Brief regering : Reactie op het verzoek van het lid Westerveld, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 12 maart 2019 over de situatie rond het Cornelius Haga Lyceum te Amsterdam
29 614 Grondrechten in een pluriforme samenleving
               31 289 Voortgezet Onderwijs
         
Nr. 113 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 maart 2019
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 12 maart jl. heeft het lid Westerveld van
                  uw Kamer mij een aantal vragen gesteld over de situatie rond het Cornelius Haga Lyceum
                  te Amsterdam (Handelingen II 2018/19, nr. 61, Regeling van Werkzaamheden). Mede namens
                  de Ministers van Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Binnenlandse
                  Zaken en Koninkrijksrelaties stuur ik u hierbij de antwoorden op deze vragen.
               
Vooraf
Wij willen benadrukken dat ook scholen op islamitische grondslag een belangrijke en
                  zinvolle bijdrage leveren aan de Nederlandse maatschappij. Het bestaan van tientallen
                  islamitische basisscholen en de school voor islamitisch voortgezet onderwijs te Rotterdam
                  geven dat al aan. Dankzij artikel 23 Grondwet kan elke overtuiging in Nederland het
                  onderwijs inrichten in overeenstemming met die overtuiging. Het is echter ernstig
                  als misbruik wordt gemaakt van de vrijheid van onderwijs.
               
De berichten over het Cornelius Haga Lyceum zijn zorgelijk. Het is onwenselijk dat
                  personen geen deel willen uitmaken van de Nederlands samenleving en zich terugtrekken
                  in een parallelle samenleving. Een school dient leerlingen juist voor te bereiden
                  op deelname aan de Nederlands samenleving. Dat kan de school niet alleen, alle maatschappelijk
                  betrokkenen en ook ouders dienen hun verantwoordelijkheid te nemen.
               
De signalen over anti-democratische gedragingen
Naar aanleiding van signalen van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD)
                  over het Cornelius Haga Lyceum in Amsterdam en een verzoek vanuit de gemeente Amsterdam
                  om handelingsperspectief, heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en
                  Veiligheid (NCTV) er voor gekozen om namens de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste
                  Buitenlandse Financiering (verder: de Taskforce) specifieke informatie per brief met
                  de gemeente Amsterdam te delen. Aangezien de inschrijvingsperiode voor middelbare
                  scholen in Amsterdam op 4 maart van start is gegaan – en op 15 maart sluit – werd
                  het noodzakelijk geacht om Amsterdam in staat te stellen de huidige en de toekomstige
                  middelbare scholieren en hun ouders/verzorgers hierover te informeren zodat zij goed
                  geïnformeerd een weloverwogen schoolkeuze kunnen maken.
               
Zoals in de brief van 7 maart jl. aan uw Kamer is toegelicht heeft de AIVD op 15 januari
                  gemeld dat bepaalde richtinggevende personen binnen de school de helft van het curriculum
                  aan de salafistische geloofsleer willen wijden en van plan zijn om ook buiten de reguliere
                  lestijden scholieren onder hun invloedssfeer te brengen (Kamerstuk 29 614, nr. 112). Voorts stellen sleutelfiguren binnen de school onderling vast dat zij in strijd
                  handelen met de antiradicaliseringsstrategie, ontwikkeld door de overheid. Tevens
                  komt uit inlichtingen naar voren dat er ten minste één godsdienstles bewust is geannuleerd
                  op het moment dat de Onderwijsinspectie kwam inspecteren. Daarnaast hielden de zorgelijke
                  signalen ook in dat die richtinggevende personen sinds 2000 in een salafistische en
                  radicale omgeving verkeerden. Het is bekend dat zij in de periode 2009–2012 contact
                  zouden hebben onderhouden met de terroristische groepering «het Kaukasus Emiraat».
                  Het Emiraat was met name actief in de periode 2007 tot en met 2015, waarna een deel
                  van de strijders zich aan heeft gesloten bij IS. Het Kaukasus Emiraat is onder meer
                  verantwoordelijk voor aanslagen zoals die in de metro in Moskou in 2010. De signalen
                  geven ook aan dat zij zich omringen met salafistische aanjagers.
               
De zorgelijke signalen betreffen inlichtingeninformatie. Voorafgaand aan het uitbrengen
                  van dergelijke signalen vindt een gedegen inlichtingenonderzoek plaats. De informatie
                  wordt alleen naar buiten gebracht als er een bedreiging is voor de nationale veiligheid,
                  dan wel de democratische rechtsorde en indien deze feitelijk zijn geconstateerd. De
                  waardering van informatie binnen het strafrechtelijk bewijsstelsel is een andere dan
                  de waardering van inlichtingen door de inlichtingendiensten. De informatie die de
                  inlichtingendiensten verstrekken kunnen niet altijd tot een strafrechtelijk onderzoek
                  leiden. Als er aanwijzingen zijn voor strafbare feiten kan het Openbaar Ministerie
                  wel een onderzoek instellen.
               
Niet vaststellen rapport inspectie van het onderwijs
Het rapport van de Inspectie van het Onderwijs (verder: de inspectie) is in januari
                  van dit jaar niet vastgesteld. Een rapport wordt in de vijfde week na vaststelling
                  daarvan openbaar gemaakt. In dit geval is het rapport niet vastgesteld. Voor de inspectie
                  het rapport kon vaststellen, ontving de inspectie signalen van de AIVD. Deze signalen
                  gaven nieuwe, verontrustende informatie over de school waardoor het beeld dat eerder
                  was ontstaan mogelijk bijgesteld moest worden. Het vaststellen van het rapport zonder
                  nader onderzoek was toen niet langer aan de orde. De inspectie doet daarom momenteel
                  verbredend en verdiepend onderzoek om opnieuw en actueel zicht te krijgen op de onderwijskwaliteit,
                  waaronder het burgerschapsonderwijs, de veiligheid van leerlingen, het financieel
                  beheer en het bestuur van de school.
               
Totstandkoming school
Het stichten van een school geschiedt op grond van objectieve maatstaven. Op basis
                  van het aantal leerlingen in het voedingsgebied wordt vastgesteld of er voldoende
                  potentieel is. In dit geval is vastgesteld dat in Amsterdam voldoende leerlingen waren
                  ingeschreven op islamitische basisscholen en dat wettelijk sprake was van een levensvatbare
                  school voor voortgezet onderwijs. De wet biedt geen mogelijkheden de aanvraag voor
                  de stichting van een school af te wijzen als sprake is van voldoende potentieel. Het
                  bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen (Kamerstuk 35 050) brengt daar verandering in.
               
Normaal gesproken verricht de inspectie onderzoek kort voor aanvang van de school.
                  In artikel 11a van de Wet op het onderwijstoezicht is vastgelegd dat de inspectie
                  dan let op de bekwaamheid van het personeel en de onderwijstijd. Binnen een maand
                  na aanvang van de school bepaalt artikel 11b van de Wet op het onderwijstoezicht dat
                  de inspectie onderzoek instelt naar de bekwaamheid van het personeel, het schoolplan
                  en de onderwijstijd. Dit onderzoek is de basis voor de risicoanalyse die wordt opgesteld.
                  Nadat de eventuele tekortkomingen zijn hersteld vangt het reguliere onderzoek aan.
                  In de bijlage is het feitenrelaas van deze onderzoeken weergegeven1.
               
In deze specifieke situatie heeft de inspectie al eerder dan gebruikelijk onderzoek
                  verricht.2 Namelijk in 2015/2016 naar aanleiding van uitspraken (steunbetuiging aan IS) van
                  een voormalig bestuurslid, toen de school in aanmerking wilde komen voor bekostiging.
                  Zoals bekend heeft dit uiteindelijk tot verschillende rechtszaken geleid waarna de
                  school uiteindelijk de ruimte heeft gekregen om te starten.
               
Wettelijke mogelijkheden en onmogelijkheden
Wij maken ons ernstig zorgen over deze school en stellen het belang van de leerlingen
                  voorop. Daarom doen wij er alles aan, vanuit onze verschillende bevoegdheden en wetgeving,
                  om ervoor te zorgen dat de leerlingen van deze school goed onderwijs krijgen, in een
                  veilige omgeving en op grond van onze democratische waarden. Hierna volgt het instrumentarium
                  waarover wij momenteel beschikken.
               
Algemeen instrumentarium
Conform hetgeen in het Regeerakkoord is overeengekomen, wordt momenteel artikel 2:20
                  van het Burgerlijk Wetboek (BW) aangescherpt. Dit betreft de uitwerking van de passage
                  in het Regeerakkoord om de verbodsbepalingen in artikel 2:20 BW uit te breiden. Op
                  21 december 2018 is een wetsvoorstel in internetconsultatie gebracht om de mogelijkheden
                  voor het Openbaar Ministerie uit te breiden om via de rechter radicale organisaties
                  te verbieden. Straks kan niet alleen de werkzaamheid maar ook het doel van een rechtspersoon
                  leiden tot een verbod van die organisatie. Een dergelijk verbod is echter enkel aan
                  de orde als de gedraging zo ver gaat dat dit leidt tot strijd met de openbare orde,
                  bijvoorbeeld door structureel op te roepen tot geweld of aan te zetten tot haat en
                  discriminatie.
               
Indien sprake is van problematisch gedrag moet hiertegen opgetreden worden. Lokale
                  betrokkenen spelen een primaire rol, omdat handelingsopties veelal dienen te worden
                  gewogen en toegepast binnen de lokale context. Rijk en gemeenten volgen in hun optreden
                  nu al de Driesporenaanpak (dialoog, confrontatie en verstoren of handhaven).3 Uitgangspunt voor deze aanpak is het hebben van contact van waaruit het ook mogelijk
                  is om aan te spreken op en te confronteren met problematisch gedrag. Leidt dit niet
                  tot een gewenste verandering dan kan worden ingezet op handhaving of verstoring. Naast
                  wettelijk instrumentarium kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het afbouwen of beëindigen
                  van subsidierelaties, het niet beschikbaar stellen van publieke locaties op grond
                  van de openbare orde of het stellen van specifieke eisen bij demonstraties. In eerdere
                  casuïstiek is door een gemeente bijvoorbeeld strikt gehandhaafd op het zonder vergunning
                  overnachten in gebouwen van de betreffende organisatie.
               
In het geval van het Cornelis Haga Lyceum heeft de gemeente Amsterdam aangegeven dat
                  zij in een gesprek met het bestuur indringend hebben verzocht om het opstappen van
                  dit bestuur. Daarnaast heeft de gemeente van de school geëist dat deze de Onderwijsinspectie
                  volledige toegang verschaft. De gemeente heeft ook een moratorium ingesteld op alle
                  subsidies totdat er sprake is van een nieuw bestuur. De ouders van de leerlingen hebben
                  van de gemeente een brief ontvangen en er is een informatienummer geopend. Tot slot
                  kijkt de gemeente actief naar alternatieve scholen voor deze leerlingen.
               
In de Kamerbrief «Integrale aanpak Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse
                  financiering van maatschappelijke en religieuze instellingen» (Kamerstuk 29 614, nr. 108) is reeds aangekondigd dat wordt gewerkt aan uitbreiding van het bestaande handelingsperspectief
                  bij problematisch gedrag. Zo wordt door de Taskforce, samen met gemeenten, gewerkt
                  aan een overzicht van alle mogelijk interventies binnen elk spoor van de Driesporenaanpak.
                  Deze escalatieladder dient ter ondersteuning van gemeenten en bestaat zowel uit maatregelen
                  die vanuit gemeenten kunnen worden ondernomen als ook uit de maatregelen die op nationaal
                  niveau liggen. In deze escalatieladder zullen ook de maatregelen worden opgenomen
                  die naar voren komen uit de onderzoeken waartoe het Ministerie van BZK opdracht heeft
                  gegeven. Het eerste onderzoek inventariseert bestaande interventiemogelijkheden en
                  het tweede onderzoek kijkt naar bestaande interventies uit andere domeinen (bijvoorbeeld
                  Outlaw Motorcycle Gangs) om te zien of deze ook toepasbaar kunnen zijn bij de voorliggende
                  vorm van problematisch gedrag.
               
Vanuit het Rijk wordt daarnaast ingezet op de inrichting van de Taskforce. Binnen
                  deze Taskforce werken de Ministeries van SZW, BZK (inclusief de AIVD), JenV (inclusief
                  de NCTV) en BZ nauw samen met politie om gemeenten en gemeenschappen steviger en proactief
                  te adviseren en te ondersteunen. De kern van de aanpak is het bijeenbrengen van beschikbare
                  informatie en deze multidisciplinair te duiden door betrokken Rijkspartners, waarbij
                  alle factoren in samenhang geanalyseerd worden. Deze Taskforce is ook in deze casus
                  ingezet. Omdat het een school betreft is OCW tijdelijk aan de Taskforce toegevoegd.
               
In het algemeen instrumentarium zijn tevens beschikbaar de Tijdelijke Wet Bestuurlijke
                  Maatregelen Terrorisme (TWBMT) op basis waarvan kan worden overwogen om bijvoorbeeld
                  een individueel gebiedsverbod of meldplicht op te leggen, indien er sprake is van
                  bepaalde gedragingen die in verband kunnen worden gebracht met terroristische activiteiten
                  of de ondersteuning daarvan. Ook is er de mogelijkheid om een bestuurlijke bevriezingsmaatregel
                  op te leggen aan personen wanneer het gegronde vermoeden bestaat van (ondersteuning
                  van) terroristische activiteiten. Tevens kan de overheid de Bibob wetgeving inzetten
                  bij het beoordelen van aanvragen van subsidies of vergunningen. Ten slotte kan worden
                  gedacht aan maatregelen ter verstoring van bepaald problematisch gedrag ter ondermijning
                  van de democratische rechtsorde. Bij de invulling van dergelijke maatregelen trekken
                  lokaal bestuur en het rijk nauw met elkaar op. Uiteraard kan het Openbaar Ministerie
                  optreden indien zij aanwijzingen hebben dat er sprake is van strafrechtelijke feiten.
               
Instrumentarium onderwijs
Er zijn twee wettelijke mogelijkheden om de bekostiging van een bijzondere school
                  te beëindigen.4
Op de eerste plaats als sprake is van zeer zwak onderwijs (artikel 23a1 juncto artikel
                  109a Wet op het voortgezet onderwijs). Als een school drie achtereenvolgende jaren
                  onvoldoende leerresultaten heeft kan de Minister van OCW de bekostiging beëindigen.
                  Essentieel onderdeel van de leerresultaten zijn de examenuitslagen. Bij een nieuwe
                  school zullen de eerste examens niet eerder dan in het vierde jaar na de start (voor
                  het vmbo) worden afgenomen.
               
Op de tweede plaats wordt de bekostiging beëindigd als de school drie achtereenvolgende
                  jaren minder leerlingen heeft dan de geldende opheffingsnorm, artikel 107 Wet op het
                  voortgezet onderwijs, indien de school volgroeid is. Voor een scholengemeenschap zoals
                  het Cornelius Haga Lyceum (mavo, havo en vwo) is de opheffingsnorm 488 leerlingen.
                  Voor een scholengemeenschap moet dan in het zesde, het zevende en het achtste jaar
                  na de start van de school sprake zijn van minder leerlingen dan de opheffingsnorm.
               
Als er sprake is van het niet-naleven van de bekostigingsvoorwaarden kan de bekostiging
                  worden ingehouden. Dat moet worden vastgesteld door de inspectie. De inspectie richt
                  zich nu bij haar verbredende en verdiepende onderzoek op drie zaken: de governance
                  van de school (bestuurlijk handelen), de financiële rechtmatigheid en de onderwijskwaliteit.
               
Als de inspectie vaststelt dat de school bekostigingsvoorwaarden niet naleeft, kan
                  de bekostiging worden ingehouden of opgeschort (artikel 104 Wet op het voortgezet
                  onderwijs). Dit kan dan bijvoorbeeld gaan om tekortkomingen zoals de veiligheid op
                  school (artikel 3b Wet op het voortgezet onderwijs), de onderwijskwaliteit (artikel
                  23a Wet op het voortgezet onderwijs), burgerschap (artikel 17 Wet op het voortgezet
                  onderwijs) of het onrechtmatig besteden van bekostiging. In het geval van onrechtmatige
                  besteding wordt het onrechtmatig bestede bedrag ingehouden op de bekostiging. Indien
                  de onrechtmatige besteding is aangewend voor strafbare feiten ligt inzet van het strafrechtelijke
                  instrumentarium voor de hand. Als blijkt dat het bestuurlijk handelen niet op orde
                  is, kan een aanwijzing gegeven worden (artikel 103g Wet op het voortgezet onderwijs),
                  bijvoorbeeld om het zittend bestuur te ontslaan. Dit kan het geval zijn als de inspectie
                  vaststelt dat er sprake is van wanbeheer.
               
Ook wanneer het bestuur het toezicht van de inspectie – wederom – belemmert, kan een
                  bekostigingssanctie opgelegd worden (artikel 104, lid 2 Wet op het voortgezet onderwijs).
                  Als het bestuur aanhoudend weigerachtig blijft in zijn plicht tot medewerking, zullen
                  wij niet aarzelen de bekostiging geheel stop te zetten.
               
Het Kabinet werkt aan de uitbreiding van het wettelijk instrumentarium om dit soort
                  situaties te voorkomen en om in crisissituaties op te treden. Daarom zijn een aantal
                  acties ondernomen, te weten:
               
– Nieuwe scholen: Het aanhangige wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen creëert
                        meer zekerheden dat besturen van nieuwe scholen zullen voldoen aan de wettelijke eisen
                        en geen strafbaar verleden hebben.
                     
– Burgerschap: Bij de Raad van State ligt een wetsvoorstel over burgerschap voor advies:
                        het bevoegd gezag wordt verplicht te zorgen voor een schoolcultuur waarin iedereen,
                        dus bestuurders, leraren, conciërge en vrijwilligers in hun uitingen handelen in lijn
                        met de basiswaarden van de democratische rechtstaat.
                     
– Handelingsruimte inspectie: De inspectie meer mogelijkheden geven om zelfstandig te
                        beslissen om – hogere – bekostigingssancties op te leggen en zo meer proportioneel
                        op te treden bij haar handhavende taak.
                     
– Aanwijzing: in vervolg op toezeggingen over de lessen die we hebben geleerd bij het
                        vmbo Maastricht wordt onderzocht of de aanwijzingsbevoegdheid zo kan worden aangepast
                        dat direct kan worden opgetreden in spoedeisende situaties. Een dergelijke maatregel
                        moet vanzelfsprekend waarborgen bevatten om willekeur te voorkomen. Een aanwijzing
                        met een tijdelijk karakter is dan wellicht aan te bevelen.
                     
Al deze maatregelen zijn er op gericht dat alle leerlingen goed onderwijs krijgen
                  en worden voorbereid op hun plaats in de samenleving.
               
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
