Brief regering : Uitvoering van de motie van het lid Aartsen c.s. over een eenmalige coulanceregeling voor de vastgestelde groep OPS slachtoffers
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 893
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 maart 2019
Op 20 december verzocht u mij namens het lid Aartsen om informatie over de uitvoering
van de motie-Aartsen c.s. over een eenmalige coulanceregeling voor de vastgestelde
groep OPS slachtoffers (Kamerstuk 29 544, nr. 871).
Met deze brief voldoe ik aan dat verzoek, na overleg met de Stichting OPS slachtoffers
en voor zover dat op dit moment mogelijk is met de informatie die tot op heden in
kaart is gebracht.
In de motie wordt gesproken van een uitzonderlijk geval en wordt de regering verzocht,
alles overwegende, uit coulance een eenmalige financiële tegemoetkoming te verstrekken
aan een vastgestelde groep OPS slachtoffers. Daarbij verzoekt uw kamer om eventuele
precedentwerking te voorkomen en de aansprakelijkheid van werkgevers overeind te laten.
In deze brief geef ik u aan hoe ik met deze motie om wil gaan.
Wat ging vooraf aan de motie OPS slachtoffers
De OPS problematiek is het gevolg van blootstellingen aan vluchtige oplosmiddelen
in het werk die hoger waren dan volgens de destijds geldende wettelijke voorschriften
waren toegestaan. Op grond van de toenmalige wetenschappelijke inzichten hadden werkgevers
kunnen weten dat de hoge blootstellingen een grote kans op gezondheidsschade zouden
opleveren. Deze gezondheidsschade had dus voorkomen kunnen worden.
Vanaf 1990 heeft de Stichting OPS zich ingezet om de gezondheidsproblemen als gevolg
van te hoge blootstelling aan oplosmiddelen op het werk onder de aandacht te brengen
van vakbeweging, werkgevers en overheid. Vanaf 2000 introduceerde het Ministerie van
SZW aanvullende wettelijke voorschriften waarna het gebruik van producten met een
hoog gehalte aan vluchtige oplosmiddelen niet meer is toegestaan bij veel voorkomende
toepassingen in de schildersbranche, de woninginrichting, de grafische industrie,
autoschadeherstelbedrijven en wat later ook in de bouw en de timmerindustrie. Deze
voorschriften werden later ondersteund met een tiental arboconvenanten met afspraken
over de aanpak van oplosmiddelen. Vervolgens zijn deze convenanten opgevolgd door
afspraken in een aantal arbocatalogi. Dat heeft er gelukkig toe geleid dat hoge blootstellingen
aan vluchtige oplosmiddelen niet meer systematisch voorkomen.
Het vaststellen van een OPS (organopsychosyndroom)-aandoening is complex en vindt
vanaf 1995 plaats op grond van een wetenschappelijk gevalideerd protocol dat wordt
uitgevoerd door een multidisciplinair team van experts, een zogenaamd Solvent Team.
Er waren twee van deze teams. Een aan de universiteit van Twente en een aan de universiteit
van Amsterdam. Alleen de laatste is nog actief. Een positieve diagnose stelt een arbeidsgerelateerde
Chronische Toxische Encephalopathie (CTE) vast, ook wel OPS of schildersziekte genaamd.
Tot en met 2017 zijn er in totaal ca. 603 diagnoses afgegeven. Recentere gegevens
zijn nog niet beschikbaar. Er worden bijna geen nieuwe diagnoses meer afgegeven. Hooguit
enkele per jaar.
Tussen de blootstelling en de diagnose van de aandoening zit vaak een geruime tijd.
Deels doordat het, afhankelijk van de intensiteit van de blootstelling, jaren kan
duren eer de klachten ernstig en beperkend worden en deels omdat de klachten van de
slachtoffers aspecifiek zijn en dus aan zeer uiteenlopende factoren binnen en buiten
het werk kunnen liggen. Als gevolg daarvan duurt het vaak jaren eer huisartsen, maar
ook specialisten, het vermoeden krijgen dat de klachten door de blootstelling aan
vluchtige oplosmiddelen op het werk werden veroorzaakt. Het gevolg hiervan is dat
de voormalige werkgevers vaak niet meer bestaan op het moment dat die relatie wel
wordt gelegd, of dat de zaak al verjaard is. Verder geldt in zijn algemeenheid dat
aansprakelijkheidsprocedures zeer belastend zijn voor slachtoffers. Voor deze specifieke
groep geldt dat in het bijzonder omdat de psychische belasting van een aansprakelijkheidsprocedure
een extra zware impact heeft vanwege de aantasting van het centrale zenuwstelsel.
Daarmee is ten aanzien van deze specifieke groep in de loop der tijd een uitzonderlijke
situatie ontstaan met weinig reële mogelijkheden voor slachtoffers om hun schade te
verhalen op de werkgever.
Voor de Stichting OPS gaf dit aanleiding om zich vanaf 2003 in te zetten voor een
schadefonds of andere vormen van financiële tegemoetkomingen die de OPS-slachtoffers
zowel erkenning als enige tegemoetkoming geven in de schade die hen is toegebracht.
Zo heeft de Stichting OPS zelf al eerder een verkenning laten uitvoeren naar de bereidheid
van werkgevers om uit coulance en dus niet op basis van een erkenning van verantwoordelijkheid,
een financiële tegemoetkoming te leveren. De laatste verkenning door de heren Van
Kesteren en Heerts is dan ook te beschouwen als een allerlaatste poging.
Het verslag van deze verkenning is in december 2018 aan uw kamer gezonden (Kamerstuk
29 544, nr. 870).
De verkenners hebben gesprekken gevoerd met brancheorganisaties uit de sectoren waar
vroeger de meest problematische blootstellingen aan oplosmiddelen voorkwamen. Gevraagd
is of de branche organisaties bereid waren om uit coulance een vorm van financiële
tegemoetkoming voor OPS-slachtoffers te leveren. Er werd uitdrukkelijk niet gevraagd
om een juridische aansprakelijkheid voor de slachtoffers te erkennen. Desondanks hebben
de brancheorganisaties geen bereidheid getoond aan het verzoek tegemoet te komen.
De verkenners voeren daarvoor als reden aan dat de brancheorganisaties geen verantwoordelijkheid
wensen te nemen voor schade die door een aantal individuele bedrijven is veroorzaakt.
De verkenners hebben zich vervolgens nog uitgebreid ingezet om andere oplossingen
te onderzoeken, maar dit heeft geen reële mogelijkheid in beeld gebracht.
Met de inspanningen van de Stichting OPS in de afgelopen 15 jaren en tot slot die
van de hierboven genoemde verkenners waren de mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming
aan OPS-slachtoffers die door werkgevers wordt gefinancierd uitputtend onderzocht.
Daarmee was het perspectief op een financiële tegemoetkoming definitief verkeken.
De verkenners spreken in hun rapportage van een uitzonderlijk geval dat alleen nog
door de overheid kan worden opgelost en roepen de overheid op daar ook toe over te
gaan.
Uitvoering van de motie
De motie verzoekt de regering, na kennisname van mijn overwegingen, om onder voorwaarden
een financiële tegemoetkoming aan OPS-slachtoffers te verstrekken.
Gezien de bijna kamerbrede ondersteuning van de motie, de ontstane uitzonderlijke
situatie van de slachtoffers, de uitputtende zoektocht naar mogelijkheden tot een
financiële tegemoetkoming anders dan via de overheid, het feit dat deze zoektocht
al 15 jaar heeft geduurd, dat dit type blootstelling niet meer systematisch voorkomt,
de groep slachtoffers zeer beperkt in omvang is en duidelijk is af te bakenen, er
sprake is van een ernstige aantasting van het centrale zenuwstelsel met grote gevolgen
voor zowel het persoonlijke- als arbeidsleven, en dat de aansprakelijkheid van nog
bestaande werkgevers voorop blijft staan, heeft het kabinet besloten om uit coulance
uitvoering te geven aan de motie. In het debat met uw Kamer is al het nodige gewisseld
over de precedentwerking. Om deze zoveel mogelijk te voorkomen wil ik een regeling
voor een eenmalige financiële tegemoetkoming aan OPS-slachtoffers uitwerken op grond
van onderstaande hoofdlijnen.
Deze hoofdlijnen zijn tot stand gekomen op grond van overleg met de Stichting OPS
en de informatie die ik tot nu toe heb kunnen vergaren.
De tijdelijke en eenmalige regeling voor een financiële tegemoetkoming aan OPS-slachtoffers
zal toegankelijk worden voor personen die aan drie voorwaarden voldoen:
1. Het slachtoffer kan aantonen dat hij een officiële CTE-diagnose heeft verkregen van
een van de Solvent Teams aan de universiteiten van Amsterdam en Twente, waarbij de
aanvraag niet later is ingediend dan een half jaar na publicatie van de regeling voor
de financiële tegemoetkoming van OPS-slachtoffers. De diagnose levert een bevestiging
van zowel de gezondheidsschade als van het feit dat deze arbeidsgerelateerd is;
2. Het slachtoffer heeft geen enkele vorm van een financiële tegemoetkoming gehad voor
de schade als gevolg van zijn OPS aandoening, of een bedrag dat lager is dan het nog
vast te stellen normbedrag voor de financiële tegemoetkoming;
3. Er moet sprake zijn van een blootstelling die in Nederland in loondienst heeft plaats
gevonden.
De regeling dient zo weinig mogelijk invloed te hebben op de normale verantwoordelijkheidsverdeling
tussen werkgevers, werknemers en overheid. Om die reden is het van belang dat daar
waar nog aansprakelijk te stellen partijen te vinden zijn, zij alsnog op hun verantwoordelijkheid
worden aangesproken. Zo zal het slachtoffer worden verplicht mee te werken aan een
bemiddelingstraject voor het verhalen van de schade indien er nog een aansprakelijk
te stellen partij is te vinden. Personen die alleen als zelfstandige zijn blootgesteld
aan vluchtige oplosmiddelen werken niet in een gezagsverhouding en zijn verantwoordelijk
voor de arbeidsomstandigheden waarin zij hun werk verrichten. Zij komen om die reden
niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. Werknemers in loondienst zijn
daarentegen afhankelijk van de werkgever voor wat betreft de voorlichting en het onderricht,
alsmede de arbeidsomstandigheden.
De uitvoeringsregeling voor OPS-slachtoffers zal worden afgeleid van de bestaande
regeling voor asbestslachtoffers, daar waar nodig met enige aanpassingen. De regeling
tegemoetkoming asbestslachtoffers is vormgegeven als een voorschotregeling, waar het
voorschot een tegemoetkoming wordt wanneer bemiddeling tussen werkgever en werknemer
niet lukt.
Hiermee wordt de financiële verantwoordelijkheid van de oorspronkelijke werkgevers
zoveel mogelijk intact gehouden. Met de inkomsten uit de bemiddelingen zal een deel
van de uitvoeringskosten worden terugverdiend. Met deze werkwijze blijft de verantwoordelijkheid
van oorspronkelijke werkgever zoveel mogelijk overeind, zonder dat dit voor de overheid
tot onredelijk hoge uitvoeringskosten leidt.
Voor het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming bestaan binnen
de overheid momenteel nog geen uitgangspunten die als referentie kunnen dienen. Daarom
is gezocht naar andere vergelijkingsgronden. De situatie van asbestose slachtoffers
heeft verwantschappen met die van OPS-slachtoffers in die zin dat asbestose slachtoffers
overwegend arbeidsongeschikt zijn en ernstige blijvende gezondheidsbeperkingen hebben
opgelopen door hun werk. Daarom zal de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor
immateriële schade op hetzelfde niveau worden vastgesteld. Deze is geïndexeerd en
bedraagt in 2019 € 20.730.
Met diverse partijen loopt nog overleg over de opzet van de regeling. Ik verwacht
de Kamer nog voor de zomer over de precieze invulling te kunnen informeren.
Bij het overleg dat ik onlangs voerde met de Stichting OPS, heeft deze aangegeven
dat zij zich goed kan vinden in de genoemde uitgangspunten.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid