Brief regering : Reactie op verzoek commissie inzake het onderzoeksrapport van de UVA over de bereidheid van Europese (en Nederlandse) burgers om economische risico’s te delen in de EU
2019D09262
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 maart 2019
Uw Kamer heeft mij in een brief van 14 februari jl. verzocht een reactie sturen op
het onderzoeksrapport van de Universiteit van Amsterdam over de bereidheid van Europese
(en Nederlandse) burgers om economische risico’s te delen in de EU.
Hierbij ontvangt u deze reactie.
De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra
Reactie op het onderzoeksrapport van de UVA over de bereidheid van Europese (en Nederlandse)
burgers om economische risico’s te delen in de EU
Het kabinet heeft met belangstelling kennis genomen van de uitkomsten van het onderzoeksrapport
van de Universiteit van Amsterdam over de bereidheid van Europese (en Nederlandse)
burgers om economische risico’s te delen in de EU. Dit rapport helpt bij het vormen
van een beeld van de voorkeuren van Europese burgers, en draagt daarmee bij aan het
debat over de toekomst van de eurozone. Het kabinet dankt de onderzoekers dan ook
voor hun inspanningen en voor de toezending van het rapport aan de vaste Commissie
voor Financiën van de Tweede Kamer.
De onderzoekers onderzochten meer specifiek de steun voor een Europees programma dat
nationale werkloosheidsuitkeringen zou subsidiëren in landen die in nood zijn door
een aanzienlijke stijging van de werkloosheid. Een dergelijk programma is de afgelopen
jaren naar voren gekomen als een van de varianten voor de vormgeving van een stabilisatiefunctie
in discussies over de toekomst van de Economische en Monetaire Unie (EMU). Dit maakt
het onderzoek actueel. Het onderzoek concludeert dat een meerderheid van respondenten
deze vorm van solidariteit steunt, ook in Nederland.
Een positieve grondhouding van respondenten wekt op zichzelf geen verbazing, gezien
het op het eerste oog sympathieke karakter van een dergelijk programma. Het kabinet
is echter, zoals verwoord in brieven aan uw Kamer, geen voorstander van een stabilisatiefunctie
voor de eurozone, ook niet als die gericht is op het subsidiëren van nationale werkloosheidsverzekeringen.1
Een dergelijke stabilisatiefunctie is in de eerste plaats niet noodzakelijk. Lidstaten
die voldoende buffers aanhouden in hun nationale begrotingsbeleid, zijn prima in staat
om zelf de kosten op te vangen van oplopende uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen
bij economische tegenwind. Bovendien volgt uit onderzoek dat in de VS, veelal gezien
als maatstaf voor een functionerende muntunie, private risicodeling via de kapitaal-
en kredietmarkten een effectiever kanaal is voor grensoverschrijdende schokabsorptie
dan publieke overdrachten. Ook bestaat er met het ESM al een noodfonds waar lidstaten
een beroep op kunnen doen indien zij onverhoopt toegang tot financiële markten verliezen,
tegen strikte voorwaarden.
Voor een subsidiëring van nationale werkloosheidsverzekeringen speelt daarnaast de
complicatie dat de vormgeving van werkloosheidsstelsels sterk verschilt tussen lidstaten
en de uitkomst is van nationale keuzes. Dit past volgens het kabinet bij het principe
van subsidiariteit.
Tot slot kan een Europees programma voor nationale werkloosheidsverzekeringen, afhankelijk
van de vormgeving, gepaard gaan met een aantal negatieve bijeffecten, zoals het risico
van permanente overdrachten tussen lidstaten vanwege verschillen in werkloosheidsniveaus
en het risico van moral hazard. Europese subsidies voor nationale werkloosheidsverzekeringen zouden afbreuk kunnen
doen aan prikkels om structurele werkloosheid terug te dringen en om voldoende nationale
begrotingsbuffers aan te houden.
In de vraagstelling van het onderzoek lijkt het feit dat werkloosheidsstelsels tussen
lidstaten sterk verschillen en sommige lidstaten er niet voor kiezen om een genereus
systeem van werkloosheidsverzekeringen in te richten, onvoldoende aan bod te komen.
Dit kan betekenen dat respondenten geen volledig beeld hebben van de huidige situatie
in de EU. De kans op structurele herverdeling tussen lidstaten was wel een variabele
in de beleidsontwerpen die door de onderzoekers aan de respondenten is voorgelegd,
maar wordt volgens het onderzoek door respondenten minder belangrijk gevonden. Evenwel
merkt het rapport op dat Nederland behoort tot de landen waarin respondenten duidelijk
minder positief zijn over een herverdeling tussen landen. Het risico van moral hazard, tenslotte, is expliciet niet meegenomen in het onderzoek, zo merken de opstellers
zelf ook op.
Uit het voorgaande blijkt dat overwegingen rond de noodzaak van het instrument, de
verschillen in werkloosheidsstelsels, en het risico van permanente overdrachten en
moral hazard niet noodzakelijkerwijs een rol spelen bij de keuzes van respondenten in het onderzoek.
Voor het kabinet zijn deze overwegingen echter essentieel bij het bepalen van zijn
inzet in de Europese discussie. Het kabinet ziet in de uitkomsten van het rapport
dan ook geen aanleiding voor het heroverwegen van de inzet.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën