Brief regering : Bestuurders in de onderwijs-cao
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. 359
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 februari 2019
In het Algemeen Overleg Leraren op 24 januari jl. (Kamerstuk 27 923, nr. 356) wezen de leden Kwint (SP) en Van Meenen (D66) op de aangenomen motie1 met het verzoek alle salarissen, ook die van bestuurders, onder te brengen in de
onderwijs-cao. Omdat cao-partijen hier niet toe te dwingen zijn, was de vraag of ik
partijen wil aansporen werk te maken van deze wens van de Tweede Kamer. Naast de wens
dat de salarisontwikkeling van bestuurders gelijk opgaat met de salarisontwikkeling
van het onderwijspersoneel, werd in het AO gewezen op het principiële punt dat bestuurders
geen bijzondere positie zouden moeten hebben in een eigen cao – ook vanwege het feit
dat iedere euro uit de lumpsum-bekostiging van onderwijsinstellingen komt.
In reactie daarop heb ik een brief toegezegd over wat de praktijk is inzake de beloning
van onderwijsbestuurders naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer om een appel
te doen om bestuurders op te nemen in de onderwijs-cao. Met deze brief voldoe ik aan
deze toezegging. Ik informeer u nader over de Wet normering topinkomens (WNT), het
juridisch kader rond de cao-vorming en over mijn (on)mogelijkheden om bestuurders
onder te brengen in de algemene onderwijs-cao’s. Ik licht ook toe waarom ik cao-partijen
hier niet toe zal aansporen.
WNT: gelijke tred in de ontwikkeling van de maximumbeloning
Een van de redenen waarom uw Kamer wil dat de bestuurders ondergebracht worden in
de reguliere onderwijs-cao, is de wens dat de beloningen van bestuurders in de pas
lopen met de beloningen van het onderwijspersoneel. In de brief van 24 augustus 2018
over de gestructureerde aanpak van het lerarentekort2 hebben mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik, in reactie op voornoemde
motie, benadrukt dat wij dit ook vinden. Ik steun de strekking van de motie. Ik heb
ook begrip voor de principiële standpunten die tijdens het AO Leraren (Kamerstuk 27 923, nr. 356) naar voren zijn gebracht, en voor de boodschap die daaruit spreekt, dat de bezoldiging
van bestuurders gemaximeerd moet zijn omdat dat het onderwijsgeld door de instelling
maar één keer kan worden uitgegeven. Zoals ik ook in het AO heb aangegeven, waarborgt
de WNT dit voldoende. Ik ben daarom zeer gemotiveerd om uitvoering te geven aan de
WNT en streng toe te zien op correcte naleving.
De maximale hoogte van de bezoldiging3 van bestuurders is afhankelijk van de sinds 2016 in de WNT-regeling van OCW opgenomen
bezoldigingsklasse van de instelling en de omvang van het dienstverband. De bezoldigingsklassen
corresponderen met de omvang en bestuurlijke complexiteit van de onderwijsinstelling:
hoe kleiner de instelling, des te lager het bezoldigingsmaximum voor de betreffende
bestuurder. De bezoldigingsmaxima lopen op van € 115.000 (in 2019) in de laagste bezoldigingsklasse
tot € 194.000 (in 2019) in de hoogste bezoldigingsklasse. Het is dus niet zo dat de
bezoldiging van een bestuurder bij een kleine onderwijsinstelling zomaar kan worden
opgehoogd naar het algemene WNT-maximum (€ 194.000 in 2019).
De jaarlijkse indexering van zowel het algemene WNT-maximum als de lagere maxima van
de bezoldigingsklassen is gekoppeld aan de ontwikkeling van de contractuele loonkosten
van de sector Rijk. Zowel de sector Rijk als de onderwijssectoren ontvangen dezelfde
procentuele kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling. Vanwege die koppeling
loopt de ontwikkeling van het bezoldigingsmaximum van bestuurders in het onderwijs
in de pas met die van het onderwijspersoneel.
De Raad van Toezicht is verantwoordelijk voor de vaststelling en ontwikkeling van
de beloning van de bestuurder. Het is aan de Raad van Toezicht van de onderwijsinstelling
om op verantwoorde wijze om te gaan met loonstijgingen beneden het toepasselijk WNT-maximum.
Doordat de WNT voorschrijft dat de bezoldiging van topfunctionarissen jaarlijks openbaar
moet worden gemaakt, is transparantie over eventuele loonstijgingen verzekerd.
Collectieve onderhandelingsvrijheid
De WNT voorziet in een maximering van de bezoldiging van bestuurders. De grond voor
het (verder) beperken van de collectieve onderhandelingsvrijheid ontbreekt daardoor.
Vanwege deze vrijheid kan niet worden afgedwongen dat bestuurders in de cao voor het
personeel worden opgenomen, of dat er bestuurders-cao’s worden afgesloten.
Ons land kent een lange traditie waarin het primaat voor de arbeidsvoorwaardenvorming
bij werkgevers en werknemers ligt. Cao-partijen in alle sectoren zijn binnen die traditie
vrij afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarden. Dit is vastgelegd in het wettelijk
kader voor de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming. Het cao-stelsel en -beleid is
uiteindelijk gericht op een stabiele sociaaleconomische ontwikkeling van ons land.
Vanuit dat perspectief heeft dit stelsel ons veel gebracht. Vanwege de collectieve
onderhandelingsvrijheid van cao-partijen is overheidssturing op cao-terrein alleen
aan de orde als er een zwaarwegend sociaaleconomisch of ander zwaarwegend publiek
belang mee is gediend. Die sturing kan bijvoorbeeld plaatsvinden door afspraken te
maken met partijen (over zaken als loonontwikkeling) of door grenzen vast te leggen
in formele wetgeving. Voorbeelden van dit laatste zijn het wettelijk minimumloon,
de wettelijke vakantiedagen en de maximumbezoldiging van bestuurders volgens de WNT.
In de regel gaat het dan om wettelijke beperking van de contractvrijheid nadat daarover
op centraal niveau een sociaaleconomische dialoog is gevoerd en afspraken zijn gemaakt.
De collectieve onderhandelingsvrijheid is internationaalrechtelijk gewaarborgd. Bijvoorbeeld
in de IAO-verdragen4 nr. 87 over de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen, nr. 98 over het recht
zich te organiseren en collectief te onderhandelen en nr. 154 over het bevorderen
van collectief onderhandelen. Het recht op (vak)vereniging en collectief onderhandelen
wordt ook gegarandeerd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van
de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en in het Europees Sociaal Handvest (ESH).
Op grond van bovenstaande zijn partijen niet alleen vrij om afspraken te maken over
arbeidsvoorwaarden. Zij zijn zelf – in lijn met onze traditie – ook volledig verantwoordelijk
voor de totstandkoming, de inhoud en afbakening van de cao: zij bepalen of ze een
cao afsluiten, met wie ze die afsluiten, welke afspraken ze erin zetten en op wie
die afspraken van toepassing zijn. Dit laatste betreft de eigen verantwoordelijkheid
van cao-partijen voor de werkingssfeer. In de werkingssfeerbepaling van de cao ligt
vast op welke werkgevers en werknemers de cao van toepassing is. De partijen zijn
vrij in en verantwoordelijk voor het bepalen van de werkingssfeer van de cao. Dit
betreft ook eventuele aanpassingen in de werkingssfeer en de aard van die aanpassingen.
Het arbeidsvoorwaardenoverleg in het onderwijs is gedecentraliseerd. Het is daarom
ook in de onderwijssectoren aan werkgevers en werknemers om te bepalen wie onder welke
cao valt. Het past binnen een gedecentraliseerd stelsel niet in mijn rol om partijen
te sturen in de keuzes die zij hierin maken.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media