in 2019) van de dbc-declaraties voor de GGZ bij de tweede voorlopige vaststelling
van de vereveningsbijdrage. Betrokkenen geven aan dat alternatieve oplossingen, zoals
het doorschuiven van deze kosten – in het bijzonder de ontbrekende dbc-declaraties
van de GGZ – naar een volgend jaar, of schattingen van deze kosten, leiden tot onzekerheid
en instabiliteit. Dit is niet wenselijk. Bij variant II zijn alle dbc-declaraties
van de GGZ wel bekend; echter dit leidt tot een extra jaarafsluiting met extra administratieve
lasten.
De voordelen van verkorting wegen niet op tegen de nadelen van beide varianten. Betrokkenen
verkiezen daarbij nauwkeurigheid, volledigheid van gegevens en stabiliteit van het
proces boven tijdigheid van informatie over de te ontvangen risicovereveningsbijdrage.
Het eindrapport is ook door ZN besproken met de financieel deskundigen van de zorgverzekeraars.
Deze deskundigen onderschreven de conclusie uit het onderzoek dat verkorting op basis
van variant I of II uit het onderzoek op dit moment nog niet gewenst is. Men geeft
in de huidige situatie de voorkeur aan een nauwkeurige vaststelling van de vereveningsbijdrage
boven een snellere vaststelling. Dit laat onverlet dat in de komende jaren moet worden
bezien in hoeverre de onzekerheden in het definitieve kostenniveau eerder kunnen worden
gereduceerd, hetgeen op enig moment tot de keuze kan leiden tot een versnelling van
de definitieve afrekening.
Het onderzoek laat zien dat de verkorting van de risicoverevening in de toekomst alleen
mogelijk is als de doorlooptijd van de dbc-declaraties voor de GGZ wordt verkort.
Het onderzoek heeft geleerd dat deze dbc-declaraties bij voorkeur een maximale doorlooptijd
van 120 dagen (gelijk aan de doorlooptijd van de dbc-declaraties van de MSZ), tot
maximaal ¾ jaar hebben. De meeste meerwaarde wordt behaald bij verkorting van het
proces met minimaal één jaar. Er is geen meerwaarde zodra minder dan ¾ jaar tijdwinst
wordt behaald. Het resultaat van de VV2 over jaar t (bekend in september T+3) kan
dan niet meer worden meegenomen in zowel de jaarrekening van jaar t+2 als de premiestelling
van jaar t+3. In dat geval is er geen verschil met de huidige situatie, waarin de
bijdrage van de VV2 wordt meegenomen in de jaarrekening van jaar t+3 en de premiestelling
van jaar t+4.
Op dit moment werkt de NZa aan een advies over een nieuwe bekostiging voor de GGZ.
De NZa bekijkt hierbij ook hoe een versnelling van declaratiemogelijkheden en informatievoorziening
over zorgkosten en gebruik kan worden gerealiseerd. De verwachting is dat de NZa dat
advies dit voorjaar oplevert.
C.
Versnelling bekendmaken van prijslijsten en de monitoring daarvan betrekken bij de
hoofdlijnenakkoorden.
Over de versnelling van het bekendmaken van de prijzen zijn al eerder afspraken gemaakt.
Dit onderwerp hoefde daarom niet nogmaals meegenomen te worden in de hoofdlijnenakkoorden.
In overleg met de NZa bekijken hoe de bekendmaking van prijslijsten in de praktijk
ook op tijd gaat plaatsvinden.
De afspraak is gemaakt dat de prijzen zo snel mogelijk vastgesteld moeten worden.
De NZa monitort dit. In het Bestuurlijk Overleg met partijen uit de medisch-specialistische
zorg is besproken dat aan het begin van 2019 het deel van de zorg waarvoor prijslijsten
zijn overeengekomen nog beperkt is. Maar verwachting van partijen is dat in het voorjaar
van 2019 voor het overgrote deel van de MSZ die prijslijsten er wel zullen zijn. Dit
blijft onderwerp van gesprek met de veldpartijen.
D.
In overleg met veldpartijen zal ik kijken of er aanvullende landelijke afspraken gemaakt
kunnen worden over professionalisering van de afspraken over tijdig declareren.
Dit onderwerp is nogmaals onder de aandacht gebracht bij de veldpartijen. Ik wil de
eventuele concretisering aan de veldpartijen overlaten.
E.
Voornemen van het kabinet is om nieuwe hoofdlijnenakkoorden te sluiten.
Er zijn in 2018 hoofdlijnenakkoorden gesloten voor de periode 2019–2022 met partijen
in de MSZ (Kamerstuk 29 248, nr. 311), huisartsenzorg (Kamerstuk 33 578, nr. 58), wijkverpleging (Kamerstuk 29 689, nr. 911) en GGZ (Kamerstuk 25 424, nr. 420).
F.
Bespreken met partijen wat zij aanvullend nodig hebben voor het realiseren van horizontaal
toezicht.
Dit is besproken met partijen. Zoals in het Actieplan (Ont)regel de zorg (Kamerstuk
29 515, nr. 424) en in het Programmaplan Rechtmatige zorg 2018–2021 (Kamerstuk 28 828, nr. 108) is vermeld, voorkomt de invoering van horizontaal toezicht overmatige controledruk
en brengt die vertrouwen terug in de onderlinge relatie. Dit wordt gerealiseerd door
zorgverzekeraars en zorgaanbieders te laten samenwerken om de rechtmatigheid van declaraties
te borgen door een toets op het proces vooraf in plaats van controle van gegevens
achteraf. Zowel in de MSZ als in de GGZ wordt gewerkt aan de invoering van horizontaal
toezicht. Het kabinet staat open voor verzoeken van partijen om waar nodig deze waardevolle
initiatieven te ondersteunen.
G.
Met de NZa nagaan of, en zo ja hoe, het formaliseren van regelruimte kan worden uitgevoerd.
Het vergroten van de ruimte voor verzekeraar en aanbieder om afspraken te maken over
de te leveren zorg is opgenomen in het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet marktordening
gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met aanpassingen van de tarief-
en prestatieregulering en het markttoezicht op het terrein van de gezondheidszorg
(Kamerstuk 34 445, nr. 2). Hiermee zouden beter bij verzekerden passende prestaties kunnen worden overeengekomen.
Daarnaast wordt bij de ontwikkeling van een nieuwe GGZ-bekostiging, waarover de NZa
dit voorjaar naar verwachting een advies aan VWS uitbrengt, gestreefd naar een vereenvoudiging
van de declaratieregels en een verlaging van de administratieve lasten.
In het rapport van de commissie is ook opgenomen dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars
samen afspraken zouden moeten kunnen maken om maximaal 2% van de jaarschade met zelf
in te vullen prestaties te kunnen declareren. Daar waar zorgverzekeraar en zorgaanbieder
een contractuele relatie met elkaar aangaan zouden bijvoorbeeld ook afspraken kunnen
worden gemaakt over het buiten werking zetten van specifieke regels die innovatie
in de uitvoering van zorg belemmeren, al dan niet met tussenkomst van de NZa. VWS
ziet ruimte om op onderdelen van «een zwart-witafrekenregime op basis van detailcontroles»
naar een andere manier van verantwoorden te gaan. In het Hoofdlijnenakkoord GGZ is
opgenomen dat partijen het erover eens zijn dat een procesgerichte verantwoording
op gepast gebruik mogelijk en nodig is om de registratielast merkbaar te verminderen.
Daarom is afgesproken, onder leiding van een onafhankelijke voorzitter, een Taskforce
op te richten die op een meer procesmatige manier verantwoord over gepast gebruik.
Daarnaast werken ZN en GGZ Nederland aan het inrichten van Horizontaal Toezicht.
H.
Loskoppelen van het eigen risico van de dbc-systematiek.
In het regeerakkoord 2017–2021 is er bewust voor gekozen het huidige systeem van het
eigen risico te handhaven.
I.
Waar er belemmeringen zijn in wet- of regelgeving om te bekostigen op gezondheidswinst
en uitkomsten, die samen met de NZa oplossen.
Op 2 juli 2018 heb ik u het plan «Ontwikkeling Uitkomstgerichte zorg 2018–2022» (Kamerstuk
31 476, nr. 21) gestuurd. De NZa gaat in haar advies over de bekostiging MSZ ook in op de mogelijkheden
om te bekostigen op gezondheidswinst en uitkomsten (zie aanbeveling J).
J.
De NZa vragen de aanbevelingen over de ontwikkeling van nieuwe vormen van bekostiging
en declaratie expliciet mee te nemen in de doorontwikkeling van de bekostiging MSZ
en GGZ waarmee de NZa nu bezig is.
In haar advies bekostiging medisch-specialistische zorg; Belonen van zorg die waarde
toevoegt, dat ik u op 4 oktober 2018 heb aangeboden (Kamerstuk 29 248, nr. 314), heeft de NZa deze aanbeveling meegenomen. De NZa zet in op het stimuleren van afspraken
die gericht zijn op het bevorderen van zorg die waarde toevoegt. Dergelijke innovatieve
afspraken zijn binnen het huidige systeem al mogelijk. Het advies van de commissie
om een eenvoudig declaratiesysteem in te voeren met prestaties die per dag afrekenbaar
zijn, sluit aan bij het advies waarin de NZa mogelijkheden ziet om de dbc-systematiek
te vereenvoudigen en op termijn over te gaan op een systeem dat is gebaseerd op de
huidige zorgactiviteiten. Dit kan bijdragen aan een sneller inzicht in de definitieve
uitgaven. Nader onderzoek naar de effecten van een dergelijke aanpassing op onder
andere de risicoverevening en het eigen risico is nodig voordat hierover een besluit
genomen kan worden. Zoals ik in de aanbiedingsbrief van het NZa-advies heb aangegeven,
sluit ik mij aan bij het advies van de NZa om voor de komende jaren te kiezen voor
een stabiel declaratiesysteem zodat er ruimte is voor het uitbreiden van contractering
op waarde voor de patiënt.
Ook in het advies over de bekostiging van de GGZ en forensische zorg (FZ), dat de
NZa dit voorjaar verwacht uit te brengen, zal ingegaan worden op de aanbevelingen
van de commissie.
K.
Partijen krijgen nog een laatste kans om vrijwillig goede onderhandenwerkleveringen
te realiseren. Lukt dit niet, dan kijken hoe een verplichting in de regelgeving is
op te nemen.
De onderhandenwerkleveringen van ziekenhuizen zijn in de afgelopen jaren sterk verbeterd.
Vrijwel alle ziekenhuizen leveren nu goede informatie over het onderhanden werk. Wat
nog ontbreekt betreft voornamelijk het onderhanden werk van zbc’s. Omdat de uitgaven
van zbc’s slechts enkele procenten van de uitgaven in de MSZ uitmaken en omdat de
doorlooptijden bij zbc’s korter zijn dan bij de ziekenhuizen, gaat het niet om een
groot probleem. Verzekeraars hebben ook aangegeven met de huidige onderhandenwerklevering
goed uit de voeten te kunnen.Het is dan ook niet aan de orde om een verplichting in
de regelgeving op te nemen. Ik zal de aanlevering van het onderhanden werk wel blijven
volgen.
L.
Met ZN, Vektis en het Zorginstituut bespreken hoe we meer standaardisatie in aanlevering
aan het Zorginstituut kunnen bewerkstelligen waarbij ook aandacht is voor het beperken
van de administratieve lasten voor verzekeraars.
Zoals in het algemeen beeld is aangegeven, zijn de ramingen van de zorgverzekeraars
al een stuk stabieler dan voorheen. Met het Zorginstituut is gesproken over de mogelijkheden
om de kwaliteit van de ramingen verder te verbeteren. Het is van belang dat zorgverzekeraars
de beschikbare informatie optimaal benutten voor de raming, maar dat ook de eigen
expertise wordt benut. Dit heeft de commissie ook in haar advies opgemerkt. Samen
met het Zorginstituut is een project gestart om de ramingen van de zorgverzekeraars
te verbeteren. Daarvoor zal eerst in overleg met de zorgverzekeraars worden geïnventariseerd
hoe de verzekeraars nu ramen en welke beperkingen zij zien. Hieruit zullen best practices
worden ontwikkeld, die vervolgens door de verzekeraars geïmplementeerd kunnen worden.
M.
Doorgaan op het pad dat is ingeslagen met het memorandum van overeenstemming over
informatievoorziening over de zorguitgaven dat afspraken bevat tussen VWS, IGZ, NZa,
Zorginstituut, Vektis en ZN om zo goede toegang mogelijk te maken tot de aanwezige
zorggegevens.
Zoals mijn voorganger u heeft aangekondigd (Kamerstuk 27 529, nr. 141) zijn, om de toegang van de publieke organen NZa, Zorginstituut, IGZ (tegenwoordig
IGJ) en VWS tot informatie voor het uitvoeren van hun wettelijke taak verder te vereenvoudigen
voorbereidingen getroffen voor het creëren van een Zorgdataplatform. Voor het platform
is door Vektis een testversie gerealiseerd met zorgdeclaratiedata. Momenteel worden
voorbereidingen getroffen om te komen tot een meer definitieve realisatie van het
Zorgdataplatform, waarmee ook de huidige bestandsleveringen tussen zorgverzekeraars
en overheidspartijen kunnen worden uitgefaseerd. Het beschikbaar stellen van de data
en het platform zullen voor rekening komen van de zorgverzekeraars. Uitgangspunten
voor het platform zijn dat de data direct van de bron zijn en daar ook blijven, dat
aantoonbaar wordt voldaan aan de AVG en dat hiermee een vermindering van administratieve
lasten en een kostenbesparing worden gerealiseerd.
Onderzoeken of en hoe een bijdrage tot een betere toegang tot informatie kan worden
gerealiseerd door in de zorgwetten een soortgelijke passage op te nemen als voor het
jeugdbeleid in de Jeugdwet staat.
De huidige wet- en regelgeving biedt voldoende basis om anonieme gegevens bij het
Zorginstituut en de NZa op te vragen voor de taken van de Minister. Met het bij koninklijke
boodschap van 25 september 2018 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Zorgverzekeringswet,
de Wet langdurige zorg en enige andere wetten in verband met het controleren van de
verzekeringsplicht voor de zorgverzekering en het regelen van de verwerking van gepseudonimiseerde
persoonsgegevens door Onze Minister voor Medische Zorg, het Zorginstituut Nederland
en het RIVM (Kamerstuk 35 044) wordt ook geregeld dat het Zorginstituut gepseudonimiseerde persoonsgegevens van
de zorgverzekeraars mag (laten) verwerken voor het gevraagd en ongevraagd signaleren
aan de ministers van feitelijke ontwikkelingen op het gebied van de kosten van zorg.
Het gaat om zorg die behoort tot het te verzekeren pakket voor de zorgverzekering
en het verzekerde pakket van de Wet langdurige zorg. Het Zorginstituut verwerkt de
gepseudonimiseerde persoonsgegevens tot beleidsinformatie zonder persoonsgegevens
voor de ministers. Hiermee is het niet meer nodig in de Zorgverzekeringswet en de
Wet langdurige zorg een soortgelijke passage op te nemen als voor het jeugdbeleid
in de Jeugdwet staat.
Onderzoeken hoe Standard Business Reporting (SBR), of elementen daarvan, binnen het
beleid ingezet kan worden. In het Informatieberaad worden afspraken gemaakt over informatie-uitwisseling.
SBR is een specifieke serie van oplossingen ten behoeve van (financiële) verantwoording.
Uit een verkenning blijkt dat de belofte van een methodiek zoals deze door SBR gevolgd
wordt (standaardisatie van de gegevens (eenheid van taal), digitaal vastleggen en
system-to-system uitvragen (eenheid van techniek)) groot kan zijn en dat hiermee een
sneller en beter inzicht kan ontstaan, met minder administratieve lasten. Op den duur
kan dit zorgen voor realtime inzage en kan het system-to-system werken leiden tot
eenvoudiger, beter en sneller inzicht in de zorg. Voor een dergelijke benadering van
de informatievoorziening zal echter aan een aantal basisvoorwaarden voldaan moeten
zijn die nu niet ingevuld zijn. Zo zijn bronregistraties nog niet op orde of gestandaardiseerd
en is het vaak niet mogelijk informatie uit systemen te ontsluiten. Er lopen echter
binnen de zorg al veel initiatieven met betrekking tot standaardisatie en automatisering
die hiervoor de opmaat kunnen vormen. Zo heeft het Informatieberaad het outcome-doel
«eenmalig vastleggen, meervoudig gebruik» in een bestuurlijk akkoord vastgelegd en
werkt men hard aan standaardisatie van gegevens, processen en techniek. Hierbij valt
te denken aan standaarden vastleggen samen met alle stakeholders (Zorg Informatie
Bouwstenen – ZIB’s), registratie aan de bron, en system-to-system uitwisseling mogelijk
maken voor onder andere het declaratieverkeer.
Ik ga ervan uit u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
De Minister voor Medische Zorg,
B.J. Bruins
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg