Brief regering : Voortgang en resultaten diverse onderwerpen mestbeleid
33 037 Mestbeleid
Nr. 353
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 april 2019
Hierbij informeer ik uw Kamer over de voortgang en resultaten van verschillende onderwerpen
op het gebied van het mestbeleid.
Derogatie 2019
Tot 31 januari jl. konden ondernemers zich aanmelden bij RVO.nl om in 2019 gebruik
te maken van de derogatie van de Nitraatrichtlijn. Momenteel zijn er 17.904 aanvragen
geregistreerd. Het definitieve aantal derogatiebedrijven over 2019 zal mogelijk nog
wijzigen, met name als gevolg van de meldingen die later binnen zijn gekomen door
technische problemen. Hierover heb ik uw Kamer onlangs geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen
II 2018/19, nr. 1321). Enkele tientallen ondernemers hebben aan RVO.nl gemeld dat zij vanwege de technische
problemen niet tijdig een aanvraag konden indienen. Deze meldingen zijn in behandeling
genomen. Op de website van RVO.nl zal het definitieve aantal derogatievergunningen
gepubliceerd worden.
Zoals beschreven in mijn brief van 4 april 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 282), zijn de voorwaarden voor derogatie aangescherpt. Met name vind ik het belangrijk
om nogmaals te melden dat de Europese Commissie, in lijn met derogatiebeschikkingen
voor andere lidstaten, heeft voorgeschreven dat boeren die de derogatievoorschriften
overtreden, naast de reguliere boetes, eveneens uitgesloten kunnen worden van derogatie
in het volgende kalenderjaar. RVO.nl heeft de landbouwers die een derogatievergunning
hebben een attendering gestuurd wanneer de benodigde aanvullende gegevens nog ontbraken.
Proces naar verlenging derogatie 2020 en 2021
De huidige Nederlandse derogatie van de Europese norm voor dierlijke mest in de Nitraatrichtlijn
is verleend voor de jaren 2018 en 2019, onder de voorwaarde van het opstellen en uitvoeren
van een versterkte handhavingsstrategie. De versterkte handhavingsstrategie mest is
eind september aan uw Kamer en aan de Europese Commissie toegezonden (Kamerstuk 33 037, nr. 311). In november 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn inzet voor het verkrijgen
van derogatie voor de jaren 2020 en 2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 326). Daarbij heb ik aangegeven dat het gaat om verlenging van de huidige derogatie voor
een periode van 2 jaar en dat inhoudelijke bijstelling niet aan de orde is, gelet
op het krappe tijdpad en het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn dat aan de basis
ligt van de derogatie en ongewijzigd van kracht blijft.
Zoals eerder aangegeven is het in de besprekingen met de Europese Commissie over verlenging
van de derogatie cruciaal dat Nederland goede resultaten boekt bij de uitvoering van
de versterkte handhavingsstrategie mest. Ook de voortgang van de uitvoering van het
sectorplan van aanpak mestfraude speelt een belangrijke rol bij de weging door de
Europese Commissie. Zoals bepaald in de derogatiebeschikking, zal Nederland over de
resultaten van de handhavingsstrategie rapporteren aan de Europese Commissie. Uiterlijk
30 juni 2019 zal ik deze rapportage aanbieden aan uw Kamer en aan de Europese Commissie,
gezamenlijk met de jaarlijkse rapportage over de resultaten van controles en de waterkwaliteit
op derogatiebedrijven.
De rapportage zal onder andere de resultaten weergeven van de risicogerichte inzet
op intermediairs, de intensivering van samenwerking tussen verschillende toezichthouders
en slimmer gebruik van moderne technologie. Dit houdt in dat in juni bijvoorbeeld
gerapporteerd kan worden over de inzet van de digitalisering van verantwoording van
mesttransport zoals voorzien per 2020 en de daaraan gekoppelde vereenvoudiging van
regelgeving. De sector zal in dat kader deze zomer een certificeringsysteem gereed
moeten hebben en starten met certificering.
Als de rapportage en de resultaten naar tevredenheid zijn van de Europese Commissie,
kan Nederland deze presenteren in het Nitraatcomité van september 2019 aan de andere
Europese lidstaten. De Europese Commissie zal aansluitend de verlenging van derogatie
voor Nederland kunnen presenteren in het Nitraatcomité van december 2019. Gebruikelijk
valt deze presentatie samen met stemming in het Nitraatcomité. Ik verwacht dan ook
dat er aan het einde van dit jaar duidelijkheid is over de Nederlandse derogatie voor
de jaren 2020 en 2021. Een versnelling van dit proces is niet mogelijk, aangezien
er pas politieke besluiten kunnen worden genomen door de nieuwe Europese Commissie
na november van dit jaar.
Rapportage Stichting Raad voor Accreditatie (RvA)
De in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet voorgeschreven bepaling van nutriëntengehalten
in mest wordt uitgevoerd door ISO 17020 en/of ISO 17025 geaccrediteerde laboratoria
en organisaties die monsters nemen. De Raad voor Accreditatie houdt hierop toezicht
en heeft mij gerapporteerd over haar bevindingen in 2017 (bijlage 1)1. Het rapport doet verslag van de resultaten van de RvA-beoordelingen en daarmee samenhangende
activiteiten bij de laboratoria die in 2017 door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd
waren in het kader van de accreditatieprogramma's AP05 en AP06 (respectievelijk bijlage
H en Ea van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet), dit voor zover deze beoordeling
betrekking had op de AP05- en AP06-activiteiten.
De RvA meldt in haar rapport dat er in 2017 minder afwijkingen zijn geconstateerd
dan in voorgaande jaren. Alle in 2017 uitgevoerde onderzoeken zijn afgesloten met
een positief besluit. Er zijn naar aanleiding van de in 2017 uitgevoerde onderzoeken
geen directiegesprekken gevoerd in verband met voorgenomen sancties.
Bestuursovereenkomst grondwaterbeschermingsgebieden
De «Bestuursovereenkomst aanvullende aanpak nitraatuitspoeling uit agrarische bedrijfsvoering
in specifieke grondwaterbeschermingsgebieden» is overeengekomen in het kader van het
zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 250) tussen IPO, Vewin, LTO Nederland en de ministeries van IenW en van LNV. Met de Minister
van IenW houd ik uw Kamer met enige regelmaat op de hoogte van de uitvoering van deze
overeenkomst (zie Kamerstuk 33 037, nrs. 313 en 332). Inmiddels kan ik melden dat op 7 december 2018 de laatste uitvoeringsovereenkomst
is afgesloten door de partijen in Limburg. Dat heeft nog geleid tot een kleine verandering
in de gebiedskeuze zoals die eerder met uw Kamer is gedeeld. In Limburg valt het grondwaterbeschermingsgebied
Schinveld af omdat partijen geen noodzaak zien om middels aanvullende regionale maatregelen
in dit gebied de invloed van landbouw op het freatisch water te verminderen. Vanwege
de verwevenheid van de gebieden wordt het gebied Roodborn uitgebreid met het gebied
Craubeek. Tenslotte wordt grondwaterbeschermingsgebied Mokerheide toegevoegd aan de
lijst van gebieden die onder de bestuursovereenkomst vallen. Voor dit gebied zien
de partijen voldoende reden en mogelijkheden om middels aanvullende regionale maatregelen
de negatieve invloed van landbouw op het freatisch water te verminderen. Het aantal
gebieden van de bestuursovereenkomst blijft daarmee 34 (zie bijgevoegd de totaallijst
in bijlage 2)2. Voor de volledigheid zijn de overzichtskaarten van de gebieden Roodborn en Craubeek
(bijlage 3)3 en Mokerheide (bijlage 4)4 eveneens bijgevoegd.
Een belangrijk aandachtspunt in de uitvoering is de werving van voldoende deelnemers.
Daar zijn de regionale LTO-afdelingen in het kader van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer
nu volop mee aan de slag. Agrariërs gaan in de doelgerichte aanpak van de bestuursovereenkomst
aan de slag met maatregelen die passen bij het bedrijf en die binnen de specifieke
omstandigheden het effectiefst zijn, zowel voor het verlagen van het stikstofverlies
als voor het verbeteren van de bedrijfsresultaten. Met iedere deelname vergroten individuele
boeren de reële kans de nitraatconcentraties te verlagen in het grondwaterbeschermingsgebied
waarin hun bedrijf gevestigd is.
De betrokken provincies stellen per gebied een evaluatierapport op ter beantwoording
van de vraag of er met de afgesloten uitvoeringsovereenkomsten en de daarin opgenomen
maatregelen voldoende perspectief is om het doel van deze bestuursovereenkomst te
halen. Aangezien in vier gebieden in Noord-Brabant en zes in Limburg de opstart is
gefaseerd naar 2019 (in lijn met afspraak 3c van de bestuursovereenkomst) zal de voortgang
in deze gebieden gewogen onderdeel uitmaken van de provinciale adviezen aan het landelijk
bestuurlijk overleg. Aansluitend zal uiterlijk 30 juni 2019 in bestuurlijk overleg
worden besloten of de uitgewerkte aanpak voldoende perspectief biedt om de uitspoeling
van nitraat naar grondwater afdoende te reduceren. Indien onverhoopt in één of meer
van de gebieden onvoldoende perspectief op doelbereik moet worden geconstateerd, zullen
maatregelen worden genomen die juridisch verplicht zullen worden gesteld gedurende
de looptijd van het zesde actieprogramma. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten
van het bestuurlijk overleg en de verdere aanpak.
Regeling bovengronds uitrijden runderdrijfmest
In navolging van de motie van de leden De Groot en Futselaar (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1115) van 2018, is de vrijstelling Bovengronds uitrijden verlengd met 5 jaar (2019–2023).
Vanuit milieuoogpunt is bovengronds uitrijden van drijfmest niet wenselijk, zoals
ook de Technische Commissie Bodem in haar advies aangeeft. Het belangrijkste aspect
hierbij is de beduidend grotere emissie van ammoniak bij bovengronds uitrijden ten
opzichte van de reguliere emissiearme aanwendmethoden. De stikstof in deze ammoniak
wordt dan niet benut in de kringloop van het bedrijf. Om de regeling zo goed mogelijk
toe te spitsen op de beoogde beperkte doelgroep, zijn de voorwaarden van de regeling
aangescherpt wat betreft de mate van beweiding, de registratie daarvan, het toegestane
stikstofoverschot op bedrijfsniveau en de toegestane soort mest die mag worden aangevoerd
op een bedrijf. Ter bevordering van de handhaafbaarheid wordt verplicht gesteld om
bij controle bewijzen in de vorm van een berekening of rapport over de voorwaarden
te kunnen overleggen aan de inspecteur. Verder wordt vóór 1 september 2019 met de
betrokken partijen en in afstemming met de Technische Commissie Bodem een plan voor
een vervolgonderzoek opgesteld. Het gaat hierbij enerzijds om de effecten van bovengronds
uitrijden op het bodemleven in vergelijking met emissiearme technieken, en anderzijds
om het vergelijken van de ammoniakemissies tussen bedrijven die wel en geen gebruik
maken van de vrijstelling en mogelijke effecten hiervan op regionale schaal. Voor
de volledigheid wijs ik er op dat de vrijstellingsregeling is gebaseerd op artikel
64, derde lid, van de Wet Bodembeschermingen en dat deze vervalt als de Omgevingswet
per 1 januari 2021 in werking treedt. De vrijstelling wordt te zijner tijd opgenomen
in het stelsel van deze nieuwe Omgevingswet.
Correctie Urm
Eén van de maatregelen in het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2018–2021 is dat
de stikstofgebruiksnorm voor maïs na het scheuren van grasland op zand en löss wordt
verlaagd met 65 kilogram stikstof per hectare per 1 januari 2021. Deze maatregel is
per abuis per 1 januari jongstleden via wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
(Urm) generiek in werking getreden. Deze omissie is hersteld in de Urm (Stcrt 2019, nr. 13506). Conform de derogatiebeschikking geldt deze korting op de stikstofgebruiksnorm wel
voor derogatiebedrijven in 2019.
Verder is per 1 januari 2019 conform het zesde actieprogramma de uitrijdperiode van
drijfmest op bouwland van 1 naar 15 september verschoven. Overeenkomstig deze aanpassing
zal de mogelijkheid om op bouwland de stikstofgebruiksnormen van groenbemesters ook
na 31 juli met dierlijke meststoffen te kunnen toepassen, worden aangepast in de eerstvolgende
wijziging van de Urm.
Kunstmestvervanging
In mijn visie op landbouw, natuur en voedsel heb ik aangegeven dat een onderdeel van
de ontwikkeling naar kringlooplandbouw is dat steeds minder gebruik wordt gemaakt
van kunstmest op basis van fossiele grondstoffen en meer van hoogwaardige producten
uit dierlijke mest. Daartoe pleit ik in Europees verband voor de mogelijkheid om hoogwaardige
meststoffen uit dierlijke mest in te zetten als kunstmestvervanger. Diverse pilotprojecten
uit het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn, zoals het project Kunstmestvrije Achterhoek
en de pilot Mineralenconcentraat, geven een onderbouwing voor deze inzet. Ik ondersteun
deze pilots door het verstrekken van ontheffingen in het kader van de Meststoffenwet
en ook met financiering voor onderzoek naar de landbouwkundige en milieukundige effecten.
Zo heb ik afgelopen maand een onderzoeks-ontheffing voor het pilotproject Kunstmestvrije
Achterhoek verstrekt. Met deze ontheffing kunnen in 2019 binnen het pilotproject 75
bedrijven hoogwaardige meststoffen van dierlijke oorsprong gebruiken als kunstmest.
In 2020 wordt het pilotproject vergroot naar 150 bedrijven.
Op aandringen van Nederland is de Europese Commissie een onderzoek gestart naar de
voorwaarden en criteria waaronder producten uit dierlijke mest kunnen worden toegestaan
als kunstmestvervanger. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het Joint Research Centre
(JRC), de interne wetenschappelijke dienst van de Europese Commissie. De informatie
die in de hierboven genoemde pilotprojecten reeds is en wordt vergaard, wordt actief
met de Europese Commissie gedeeld ten behoeve van het JRC-onderzoek. Zo is afgelopen
maanden een reeks van rapporten en wetenschappelijke artikelen die in het kader van
de pilot Mineralenconcentraat opgesteld zijn, vertaald en aangeleverd aan het JRC
om op deze wijze de Commissie van de meest recente informatie en ervaringen te voorzien.
Daarnaast heeft Nederland diverse bedrijven aangedragen, waar monsters van producten
uit dierlijke mest genomen kunnen worden. Deze bedrijven worden momenteel door het
JRC bemonsterd en geanalyseerd.
Het is de verwachting dat het JRC begin 2020 met een rapport komt over de ervaringen
met deze mestverwerkingsproducten en waarin bezien wordt of, en zo ja, welke risico’s
er voor het milieu zijn. Op basis van dit rapport zal de Europese Commissie (DG Environment)
met een voorstel voor een richtsnoer aan de Nitraatrichtlijn komen. De verwachting
is dat dit in 2020 plaatsvindt. De inzet van Nederland is dat het op basis van deze
richtsnoer mogelijk moet worden om hoogwaardige meststoffen uit dierlijke mest in
te zetten als kunstmestvervanger.
Herbezinning mestbeleid
Op 23 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het kader voor en de aanpak van
de herbezinning op het mestbeleid (Kamerstuk 33 037, nr. 321).
Op 12 december 2018 heeft een startbijeenkomst plaatsgevonden waarbij uiteenlopende
betrokkenen bij het mestbeleid aanwezig waren. Tijdens deze bijeenkomst is geïnventariseerd
welke ideeën er leven over het toekomstige mestbeleid. De resultaten van deze startbijeenkomst
zijn samengebracht in het gevisualiseerd overzicht (bijlage 5)5.
De startbijeenkomst heeft laten zien dat de wensen erg uiteenlopen en dat er voor
een nieuw mestbeleid keuzes gemaakt zullen moeten worden. Op basis van de input uit
de startbijeenkomst zijn bijeenkomsten in diverse regio’s in het land georganiseerd,
waarin de belangrijkste thema’s verder worden onderzocht en besproken. Op donderdag
7 februari jl. vond in Kamerik de eerste bijeenkomst in de regio in het kader van
de herbezinning plaats. Het thema was kringlooplandbouw, bezien vanuit het mestbeleid.
Ongeveer 50 deelnemers, zoals boeren, medewerkers van waterschappen, sectorvertegenwoordigers,
medewerkers van regionale overheden en wetenschappers waren aanwezig en namen actief
deel aan de dialoog. Aan meerdere tafels zijn gesprekken gevoerd en ideeën opgebracht
over hoe het mestbeleid kan bijdragen aan het sluiten van kringlopen.
Op donderdag 28 februari jl. heeft in Baarlo de tweede bijeenkomst plaatsgevonden
met als thema de mestmarkt. Daar is door wederom een groep van ongeveer 50 deelnemers
gesproken over verschillende onderwerpen welke van invloed zijn op de vraag of het
aanbod van mest.
Op 14 maart 2019 vond de derde regiobijeenkomst plaats in ’s Hertogenbosch, dit maal
over het onderwerp bodem. Tijdens deze bijeenkomst, die is georganiseerd in samenwerking
met de Provincie Noord-Brabant, is door ongeveer 70 aanwezigen gesproken over hoe
via het mestbeleid bijgedragen kan worden aan een duurzaam bodembeheer. Zo is onder
andere gesproken over evenwichtsbemesting, het verhogen van organische stof in de
bodem en over de invloed van het gekozen gewas op de bodem.
Tot slot heeft op 28 maart jl. de laatste bijeenkomst plaatsgevonden in Rolde over
het thema technologie en innovatie. Zo’n 50 deelnemers hebben aan verschillende tafels
gesproken over de wijze waarop (meet)technieken en innovaties op het gebied van bodem,
water, mest, precisielandbouw en transport een toekomstig mestbeleid kunnen aanvullen
en ondersteunen.
De resultaten van de regiobijeenkomsten zijn op de website Externe link:www.herbezinningmestbeleid.nl te bekijken. De komende tijd zal ik gaan kijken welke ideeën naar voren zijn gekomen
en welke opties ik zowel wetenschappelijk als via een praktijktoets door een boerenpanel
verder wil verkennen. Het streven is uw Kamer in het najaar te informeren over de
contouren van een toekomstig mestbeleid. Uiteraard houd ik uw Kamer in de tussentijd
op de hoogte van de voortgang.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit