Brief regering : Bevordering kansengelijkheid in het onderwijs
35 000 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019
Nr. 175
BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA EN VAN ONDERWIJS,
CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 maart 2019
Onderwijs is op z’n best als het emancipeert. Ieder kind heeft recht op onderwijs
dat steeds weer kansen biedt en iedere jongere verdient een leraar die in haar of
hem gelooft. Dat zorgt niet alleen voor verwezenlijking van elk individu, maar ook
voor een goed opgeleide beroepsbevolking en een sterke en sociale samenleving. De
Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) constateert de laatste jaren dat kinderen
van ouders met een lager inkomen en minder diploma’s lang niet altijd in staat worden
gesteld het niveau te bereiken dat zij cognitief aankunnen. Daar willen we ons niet
bij neerleggen. Daarom is het een van de voornaamste ambities van dit kabinet om kansengelijkheid
in het onderwijs te bevorderen.
In deze brief beschrijven we hoe we dat doen, zoals toegezegd tijdens het dertigledendebat
over kansengelijkheid op 17 januari jongstleden (Handelingen II 2018/19, nr. 42, item 11). We bouwen voort op het door het vorige kabinet ingezette beleid, versterken dit
en breiden het waar nodig uit. Over een heel aantal onderwerpen en maatregelen is
uw Kamer separaat geïnformeerd. In deze brief gaan we in op kansengelijkheid in het
onderwijs, de oorzaken en effecten van ongelijkheid en we beschrijven ons beleid om
kansengelijkheid te bevorderen. In de bijlage vindt u de stand van zaken van een aantal
onderwerpen dat raakt aan kansengelijkheid. Ook bevat deze brief in de bijlage een
reactie op het UNICEF-rapport An unfair start, conform het verzoek van het lid Westerveld.1
Onderwijs en kansengelijkheid
Bij de bevordering van kansengelijkheid gaat het erom dat jongeren in staat worden
gesteld – en worden gemotiveerd en waar nodig ondersteund – om hun talenten te ontwikkelen.
Het schoolsucces van kinderen zou enkel afhankelijk moeten zijn van hun capaciteiten
en inzet en niet van het inkomen of het opleidingsniveau van hun ouders.
Met het onderwijs geven we mede vorm aan onze toekomstige samenleving. Dit kabinet
staat voor een inclusieve samenleving waarin iedereen mee kan doen en iedereen een
eerlijke kans heeft om iets van haar of zijn leven te maken. We willen gescheiden
werelden tussen mensen met verschillende opleidingsniveaus voorkomen. Het kabinet
wil mensen meer kansen geven om zich te ontwikkelen. Het gaat daarbij om de kans op
een goede start, maar daarnaast ook ontwikkeling tijdens iemands loopbaan en een breder
perspectief op de vaardigheden mensen nodig hebben om zich te ontplooien. Ten tweede
wil het kabinet mensen de kans geven op goed werk. Dat betekent het verbeteren van
balans op de arbeidsmarkt, zodat mensen weer zicht krijgen op een vast contract, maar
daarnaast ook maatregelen op het gebied van emancipatie en integratie. Ten slotte
wil het kabinet mensen invloed geven op hun eigen leefomgeving. Er komt meer aandacht
voor meedoen in een democratische rechtstaat, de werking van de (lokale) democratie
en de responsiviteit van de overheid. U bent vorig jaar door de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over deze maatregelen geïnformeerd.2
Het tegengaan van kansenongelijkheid is een brede maatschappelijke opgave waarin het
onderwijs een belangrijke rol heeft. Dat is geen geïsoleerde rol. De thuissituatie
en de omgeving waarin jongeren opgroeien hebben – naast school – evenzeer effect op
de ontwikkeling van jongeren. Scholen en instellingen werken samen met gemeenten,
maatschappelijke organisaties en de zorg. Het verbinden van die leefwerelden – school,
thuis, omgeving – is essentieel in de aanpak van gelijke kansen. Dat kan het beste
op het niveau van gemeenten. Daarom werken we samen met de betrokken gemeenten aan
meerjarige gelijke kansenagenda’s. Deze agenda’s liggen er voor de zomer.
Oorzaken van ongelijke kansen
Leerlingen die in gunstige omstandigheden opgroeien, ervaren een sterke continuïteit
tussen thuis en school. Ouders zijn actief betrokken bij school en stimuleren de ontwikkeling
van hun kinderen. Het leren stopt niet buiten de schooldeuren, maar gaat ook daarbuiten
– thuis en in de wijk – door. De ervaring die kinderen buiten het onderwijs in sport
of cultuur opdoen is belangrijk voor de ontwikkeling van vaardigheden (soft skills) die later nodig zijn voor succes op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Ook in
hun verdere onderwijscarrière kunnen zij teruggrijpen op hulp, steun, het sociale
netwerk en de hulpbronnen van ouders. Juist in kwetsbare momenten in het onderwijs,
zoals bij overgangen, kan de steun en kennis van ouders verschil maken.
In minder gunstige omstandigheden, bijvoorbeeld als kinderen in (relatieve) armoede
opgroeien, ervaren kinderen juist een kloof tussen school en thuis. Zij hebben moeite
om wat zij meemaken en leren op school te verbinden met de context thuis. Zij krijgen
weinig hulp en missen de vaardigheden en soms ook het zelfvertrouwen die nodig zijn
om de voor hen optimale route in het onderwijs en naar de arbeidsmarkt te vinden.
Als het tegenzit op school kennen hun ouders niet altijd de wegen en beschikken zij
bovendien vaak niet over de middelen om aanvullende ondersteuning (schaduwonderwijs)
buiten het regulier onderwijs te organiseren.
Er is gelukkig een grote groep jongeren die – ondanks een ongunstige uitgangspositie
– toch via het onderwijs alles uit zichzelf haalt. In Nederland haalt ruim een derde
van de leerlingen met ouders met een laag inkomen en een lagere opleiding toch een
goed niveau in PISA.3
De ongunstige start wordt bijvoorbeeld vaak gecompenseerd doordat er mensen in hun
omgeving waren die hun potentieel zagen en hen stimuleerden dit te ontwikkelen. Door
positieve ervaringen op te doen in sport, cultuur of muziek of door een leraar waarmee
zij een goede band hebben, krijgen zij geloof in eigen kunnen en daarmee een basis
voor verdere ontwikkeling. Om kansenongelijkheid tegen te gaan, kunnen we daarom niet
alleen naar het onderwijs kijken, maar moeten we ook de ruimere omgeving betrekken
waarin jongeren opgroeien. Zo zijn gemeenten verantwoordelijk voor het gemeentelijke
armoedebeleid, gericht op kinderen. Daarin is een belangrijke pijler dat kinderen
mee moeten kunnen doen aan activiteiten in sport en cultuur, ongeacht de financiële
situatie thuis.
Aangrijpingspunten voor beleid
Bovenstaande illustreert dat kansenongelijkheid niet één duidelijke oorzaak heeft,
maar een gelaagd probleem is. We onderscheiden daarom verschillende aangrijpingspunten
in het verminderen van kansenongelijkheid.
I. Toegankelijkheid en kwaliteit
We willen een scherp oog houden voor negatieve prikkels voor kansengelijkheid in ons
onderwijsstelsel en die waar nodig herzien. Voor kinderen moet het mogelijk zijn om
net iets langer de tijd te nemen of extra aandacht te krijgen; voor scholen moet het
bieden van dat soort kansen lonen. Het kabinet heeft in dat kader de bekostiging in
het mbo al aangepast door de zogenaamde cascaderegeling af te schaffen. De inspectie
herziet het opbrengstenmodel om beter recht te doen aan scholen met een moeilijke
leerlingpopulatie in het funderend onderwijs. Scholen die overbelast zijn, krijgen
ondersteuning. In het hoger onderwijs willen we voorkomen dat rendementsdenken gaat
overheersen. De inzet om studenten zo snel mogelijk hun diploma te laten halen, kan
voor sommige groepen studenten betekenen dat zij niet meer instromen of vroegtijdig
en onnodig uitvallen. Gelijke kansen bieden betekent soms ook extra tijd geven.
II. Overgangen
Overgangen in het onderwijs verlopen niet voor alle leerlingen even gunstig. Leerlingen
die hetzelfde potentieel maar een andere achtergrond hebben, kunnen toch heel verschillende
schoolloopbanen hebben. Overgangen tussen onderwijssectoren of binnen het onderwijs
zelf kunnen extra kwetsbaar zijn voor leerlingen van wie de ouders de weg in het onderwijs
minder goed kennen of voor leerlingen die minder ondersteuning en stimulering van
hun ouders ontvangen. Het verbeteren van overgangen in het onderwijs is daarom een
centraal onderdeel van het beleid voor gelijke kansen.
III. School en omgeving
Het bevorderen van gelijke kansen is een brede maatschappelijke opdracht die niet
alleen voor het onderwijs geldt. De verbinding tussen de thuissituatie, de omgeving
en de school en daarmee de samenwerking tussen gemeenten, het onderwijs, maatschappelijke
organisaties en de rijksoverheid is cruciaal. Onderwijs is bovendien meer dan het
voorbereiden van jongeren voor de arbeidsmarkt. Leerlingen en studenten moeten ook
de bagage meekrijgen om actief onderdeel uit te maken van onze samenleving, mee te
doen aan de democratie en zich kunnen ontwikkelen tot kritische burgers.
We werken dit in het vervolg van deze brief verder uit.
I. Toegankelijkheid en kwaliteit
De overheid moet instaan voor de toegankelijkheid en de kwaliteit van het onderwijs.
Ons onderwijsstelsel is daar in de afgelopen decennia zo goed mogelijk op ingericht.
Maar er doen zich ook bedreigingen voor die maken dat dit om blijvende aandacht vraagt.
Onze maatregelen zijn hier specifiek op gericht.
Tegengaan van segregatie en overbelaste scholen
Segregatie is een breed maatschappelijk probleem, dat zich ook in het onderwijs manifesteert.
In de laatste Staat van het Onderwijs rapporteert de inspectie dat de segregatie naar
opleidings- en inkomensniveau van de ouders in het basisonderwijs sterk toeneemt.
We vinden dit onwenselijk, omdat het sociale scheidslijnen niet alleen weerspiegelt,
maar ook versterkt. Naast woonsegregatie is keuzevrijheid van ouders de belangrijkste
oorzaak van segregatie in het onderwijs. Keuzevrijheid draagt bij aan de pluriformiteit
van ons stelsel en biedt ouders de gelegenheid de school te kiezen die past bij hun
levensbeschouwelijke en pedagogische opvattingen. Keuzevrijheid kan echter ook bijdragen
aan segregatie. De mogelijkheid tussen verschillende scholen te kiezen brengt met
zich mee dat ouders kunnen besluiten om een school voorbij te fietsen, wanneer een
andere school naar hun idee beter past bij hun kind.
Dit kabinet ziet keuzevrijheid als een belangrijke waarde. Het is een verrijking voor
het onderwijs dat er scholen zijn van verschillende signatuur, met verschillende pedagogisch-didactische
concepten. We vinden het belangrijk dat alle scholen hun leerlingen goed onderwijs
bieden. Als scholen in wijken staan waar veel sociaalmaatschappelijke problematiek
is, betekent dat vaak dat er veel meer van het personeel wordt gevraagd dan alleen
onderwijs bieden. Nog meer dan sommige andere scholen vervullen deze scholen een maatschappelijke
functie. We willen hen daarbij helpen. In de slechtste wijken zouden de beste scholen
moeten staan.
We moeten dus zorgen voor aantrekkelijke scholen van hoge kwaliteit op elke plek.
Dat is in de eerste plaats een taak voor het onderwijs zelf. Maar in sommige gevallen
heeft een school te maken met een opeenstapeling van problemen: veel achterstandsleerlingen,
een tekort aan personeel en/of veel ziekteverzuim, veiligheidsproblematiek in de school,
financiële krapte en verouderde gebouwen. Gemeenten hebben hier ook een rol in, in
elk geval als het gaat om de huisvesting. We onderzoeken op dit moment samen met DUO
en de inspectie wanneer op een school sprake is van een opeenstapeling van problemen
en of er scholen zijn die hier extra ondersteuning bij nodig hebben in aanvulling
op het bestaande beleid. De Gelijke Kansen Alliantie vervult hier ook een rol in.
Uw Kamer heeft een motie van het lid Westerveld (GroenLinks) aangenomen om goede voorbeelden
te inventariseren van gemeenten om segregatie in het onderwijs te voorkomen en deze
uitkomsten te benutten.4 Daarom hebben we via het netwerk van onze Gelijke Kansen Alliantie aan gemeenten
gevraagd om goede voorbeelden uit de lokale praktijk. Een aantal gemeenten voert actief
beleid op het voorkomen van segregatie in het onderwijs en dit gaat vaak hand in hand
met het kansengelijkheidsbeleid. Op de website van de Gelijke Kansen Alliantie worden
de goede voorbeelden gedeeld. Een vernieuwde website gaat volgende week online.
Naar aanleiding van de motie Jasper van Dijk (SP) inventariseert de inspectie momenteel
op welke wijze gemeenten invulling geven aan de wettelijke plicht om jaarlijks overleg
te voeren over het tegengaan van segregatie.5 Na de zomer informeert het kabinet uw Kamer hierover. Dan komen we ook terug op de
ondersteuning voor overbelaste scholen.
Meer ontwikkeltijd voor leraren op scholen met veel achterstandsleerlingen
We willen leraren die werken op scholen met veel achterstandsleerlingen extra ruimte
bieden. Daarom zijn in 2017 23 scholen (15 po-scholen en 8 vo-scholen) geselecteerd,
die een voorstel mochten doen voor besteding van de € 290.000 die per school beschikbaar
was. De scholen richten zich op de ontwikkeling van leraren in het omgaan met verschillen
in de klas en extra begeleiding van de leerlingen. De komende tijd laten we verdiepend
onderzoek doen naar deze interventies en starten twintig nieuwe scholen.
Financiële belemmeringen wegnemen
Ieder kind heeft recht op onderwijs. Het is daarom de verantwoordelijkheid van de
overheid om ervoor te zorgen dat kinderen toegang hebben tot onderwijs. In het Internationaal
Verdrag inzake de Rechten van het Kind is hiervoor een norm afgesproken: primair onderwijs
moet gratis beschikbaar zijn, voortgezet onderwijs bij voorkeur ook, maar in ieder
geval zo toegankelijk mogelijk. In een welvarend land als Nederland wordt funderend
onderwijs sinds jaar en dag door de overheid betaald. Onderwijs is voor ieder kind
dichtbij en kosteloos toegankelijk. Toch worden ook in Nederland (steeds meer) drempels
opgeworpen, waardoor bepaalde vormen van onderwijs voor de één wel toegankelijk zijn
en voor de ander niet. Voor bepaalde onderwijsprogramma’s, leermiddelen of excursies
vragen scholen een bijdrage van ouders, in de vorm van de vrijwillige ouderbijdrage
en schoolkosten.
De ouderbijdrage moet altijd expliciet vrijwillig zijn. De PO-Raad en de VO-raad hebben
toegezegd dat ze in hun gedragscode voor goed onderwijsbestuur opnemen dat schoolbesturen
deze vrijwilligheid expliciet moeten benoemen. Daarnaast nemen zij in de codes op
dat het niet betalen van de ouderbijdrage geen reden mag zijn voor uitsluiting van
activiteiten die onder verantwoordelijkheid van de school worden georganiseerd. Ook
in het mbo heeft de sector regels opgesteld om ervoor te zorgen dat jongeren niet
worden uitgesloten. Vrijwillig is altijd vrijwillig en scholen zijn wettelijk verplicht
dit in hun communicatie naar ouders uit te dragen.
Veel scholen in het voortgezet onderwijs vragen ook een verplichte bijdrage voor extra
onderwijsprogramma’s, zoals tweetalig onderwijs of Technasium. Dit leidt tot tweedeling
in het onderwijs en dat vinden we onacceptabel. Kosten mogen nooit een belemmering
zijn om mee te kunnen doen op school. Scholen mogen dus nog steeds een vrijwillige
bijdrage vragen om extra activiteiten en programma’s te organiseren, maar het niet
betalen van deze bijdrage mag nooit leiden tot uitsluiting. Verrijkende programma’s
en maatwerk mogen niet alleen beschikbaar zijn voor kinderen wiens ouders daar extra
voor kunnen betalen.
De VO-raad heeft weliswaar aangekondigd om in hun code voor goed onderwijsbestuur
op te nemen dat leerlingen niet mogen worden uitgesloten van activiteiten en schoolreizen,
maar ten aanzien van extra onderwijsprogramma’s maken zij een uitzondering. Wij willen
deze uitzondering niet maken. Daarom gaan we (indien nodig, wettelijk) regelen dat
leerlingen nooit mogen worden uitgesloten van onderwijs vanwege het niet betalen van
een bijdrage.
Een belangrijke kostenpost voor ouders in het voortgezet onderwijs is de aanschaf
van een laptop of tablet voor hun kind. Op het moment dat het bezit van een laptop
of tablet voor het leerproces noodzakelijk is, dienen scholen hierin zelf te voorzien
als ouders deze zelf niet kunnen aanschaffen. Hoewel volledig digitaal werken geen
doel op zich is, moet ieder kind de kansen die digitale leermiddelen bieden kunnen
benutten. Werken op papier is daarbij geen volwaardig alternatief voor een digitale
leeromgeving.
Tegelijk met deze brief ontvangt uw Kamer de nieuwe Schoolkostenmonitor en onze reactie
daarop (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 450). De monitor geeft inzicht in de ontwikkeling van de schoolkosten in het funderend
onderwijs en het mbo.
Toezicht dat kansen biedt
Het toezicht moet stimulerend werken voor de onderwijskansen van de leerlingen op
school. Met het nieuwe onderwijsresultatenmodel voor het primair onderwijs komt er
meer aandacht voor de leerlingenpopulatie en krijgen scholen meer ruimte om hun eigen
verhaal te doen. Hierdoor wordt recht gedaan aan de specifieke uitdagingen waar een
school voor staat.6 Tijdens het eerder genoemde dertigledendebat is aan het lid Westerveld (GroenLinks)
toegezegd dat we ook in gesprek met de inspectie gaan over het opbrengstenmodel voor
het voortgezet onderwijs (Handelingen II 2018/19, nr. 42, item 11). Op dit moment wordt dit opbrengstenmodel herijkt. In 2020 leidt dit tot een aangepast
opbrengstenmodel, dat ook in beeld brengt wat de opbrengsten zijn van scholen met
een vergelijkbare leerlingpopulatie. De inspectie zal zich in de gesprekken met besturen
richten op de ambitie die scholen hebben voor verbetering. Daarnaast onderzoekt de
inspectie manieren om onder andere gegevens van de sociaaleconomische status van ouders
van kinderen nog beter te betrekken bij de opbrengstbeoordeling. Ik blijf hierover
met de inspectie in gesprek. Later dit jaar informeren we uw Kamer over de aangepaste
opbrengstenbeoordeling in het vo.
Tegenwicht aan rendementsdenken in het mbo en ho
De emanciperende werking van het beroepsonderwijs kan in de knel komen door een te
grote nadruk op rendement. Het idee dat studenten zo snel mogelijk een diploma moeten
halen, kan voor sommige studenten namelijk betekenen dat zij niet meer instromen of
vroegtijdig of onnodig uitvallen. Daarom kijken we hier in ons beleid heel kritisch
naar.
In het mbo leidde een te sterke focus op rendement er bijvoorbeeld toe dat instellingen
studenten na zes jaar uitschreven, omdat deze studenten niet meer meetelden in de
bekostiging. Of dat instellingen jongeren ten onrechte weigerden. In het hoger onderwijs
vertaalde het zich bijvoorbeeld in een geleidelijke verhoging van de normen voor het
bindend studieadvies op een aantal instellingen.
Daarom heeft het kabinet inmiddels de bekostiging in het mbo aangepast door de zogenaamde
cascade af te schaffen. Als gevolg hiervan neemt de bekostiging die instellingen ontvangen
niet langer af naarmate de gemiddelde verblijfsduur van studenten toeneemt. Ook is
het toelatingsrecht in het mbo van kracht geworden. Hierdoor zijn instellingen verplicht
om hun toelatingsbeleid beter te communiceren en om elke student die aan de vooropleidingseisen
voldoet de kans te geven aan de opleiding van haar of zijn voorkeur te beginnen. Momenteel
loopt er een onderzoek naar de werking van het bindend studieadvies in de praktijk.
De uitkomsten van dit onderzoek worden ook besproken met het onderwijsveld. Uw Kamer
ontvangt het onderzoek en de opbrengst van de gesprekken over het onderzoek dit voorjaar.
Dit jaar ontvangt uw Kamer bovendien twee wetsvoorstellen die erop gericht zijn om
alle studenten de ruimte te geven hun talenten te ontwikkelen. Zo komt er een wetsvoorstel
voor een mbo-studentenfonds met een budget van € 10 miljoen per jaar voor studenten
die om verschillende redenen vertraging oplopen en komen er maatregelen voor zwangere
mbo-studenten. Met het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid dat uw Kamer voor de
zomer ontvangt, krijgt de Minister van OCW de mogelijkheid om het instellen van een
numerus fixus te blokkeren als het besluit daarvoor niet adequaat is onderbouwd. Het
collegegeld in het hoger onderwijs in het eerste jaar – en voor lerarenopleidingen
in de eerste twee jaar – is gehalveerd om te voorkomen dat studenten onterecht worden
ontmoedigd om aan een hoger onderwijsopleiding te beginnen.
II. Overgangen
Overgangen in het onderwijs zijn bepalende momenten voor de verdere schoolloopbaan
van kinderen. Het zijn ook kwetsbare momenten waarop kinderen het risico lopen om
onderschat te worden of uit te vallen. Dit kabinet heeft daarom veel aandacht voor
de overgangen in het onderwijs en verkleint op verschillende manieren de risico’s
die deze schakelmomenten met zich meebrengen.
Voor sommige leerlingen komt de overgang na groep 8 te vroeg. Het uitstellen van het
keuzemoment kan voor hen uitkomst bieden. Daarom heeft dit kabinet ruimte gemaakt
voor een pilot met twaalf po- en vo-scholen die samen onderwijs verzorgen voor leerlingen
tussen de 10 en 14 jaar. Dit onderwijs heeft als doel om een ononderbroken ontwikkelingsproces
voor alle leerlingen te creëren door maatwerkonderwijs te bieden. Leerlingen krijgen
twee jaar langer de tijd om tot een niveaukeuze in het voortgezet onderwijs te komen.
Ook door middel van doorstroomprogramma’s stimuleren we samenwerking tussen het primair
en voortgezet onderwijs, tussen het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs en
tussen het mbo en hbo om kinderen en jongeren een soepelere overgang te geven. OCW
stelt sinds 2017 jaarlijks bijna € 5 miljoen aan subsidie beschikbaar voor doorstroomprogramma’s
vmbo-mbo en vmbo-havo.7 Sinds 2017 zijn er 616 aanvragen voor een doorstroomprogramma toegekend, hierdoor
konden 21.785 leerlingen worden begeleid bij de overstap naar vervolgonderwijs na
het vmbo. Bij de doorstroomprogramma’s is bijzondere aandacht voor ouderbetrokkenheid.
Voor het verbeteren van de doorstroom van mbo naar hbo hebben ruim 70 mbo-instellingen
en hogescholen subsidie ontvangen om innovatieve nieuwe werkwijzen uit te testen die
door studenten zelf waren voorgesteld in het zogenaamde «Studentlab mbo-hbo». In totaal
is bijna € 14 miljoen geïnvesteerd in deze projecten. De projecten worden geëvalueerd
en de eerste resultaten worden later dit jaar verwacht. Voor de periode 2018–2021
is daarnaast nog € 32 miljoen beschikbaar voor hogescholen en universiteiten om de
samenwerking met het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs uit te bouwen
en te verdiepen.
Invoering doorstroomrechten vo
De verschillende toelatingseisen in het voortgezet onderwijs leiden tot ongelijkheid.
Eerder is aangekondigd dat er een doorstroomrecht wordt ingevoerd voor de overstap
van vmbo-gl/tl naar havo en voor de overstap van havo naar vwo.8 Zo krijgt iedere leerling een gelijke kans om door te stromen. Het wetsvoorstel vmbo-havo
wordt op korte termijn aan uw Kamer aangeboden. Om het doorstroomrecht ook voor havisten
snel mogelijk te maken, wordt dit aan voornoemd wetsvoorstel toegevoegd. We streven
ernaar de nieuwe wetgeving per 1 januari 2020 in werking te laten treden.
Binnen het voortgezet onderwijs stimuleren we door middel van doorstroomprogramma’s
een extra begeleiding van leerlingen die van het vmbo doorstromen naar het mbo of
naar havo-4. OCW stelt sinds 2017 jaarlijks bijna € 5 miljoen aan subsidie beschikbaar
voor doorstroomprogramma’s vmbo-mbo en vmbo-havo.9 Bij het regeerakkoord is aan dit budget nog eens € 8,5 miljoen aan toegevoegd (bijlage
bij Kamerstuk 34 700, nr. 34). Sinds 2017 zijn er 616 aanvragen voor een doorstroomprogramma toegekend, hierdoor
konden 21.785 leerlingen worden begeleid bij de overstap naar vervolgonderwijs na
het vmbo.
Meer tijd voor een havodiploma
Scholen durven zelf ook extra ruimte te zoeken. Zo heeft het voorstel van een school
ertoe geleid dat we een beperkte pilot toestaan met een zeer selecte groep havo-scholen
met meer dan 75 procent leerlingen uit APC-gebieden. Ze richten een verlengde onderbouw
in voor leerlingen die aantoonbaar de capaciteiten en motivatie hebben om een havodiploma
te behalen, maar die in de praktijk vanwege omstandigheden, waaronder een weinig stimulerend
thuismilieu en taalachterstanden, vaak teruggaan naar het vmbo of blijven zitten.
De hypothese die deze scholen de komende jaren gaan testen is of het bieden van meer
tijd en ruimte voor taalverwerving en studievaardigheden voor deze specifieke groep
leerlingen een gunstig effect heeft op de resultaten van deze leerlingen en of het
bijdraagt aan het behalen van een havodiploma.
Betere aansluiting van en naar het mbo en hoger onderwijs
Dit najaar zullen we een wetsvoorstel doen dat regelt dat een vmbo-school samen met
een mbo-instelling doorlopende leerroutes kan vormgeven. Door de aansluiting van vmbo
naar mbo te verbeteren, wordt het succes van jongeren in het beroepsonderwijs vergroot.
Om een soepele overgang van het vmbo naar het mbo te creëren, kunnen scholen om die
reden vanaf volgend jaar doorlopende leerroutes vmbo-mbo aanbieden en daarmee het
beroepsonderwijs verdiepen, verrijken of versnellen.
Verder is in het bestuursakkoord met de mbo-sector vorig jaar afgesproken dat gelijke
kansen één van de drie landelijke speerpunten zijn in de nieuwe meerjarige kwaliteitsafspraken
met mbo-instellingen. Overgangen van en naar het mbo hebben hierbij specifieke aandacht.
Dit voorjaar leveren de instellingen hun plannen hiervoor in. Met de Vereniging Hogescholen
en de VSNU zijn sectorakkoorden afgesloten, waarin de ambitie is opgenomen om de doorstroom
van het mbo en vo naar het ho te verbeteren. Tot slot hebben ook de overgangen vanuit
het voortgezet onderwijs en mbo naar het hoger onderwijs en de overgang van bachelor
naar de masterfase onze aandacht. Hierover heeft de Minister van OCW uw Kamer recent
geïnformeerd in de brief over toegankelijkheid en kansengelijkheid in het hoger onderwijs.10
III. School en omgeving
Versterking burgerschap in het funderend onderwijs
We leven in een land waar iedereen veel vrijheid toekomt, waar ruimte is voor verschillen
en waar minderheden worden beschermd. De niet-onderhandelbare basiswaarden van onze
democratische rechtsstaat, de rechten en vrijheden uit de Grondwet en mensenrechtenverdragen,
vormen ankerpunten van onze samenleving.
Kinderen worden niet geboren met een «democratisch gen» en krijgen niet vanzelfsprekend
vanuit huis kennis en respect mee voor de basiswaarden van onze samenleving. Juist
daarom ligt er een belangrijke opdracht bij scholen – bij het opleiden van al onze
kinderen tot burgers die hun rechten kennen en de rechten van een ander respecteren.
Die de geschiedenis van Nederland en de spelregels van onze democratie kennen waardoor
zij volwaardig in de Nederlandse samenleving kunnen participeren. Dat vraagt van scholen
om kinderen niet alleen kennis en respect voor de basiswaarden bij te brengen, maar
ook om alle leerlingen uit te dagen dagelijks met de essentie van die basiswaarden
te oefenen. Het kabinet versterkt burgerschap in het funderend onderwijs door de wettelijke
burgerschapsopdracht te verduidelijken, langs bovenstaande lijnen. Bovendien krijgt
burgerschap met de integrale curriculumherziening een prominentere plaats in het onderwijsprogramma.
We ondersteunen scholen bij deze belangrijke taak. Het wetsvoorstel wordt later dit
jaar aan uw Kamer gezonden.
Anders dan eerder aangegeven, zal Nederland toch meedoen aan het internationaal vergelijkende
onderzoek naar burgerschapskennis en -vaardigheden onder 14-jarigen in 2022.11 Zo weten we hoe onze jongeren het doen vergeleken met hun leeftijdsgenoten in andere
landen. Dit onderzoek wordt eens in de zes jaar uitgevoerd. Om hier ook tussentijds
een beeld van te krijgen, doen we in 2020 een Nederlandse (tussen)meting. De burgerschapscompetenties
van leerlingen in het primair onderwijs worden in 2020 gemeten via een peilingsonderzoek
onder regie van de inspectie.
Opleiden tot wendbare burgers
Ook op het mbo heeft burgerschapsonderwijs een belangrijke plek. Voor iedereen die
een mbo-diploma wil halen gelden naast beroepskwalificatie-eisen ook algemene eisen:
Nederlands, rekenen, Engels (voor mbo 4) en loopbaan en burgerschap. In de burgerschapsagenda
hebben we met de MBO Raad afspraken gemaakt om de komende jaren het burgerschapsonderwijs
in het mbo naar een hoger plan te tillen.
Een speciaal kennispunt ondersteunt scholen bij het vormgeven van goed burgerschapsonderwijs
en is verantwoordelijk voor de uitvoering van verschillende activiteiten uit de Burgerschapsagenda
mbo. Het BurgerschapsLab is zo’n concreet initiatief dat onlangs is afgerond.
Verspreid over heel Nederland hebben 100 mbo-studenten en docenten samen gedurende
vier maanden gewerkt aan vijftien concrete voorstellen voor beter burgerschapsonderwijs.
De komende maanden wordt via een landelijke stemming bepaald welke drie voorstellen
het meest kansrijk zijn om volgend schooljaar verder te worden uitgewerkt.
Met het project LOB-Gelijke Kansen ondersteunen we hiernaast 15 mbo-scholen om jongeren
(vooral met een achterstandspositie) te helpen bij het ontwikkelen van loopbaancompetenties,
het vinden van stageplaatsen en het voorbereiden op de arbeidsmarkt. Het Expertisepunt
LOB helpt scholen bij het professionaliseren van hun taken op het gebied van LOB en
deelt kennis en goede voorbeelden.
In het hoger onderwijs hebben we specifiek oog voor studentenwelzijn. Dit is een belangrijke
voorwaarde voor een succesvol studieverloop en een essentiële waarde voor inclusief
hoger onderwijs. Samen met de Vereniging Hogescholen, de VSNU, de studentenbonden
LSVb en ISO, de Universiteit voor Humanistiek en Expertisecentrum Handicap + Studie
is een Gezamenlijke Ambitie Studentenwelzijn opgesteld. Deze ambitie richt zich op
zowel studenten met psychische problemen als op studenten met een functiebeperking
of op studenten die te maken hebben met bijzondere omstandigheden zoals mantelzorg.
Verder investeren we in ondersteuning en begeleiding van studenten voor elkaar. Via
het ECHO (het expertisecentrum diversiteit) financieren we het project Students4Students,
waarmee studenten die dit willen en kunnen medestudenten met een ondersteuningsbehoefte
als buddy helpen. Op deze manier brengen we verschillende leef- en studiewerelden
bij elkaar en helpen we scheidslijnen tegen te gaan. Dit sluit aan met het gesprek
dat ik met uw Kamer had tijdens het dertigledendebat over kansengelijkheid in het
onderwijs over buddyprojecten. Tot slot is in de kwaliteitsafspraken met hoger onderwijsinstellingen
aandacht voor diversiteit. Een diverse studenten- en docentenpopulatie draagt bij
aan inclusief onderwijs dat kansen biedt aan de talenten van elke student.
Netwerkaanpak: de Gelijke Kansen Alliantie (GKA)
Omdat het bevorderen van gelijke kansen een brede maatschappelijke opdracht is en
dit niet alleen met onderwijsbeleid gerealiseerd kan worden, is een integrale en planmatige
aanpak gericht op de driehoek thuis – school – omgeving zowel op landelijk als op
lokaal niveau noodzakelijk.
Met de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) sluiten we vanuit de rol als responsieve, participerende
overheid met kennis, onderzoek, financiële middelen en communicatie aan op bestaande
of nieuwe lokale initiatieven. Op deze manier werken we actief mee aan het bieden
van gelijke kansen en tegelijkertijd leren we in en van deze initiatieven over instrumenten,
interventies en methodieken die effectief bijdragen aan het bevorderen van kansengelijkheid.
Op dit moment zijn er in 28 gemeenten netwerken – met cofinanciering van de GKA –
aan de slag met het bevorderen van kansengelijkheid in hun eigen context en gericht
op hun lokale uitdagingen. Met de wethouders onderwijs van deze 28 gemeenten vinden
momenteel gesprekken plaats over gezamenlijke meerjarige GKA-agenda’s. In deze gezamenlijke
agenda’s worden afspraken gemaakt over inzet van data ten behoeve van analyse en monitoring,
het verrichten van onderzoek en lokale interventies en experimenten in samenwerking
met de scholen en maatschappelijke organisaties. De verwachting is dat de agenda’s
voor de zomer van 2019 klaar zijn. We informeren uw Kamer hierover.
Het aantal deelnemende gemeenten wordt uitgebreid. Doel is om in het voorjaar 2020
ook in de nieuwe gemeenten meerjarige GKA-agenda’s te hebben. Daarnaast zetten wij
– om scholen met specifieke uitdagingen te ondersteunen – binnen de GKA in op de vorming
van communities. Scholen en onderwijsinstellingen worden uitgenodigd om zich rond één van de tien
thema’s te verenigen om kennis te ontwikkelen en te delen. De tien thema’s zijn: professionalisering,
mentoring en coaching, ouderbetrokkenheid, extra onderwijs, soepele overgangen, armoede
en gezondheid, loopbaanleren, sport & cultuur, non-cognitieve vaardigheden en leermethoden.
Deze onderwerpen zijn vanuit de betrokkenen naar voren gekomen en sluiten naadloos
aan op ons beleid.
Binnen de communities komen schoolleiders, teamleiders en leraren uit alle onderwijssectoren en uit heel
het land op vaste basis (virtueel) bij elkaar en helpen zij elkaar met het verwezenlijken
van doelen, verwachtingen en activiteiten. Al actieve en nieuwe scholen leren nog
meer van elkaar en scholen die zich in de toekomst willen aansluiten kunnen dit vrij
gemakkelijk doen en profiteren meteen van het netwerk en de geleerde lessen. Het is
een efficiënte manier om kennis, middelen en menskracht te bundelen, waardoor er nog
beter onderzoek kan plaatsvinden. De communities hebben een lange levensduur. Het idee is dat iedere community met of zonder rol van
de rijksoverheid over tien jaar nog steeds een plek is waar kennis over thema’s wordt
gedeeld en ontwikkeld.
Op korte termijn zal als eerste de Community Urban Education: Professionalisering gericht op onderwijs bieden in een grootstedelijke context (36 po-, vo- en mbo-scholen uit Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Tilburg) starten.
Daarna volgen onder andere de communities rond extra onderwijs en loopbaanleren.
Omdat zowel binnen de lokale agenda’s als binnen de communities een integrale benadering van gelijke kansen centraal staat, werken wij vanuit de
GKA met de collega’s van het Ministerie van SZW (armoedebestrijding en onderwijs-arbeidsmarkt)
en het Ministerie van VWS (jeugd en sport) samen om lokale verbindingen te versterken.
Zo biedt de GKA ook ondersteuning aan scholen die te maken hebben met kinderen uit
een gezin dat te maken heeft met armoede.
In een pilot krijgt een aantal scholen in de regio van Rotterdam en van Groningen
ondersteuning bij signaleren van armoede en meer zicht op de rol die de school kan
vervullen. De aanpak is gericht op het bieden van sociale steun, het doorverwijzen
van ouders naar instanties die financiële ondersteuning kunnen bieden. Naar aanleiding
van de pilot wordt een handreiking opgesteld, die in het voorjaar van 2020 landelijk
zal worden verspreid.
Op de – vernieuwde – website www.gelijke-kansen.nl wordt alle informatie over thema’s, lokale activiteiten en communities gebundeld en gedeeld. Bij deze brief vindt u een boekje met 28 interventies uit 28
gemeenten12. De beschreven interventies gaan onderdeel uitmaken van de gezamenlijke meerjarige
agenda’s.
Tot slot
Het bevorderen van kansengelijkheid in het onderwijs is niet alleen een belangrijke
verantwoordelijkheid van ons als Ministers, maar ook van het onderwijs zelf.
Samen met scholen, instellingen, gemeenten, andere organisaties en alle leraren die
zich – dag in, dag uit – inzetten, werken we aan een onderwijsstelsel dat elk kind
alle kansen biedt om zichzelf te ontwikkelen. Dat zijn we aan de nieuwe generaties
en aan onze samenleving verplicht.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Bijlage I – reactie UNICEF-rapport
Onlangs is het rapport An Unfair Start uitgebracht.
13UNICEF hanteert in dit onderzoek een ongebruikelijke maat voor ongelijkheid, namelijk
het verschil in score tussen de 10 procent best en 10 procent slechtst presterende
leerlingen.
Deze maat wijkt af van wat normaliter onder gelijke kansen wordt verstaan, namelijk
dat leerlingen ongeacht afkomst de kans moeten krijgen hun talenten te ontwikkelen.
Wij vinden de door UNICEF gehanteerde maat minder geschikt om landen te vergelijken
op kansengelijkheid in het onderwijs. Spreiding als verschil in scores tussen groepen
leerlingen is een ander begrip dan kansengelijkheid. Het verschil met slecht presterende
leerlingen neemt toe als de best presterende leerlingen het nog beter gaan doen. Daarmee
zou volgens de UNICEF-indicator de kansenongelijkheid toenemen, terwijl volgens ons
alleen de toppresteerders het beter zijn gaan doen.
UNICEF constateert in Nederland een sterke toename in het verschil tussen de 10 procent
best en 10 procent slechtst presterende leerlingen op het domein lezen in het voortgezet
onderwijs ten opzichte van het basisonderwijs. Hierdoor kwam Nederland op een relatief
lage plaats in de vergelijking van UNICEF. Nederland heeft inderdaad een relatief
klein verschil in scores tussen de best en slechtst presterende leerlingen in het
basisonderwijs. In de reactie op de Staat van het Onderwijs 2016–2017 hebben wij al
geconstateerd dat dit ongewenst is. Dit duidt er namelijk op dat cognitief sterke
leerlingen niet altijd voldoende worden uitgedaagd en scholen soms te snel genoegen
nemen met het halen van de minimumeisen.14 Uw Kamer heeft onlangs een brief ontvangen over de duurzame versterking van de kwaliteit
van het funderend onderwijs.15 In het voortgezet onderwijs neemt in Nederland voor het domein lezen de spreiding
sterk toe. In het voortgezet onderwijs komen leerlingen in verschillende schoolsoorten
terecht. Dit draagt bij aan het vergroten van verschillen in prestaties.
De OESO gebruikt in een recent rapport over onderwijsongelijkheid het begrip resilience of veerkracht om de mate van ongelijkheid tussen landen te vergelijken.16 Het gaat hier om de kans dat leerlingen, ondanks een relatief ongunstige start, het
goed doen in het onderwijs – in hoeverre stelt het onderwijs leerlingen in staat ondanks
hun achtergrond goed te presteren in het onderwijs? De OESO-studie kijkt naar het
percentage leerlingen afkomstig uit een laag sociaal economisch milieu die in PISA
toch boven niveau drie scoren voor zowel het domein lezen, wiskunde als natuurwetenschappen.
In Nederland haalt circa één derde van de leerlingen (32,8 procent) uit een lager
sociaal economisch milieu een goed onderwijsniveau. Dat is beter dan het OESO-gemiddelde
van één op de vier jongeren (25,8 procent). Nederland doet het in deze studie in internationaal
vergelijkend perspectief dus relatief goed op kansengelijkheid.
Bijlage II – Overige relevante beleidsontwikkelingen
VVE
Het bevorderen van kansengelijkheid in het onderwijs begint al op vroege leeftijd.
Sommige kinderen lopen het risico om hun schoolloopbaan te starten met een flinke
achterstand. Dit kabinet investeert structureel € 170 miljoen extra in voorschoolse
educatie: kinderen krijgen op deze manier meer uren voorschoolse educatie en van een
betere kwaliteit. Op deze manier bevorderen we kleinere verschillen tussen kinderen
wanneer zij op de basisschool starten. Zoals in de Kamerbrief van 29 november 2018
is beschreven krijgen vanaf volgend jaar alle peuters voor wie gemeenten dit nodig
achten 960 uur voorschoolse educatie, verspreid over anderhalf jaar.17 De onderwijsachterstandsmiddelen worden vanaf 1 januari 2019 bovendien beter verdeeld
over alle gemeenten en de inzet van de middelen wordt gemonitord en geëvalueerd.
Middelen onderwijsachterstanden PO
Basisscholen met een moeilijke leerlingenpopulatie krijgen jaarlijks bijna € 300 miljoen
aan extra middelen om leerlingen met een risico op een onderwijsachterstand extra
te ondersteunen. Dit is een fors bedrag. De school bepaalt zelf waaraan deze middelen
worden besteed. We zien in de praktijk dat scholen met deze middelen kiezen voor meer
personele inzet of bijvoorbeeld de wekelijkse onderwijstijd voor kinderen verhogen.
Vanaf volgend schooljaar worden de middelen beter verdeeld over alle basisscholen.18 Door de nieuwe verdeling op basis van de CBS-indicator is de terugloop van de middelen
stopgezet en zijn de grote administratieve lasten voor scholen voor de registratie
van de gewichten verdwenen.
Indicator middelen onderwijsachterstanden VO
In het voortgezet onderwijs gaan we de indicator voor de verdeling van de achterstandsmiddelen
(het Leerplusarrangement) herzien. In het IBO-onderzoek naar het onderwijsachterstandenbeleid
is aanbevolen een indicator te ontwikkelen die ingezet kan worden voor de verschillende
regelingen die in het kader van dit beleid worden ingezet.19 Op die manier kan steeds dezelfde (en juiste) doelgroep profiteren van het beleid.
Daarnaast is de huidige indicator voor het Leerplusarrangement inmiddels niet meer
actueel. Daarom onderzoekt het CBS of de po-indicator ook kan worden gebruikt om de
onderwijsachterstanden in het voortgezet onderwijs te voorspellen. Indien dit het
geval is, zal die indicator de basis zijn voor de nieuw te ontwikkelen indicator voor
de verdeling van de achterstandsmiddelen in het voortgezet onderwijs. Uw Kamer wordt
hierover geïnformeerd.
Betere schooladviezen
Het advies van de basisschool is erg bepalend voor de plek waar een leerling in het
voortgezet onderwijs terecht komt. In de brief van 29 november 2018 is uw Kamer geïnformeerd
over de schooladviezen en eindtoetsresultaten van schooljaar 2017/2018.20 Er zijn landelijk gezien geen aanwijzingen voor structurele onder- of over-advisering.
Ook het percentage adviezen dat is bijgesteld na een hogere toets-uitslag is stabiel
gebleken. Er waren wel verschillen in de advisering te zien tussen stedelijke en minder-stedelijke
gebieden die ons zorgen baren. Daarom loopt nu vervolgonderzoek, de resultaten hiervan
worden meegenomen in de evaluatie van de wet eindtoetsing po en nog voor de zomer
met uw Kamer gedeeld. In dezelfde brief zullen we u infomeren over de resultaten van
ons overleg met het onderwijsveld over het moment van de eindtoets ten opzichte van
het advies van de docent, zoals is afgesproken in het regeerakkoord.
10–14 onderwijs
Voor sommige leerlingen komt het keuzemoment na groep 8 te vroeg. Gelukkig kent ons
systeem corrigerende mechanismes, zoals brede brugklassen en doorstroommogelijkheden.
10–14 onderwijs kan voor sommige leerlingen uitkomst bieden. Dit kabinet heeft ruimte
gemaakt voor een pilot met twaalf po- en vo-scholen die samen onderwijs verzorgen
voor leerlingen tussen de 10 en 14 jaar. Dit onderwijs heeft als doel om een ononderbroken
ontwikkelingsproces voor alle leerlingen te creëren door maatwerkonderwijs te bieden
waardoor de talentontwikkeling van de leerlingen optimaal wordt ondersteund. Leerlingen
krijgen twee jaar langer de tijd om tot een niveaukeuze in het voortgezet onderwijs
te komen. Belangrijk hierbij is dat door een meer geleidelijke overgang van het basisonderwijs
naar het voortgezet er een betere aansluiting plaatsvindt naar de schoolsoort die
bij het kind past en er niet wordt nagestreefd om het kind tot het hoogste onderwijsniveau
toe te laten treden.
De pilot wordt gemonitord door Oberon. Uw Kamer ontvangt voor de zomer een brief met
een analyse van de knelpunten in de huidige situatie en dit najaar een tweede voortgangsrapportage.
Brede brugklassen
Voor de regionale gesprekken over het realiseren van een toereikend en passend aanbod
van brede brugklassen is eind september 2018 informatie over het aanbod van verschillende
soorten brugklassen in heel Nederland als open data ontsloten via de website van DUO.
Deze informatie is in december 2018 via een mailing door DUO en de Nieuwsbrief VO
van het Ministerie van OCW actief onder de aandacht gebracht van alle schoolbesturen
en schoolleiders. Daar is een door Minister Slob ondertekende aanbiedingsbrief bijgevoegd.
In het voorjaar van 2019 wordt deze informatie en het belang van het voeren van het
gesprek over een toereikend aanbod van brede brugklassen nogmaals actief onder de
aandacht gebracht. Ook de VO-raad heeft haar leden opgeroepen afspraken te maken over
een regionaal toereikend en passend aanbod van (brede) brugklassen.
Dit voorjaar worden gesprekken hierover in de regio’s gevoerd, onder andere in het
kader van de Gelijke Kansen Alliantie. Het streven is dat dit vanaf het komende schooljaar,
2019/2020, effect zal hebben. DUO brengt eind van dit jaar opnieuw in kaart wat het
aanbod van verschillende soorten brugklassen is.
Vervolgonderzoek naar schaduwonderwijs
De laatste jaren is een toename van schaduwonderwijs (examentraining, huiswerkbegeleiding,
bijles voor bepaalde vakken en ondersteuning bij specifieke onderwijsbehoeften) te
zien.
Deze ontwikkeling heeft onze aandacht, omdat het risico’s voor kansengelijkheid met
zich meeneemt. Daarom blijven we de ontwikkeling goed monitoren en laten we verdiepend
onderzoek uitvoeren.21 Uw Kamer wordt rond de zomer over de uitkomsten van het onderzoek en onze reactie
geïnformeerd.
Kwaliteitsafspraken in het mbo
Vanaf 2020 ontvangen mbo-instellingen structureel € 7,5 miljoen per jaar als onderdeel
van de kwaliteitsafspraken die met hen worden gemaakt. Het doel van de kwaliteitsafspraken
is de kwaliteit van het mbo-onderwijs te verbeteren door instellingen te stimuleren
op maat in hun onderwijs te investeren en hun onderwijsopbrengsten te verhogen. Om
in aanmerking te komen voor de extra middelen moeten mbo-instellingen in hun kwaliteitsplan
expliciet aandacht besteden aan het bevorderen van gelijke kansen.
Versterken ouderbetrokkenheid en taalvaardigheid ouders
Betrokkenheid van ouders bij de ontwikkeling van hun kind én bij de school is van
cruciaal belang voor de kansen die kinderen krijgen en zien. Zoals in de Kamerbrief
van 31 januari jongstleden is aangegeven, moet de samenwerking tussen ouders en de
school aansluiten bij de uitgangspunten en populatie van de school. Dit betekent dat
er geen blauwdruk is te geven voor het «organiseren» van ouderbetrokkenheid. We realiseren
ons dat het geen gemakkelijke opgave is om ouders volop te betrekken bij de gemeenschap
die elke school behoort te zijn. Samen met Ouders & Onderwijs, de sectorraden en andere
betrokkenen willen we het partnerschap tussen ouders en school de komende tijd nog
beter op de kaart zetten.
Met het programma «Tel mee met Taal» zetten we samen met SZW, VWS en BZK in op het
versterken van de taalvaardigheid van ouders en het bevorderen van een educatieve
thuisomgeving. Binnenkort wordt uw Kamer geïnformeerd over de nieuwe meerjarenaanpak
voor laaggeletterdheid en leesbevordering.
Indieners
-
Indiener
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media -
Medeindiener
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap