Brief regering : Luchtvaartverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Tsjechische Republiek; Praag, 30 november 2018
35 172 (R2123) Luchtvaartverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Tsjechische Republiek; Praag, 30 november 2018
A/ Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
22 maart 2019.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde
Minister van Curaçao te kennen worden gegeven uiterlijk op 21 april 2019.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt
niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid
j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 maart 2019
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste
en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van
State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring
over te leggen het op 30 november 2018 te Praag tot stand gekomen Luchtvaartverdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Tsjechische
Republiek (Trb. 2018, nr. 222).
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor Curaçao gevraagd.
Aan de Gouverneur van Curaçao is verzocht hogergenoemde stukken op 22 maart 2019 over
te leggen aan de Staten van Curaçao.
De Gevolmachtigde Minister van Curaçao is van deze overlegging in kennis gesteld.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
TOELICHTENDE NOTA
I. Inleiding
Het Luchtvaartverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao,
en de Tsjechische Republiek (hierna: het verdrag) is het resultaat van besprekingen
tussen de luchtvaartautoriteiten van Curaçao en Tsjechië. De onderhandelingen vonden
plaats tijdens de ICAO Air Services Negotiation Event (ICAN) 2016 te Nassau op de
Bahama’s. Aanleiding voor die besprekingen was de wens van de twee verdragsluitende
partijen om de luchtvaartrelatie tussen Curaçao en Tsjechië in een verdrag te regelen
om daarmee handel, toerisme en investeringen te bevorderen.
Het verdrag strekt ertoe de luchtvaartverbindingen tussen Curaçao en Tsjechië te regelen
en valt vanwege de liberale inhoud in de categorie «Open Skies», waarin wordt voorzien
in een zo groot mogelijke operationele en commerciële vrijheid voor de luchtvaartmaatschappijen.
Het verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het oordeel van
de regering van Curaçao enkele een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen
93 en 94 van de Grondwet, die aan de door de Republiek Tsjechië aangewezen luchtvaartmaatschappijen
rechtstreeks rechten toekennen. Het betreft artikel 3, tweede lid en artikel 3, vierde
lid, onder a (onverwijlde verlening exploitatievergunning), artikel 3, vijfde lid
(aanvangen exploitatie na ontvangst exploitatievergunning) en de te exploiteren routes
als vervat in de bijlage. Verder worden aan de door de respectieve verdragsluitende
partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks rechten toegekend of plichten
opgelegd, met name in de bepalingen met betrekking tot de toepassing van wetten, voorschriften
en procedures (artikel 5), douanebepalingen, heffingen en belastingen (artikel 8),
gebruik van luchthavens en luchtvaartfaciliteiten (artikel 9), direct overstappen
(artikel 10), verkoop van diensten en overmaking van gelden (artikel 11), tarieven
(artikel 12), capaciteit (artikel 13), code-sharing (artikel 14), dienstregelingen
(artikel 15), intermodale diensten (artikel 16), vertegenwoordiging van de luchtvaartmaatschappij
(artikel 17) en grondafhandeling (artikel 18).
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)
Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het verdrag voorkomende, voor luchtvaartverdragen
gebruikelijke, begrippen.
Artikel 2 (Vervoersrechten)
In dit artikel worden de (vervoers)rechten opgesomd die de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
onder het verdrag mogen uitvoeren. Het derde lid bepaalt dat ook niet aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van de verdragsluitende partijen het recht van overvlucht en technische landing genieten.
Artikel 3 (Aanwijzing en exploitatievergunning) en artikel 4 (Intrekking en opschorting
van exploitatievergunning)
Voor het uitvoeren van de overeengekomen diensten wordt in artikel 3 de aanwijzing
van één of meerdere luchtvaartmaatschappij(en) geregeld. Ook wordt bepaald onder welke
voorwaarden de benodigde exploitatievergunningen worden verleend. Artikel 4 geeft
de luchtvaartautoriteiten van elke verdragsluitende partij het recht om de aan de
door de andere verdragsluitende partij aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) verstrekte
exploitatievergunningen, tijdelijk of permanent, in te trekken, op te schorten of
aan voorwaarden te onderwerpen.
Artikel 5 (Toepassing van wetten, voorschriften en procedures)
In artikel 5 wordt bepaald dat het vliegen met en de exploitatie van de luchtvaartuigen
van de ene verdragsluitende partij dient te voldoen aan de wetten, voorschriften en
procedures van de andere verdragsluitende partij ten aanzien van de binnenkomst op,
het verblijf op of het vertrek vanuit het grondgebied van de andere verdragsluitende
partij. Dit geldt ook voor passagiers, bemanning, bagage en vracht (met inbegrip van
post).
Artikel 6 (Luchtvaartbeveiliging) en artikel 7 (Luchtvaartveiligheid)
De bepalingen inzake luchtvaartbeveiliging en luchtvaartveiligheid zijn neergelegd
in artikel 6 en artikel 7. In deze artikelen zijn een procedure en een aanpak (inclusief
de zogenaamde platforminspecties) geregeld indien Curaçao of Tsjechië twijfels heeft
over de wijze waarop de veiligheids- en beveiligingsstandaard door de andere verdragsluitende
partij wordt nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede twijfel kunnen consultaties plaatsvinden.
Indien maatregelen uitblijven, bieden het zevende lid van artikel 6 en het vierde
lid van artikel 7 de mogelijkheid om de vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen
van en naar elkaars grondgebied in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4 van
het verdrag, tijdelijk of permanent, in te trekken, op te schorten of aan voorwaarden
te onderwerpen. In het eerste lid van artikel 7 wordt verder bepaald dat bewijzen
van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid en vergunningen uitgegeven door de
ene verdragsluitende partij en die nog niet verlopen zijn, zullen worden erkend door
de andere verdragsluitende partij, mits deze voldoen aan de minimale eisen van het
op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart
(Trb. 1959, nr. 45) (hierna: ICAO). Op grond van het tweede lid van artikel 7 behoudt elke
verdragsluitende partij echter het recht om bewijzen en vergunningen te weigeren die
door de andere verdragsluitende partij aan haar eigen onderdanen zijn toegekend. Verder
wordt in artikel 6 en 7 verwezen naar de door de ICAO vastgestelde veiligheids- en
beveiligingsstandaarden, die voor zover van toepassing bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen
tussen Curaçao en Tsjechië, in acht moeten worden genomen.
Artikel 8 (Douanebepalingen, heffingen en belastingen)
Dit artikel bepaalt dat luchtvaartuigen van de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en)
die op de internationale routes onder het verdrag opereren, alsmede de normale uitrustingsstukken,
reserveonderdelen, voorraden brandstof- en smeermiddelen en boordproviand (inclusief
luchtwinkels), op basis van wederkerigheid, vrijgesteld zijn van importbeperkingen,
douanerechten, indirecte belastingen, inspectiekosten en andere rechten en heffingen
die elk van de verdragsluitende partijen kan verlenen aan de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en)
van de andere verdragsluitende partij op voorwaarde dat de normale uitrustingsstukken,
reserveonderdelen, voorraden brandstof-en smeermiddelen en boordproviand (inclusief
luchtwinkels) aan boord van het luchtvaartuig blijven totdat zij weer worden uitgevoerd.
Overeenkomstig EU-regelgeving kan Tsjechië in de toekomst een belasting op brandstof
opleggen tussen een punt op het grondgebied van Tsjechië en het grondgebied van een
andere EU-lidstaat.
Artikel 9 (Gebruik van luchthavens en luchtvaartfaciliteiten)
In artikel 9 zijn de verdragsluitende partijen overeengekomen dat de gebruikersheffingen
die op het grondgebied van de ene verdragsluitende partij worden opgelegd aan de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen van de andere verdragsluitende partij voor het gebruik van
de luchthavens en de luchtvaartfaciliteiten niet hoger zijn dan de heffingen die gelden
voor vergelijkbare diensten en dat deze niet-discriminatoir moeten zijn.
Artikel 10 (Direct overstappen)
In beginsel ondergaan passagiers, bagage en vracht in transit een vereenvoudigde controle.
Bagage en vracht worden vrijgesteld van douanerechten en andere heffingen.
Artikel 11 (Verkoop van diensten en overmaking van gelden)
Artikel 11 bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen het recht hebben om
de luchtdiensten op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij aan te bieden
en te verkopen in overeenstemming met de wetten en voorschriften van die verdragsluitende
partij. Het tweede lid bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen het recht
hebben om inkomsten met betrekking tot hun activiteit als luchtvervoerder om te wisselen
en over te maken.
Artikel 12 (Tarieven)
Artikel 12 bepaalt onder welke voorwaarden de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
de tarieven zelfstandig kunnen vaststellen en onder welke voorwaarden de verdragsluitende
partijen kunnen interveniëren.
Artikel 13 (Capaciteit)
Artikel 13 bepaalt dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen op een eerlijke en gelijke
wijze moeten concurreren op de in het verdrag overeengekomen luchtdiensten. Verder
bepaalt het derde lid van artikel 13 dat er geen beperkingen opgelegd mogen worden
ten aanzien van capaciteit, frequentie en type luchtvaartuig van het internationaal
transport.
Artikel 14 (Code-sharing)
Artikel 14 staat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de verdragsluitende partijen
toe verdere commerciële samenwerking met luchtvaartmaatschappijen van beide verdragsluitende
partijen en met luchtvaartmaatschappijen van derde landen aan te gaan, zoals code-sharing
en blocked-space overeenkomsten. Het tweede lid bepaalt de voorwaarden waaronder dat
mogelijk is.
Artikel 15 (Dienstregelingen)
De aangewezen luchtvaartmaatschappijen moeten ingevolge artikel 15, voorafgaand aan
de uitvoering van de overeengekomen diensten, de dienstregelingen ter goedkeuring
indienen bij de luchtvaartautoriteiten van de andere verdragsluitende partij en aan
de luchtvaartautoriteiten van de andere verdragsluitende partij toestemming vragen
voor aanvullende vluchten.
Artikel 16 (Intermodale diensten)
Artikel 16 geeft aan dat het verrichten van intermodale diensten/vervoer door de lucht
en over land en/of water door de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van de verdragsluitende
partijen en derde landen toegestaan is voor zover in overeenstemming met de wetten
en voorschriften van de verdragsluitende partijen.
Artikel 17 (Vertegenwoordiging van de luchtvaartmaatschappij)
Artikel 17 bevat bepalingen over het recht dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
hebben gespecialiseerd personeel te zenden naar en te doen verblijven op het grondgebied
van de andere verdragsluitende partij in overeenstemming met de wetten en voorschriften
van die andere verdragsluitende partij. Het artikel bevat tevens een bepaling over
het vestigen van kantoren bestemd voor de verkoop van luchtvervoer op het grondgebied
van de andere verdragsluitende partij in overeenstemming met de wetten en voorschriften
van die andere verdragsluitende partij.
Artikel 18 (Grondafhandeling)
Artikel 18 bevat bepalingen op grond waarvan elke aangewezen luchtvaartmaatschappij
het recht heeft op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij zelf haar
gronddiensten uit te voeren («self-handling»), of, naar keuze, de gronddiensten of
een deel ervan te laten uitvoeren door een agent van een concurrent.
Artikel 19 (Verstrekken van informatie)
Artikel 19 bepaalt verder dat de luchtvaartautoriteiten op verzoek periodiek informatie
kunnen verstrekken ten aanzien van statistieken of andere soortgelijke informatie
met betrekking tot het luchtverkeer door de aangewezen luchtvaartmaatschappijen op
de in de bijlage vervatte vliegroutes.
De artikelen 20 tot en met 26 bevatten louter procedurele standaardbepalingen met
betrekking tot onder meer consultaties (artikel 20), wijzigingen (artikel 21), regeling
van geschillen (artikel 22), registratie (artikel 23), beëindiging (artikel 24), toepassing
van het verdrag (artikel 25) en inwerkingtreding (artikel 26).
Bijlage
De bijlage bij het verdrag, die een integrerend onderdeel van het verdrag vormt, bevat
de routetabel die de overeengekomen diensten specificeert voor de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van beide verdragsluitende partijen. De luchtvaartautoriteiten en de luchtvaartmaatschappijen
kunnen ter invulling van deze Bijlage alleen binnen de door het Verdrag gestelde kaders
opereren.
De bijlage bij het verdrag, voor zover het de routetabel betreft, is aan te merken
als uitvoerend van aard. Verdragen tot wijziging van dit deel van de bijlage behoeven
op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen
geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot
goedkeuring terzake voorbehouden.
III. Koninkrijkspositie
Het verdrag zal ingevolge artikel 25 voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden,
alleen voor Curaçao gelden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken