Brief regering : Reactie op verzoek commissie inzake het bericht: ‘Wijkteams maken zorg duurder’ en het artikel: ‘Inzet van wijkteams is goede stap voor de zorg, maar heeft wel verschillende aanpassingen nodig’
29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning
Nr. 288
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 februari 2019
De vaste commissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij op 29 januari jl.
om een reactie gevraagd op het bericht in de NRC over wijkteams1. De commissie verzoekt om in deze reactie in te gaan op het feit dat de wijkteams
in 2015 juist werden opgericht om het gebruik van duurdere hulp terug te brengen.
Daarnaast verzoekt de commissie in te gaan op het artikel: «Inzet van wijkteams is
goede stap voor de zorg, maar heeft wel verschillende aanpassingen nodig» van mevrouw
Meurs in het Financieel Dagblad van 23 januari jl.
Het artikel in de NRC is gebaseerd op het recente onderzoek «De wijkteambenadering
nader bekeken» van het Centraal Planbureau (CPB) naar het functioneren van wijkteams
in gemeenten. Het CPB concludeert in haar onderzoek dat de inzet van wijkteams in
de periode 2015–2017 gezorgd heeft voor een stijging van het aantal cliënten in een
Wmo-maatwerktraject met 14 procent. Verder blijkt dat de stijging van 14 procent vooral voorkomt
in de groep gemeenten waar aanbieders van Wmo-maatwerktrajecten in het team zitten. Het CPB heeft in het onderzoek uitsluitend gekeken
naar de effecten op het gebruik van individuele begeleiding en dagbesteding op basis
van de Wmo 2015. Het CPB geeft een aantal mogelijke redenen voor deze stijging van
het aantal verwijzingen:
• De achtergrond van degene die over de toegang tot de tweede lijn gaat (de «indicatiesteller»)
lijkt een belangrijke rol te spelen. In een wijkteam kunnen dit medewerkers van de
gemeente zijn (Wmo-consulenten) of medewerkers van zorgaanbieders. Uit eerder onderzoek
blijkt dat een indicatiesteller met een ambtelijke achtergrond (in dienst van de gemeente)
doorgaans minder snel doorverwijst naar de tweede lijn dan een indicatiesteller met
een zorgachtergrond.
• Een tweede verklaring voor de extra zorgtoename is dat wijkteams die «outreachend»
werken en dus in de wijk op zoek gaan naar verborgen problematiek, naar verwachting
meer doorverwijzen dan een Wmo-loket dat alleen binnengekomen hulpvragen beoordeelt.
Het CPB doet ook enkele beleidssuggesties als gemeenten het gebruik van maatwerkvoorzieningen
willen beperken – bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van kostenbeheersing:
• Een gemeente kan ervoor kiezen om alleen de zwaarste (meervoudige) hulpvragen door
een wijkteam te laten oppakken; alle andere hulpvragen kunnen door een Wmo-loket afgehandeld
worden.
• Een andere mogelijkheid is om aanbieders geen rol te geven in de indicatiestelling.
• Ook een goede monitoring van het indicatieproces kan helpen om het aantal doorverwijzingen
naar maatwerkvoorzieningen te beperken.
Mevrouw Meurs, voorzitter van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, nuanceert
in haar artikel in het Financiële Dagblad de conclusies van het CPB-onderzoek en geeft
commentaar op de beleidssuggesties van het CPB. Zij geeft aan dat het onderzoek de
vele verschillen tussen gemeenten en de enorme variëteit aan werkwijzen van de wijkteams
miskent. Ook zet zij vraagtekens bij de conclusie van het CPB dat een verwijzing naar
professionele zorg per definitie duurder is. Het vroegtijdig signaleren van de hulpvraag
en tijdig ondersteuning bieden kan op termijn bijdragen aan betere en soms goedkopere
zorg omdat zwaardere zorg op termijn niet meer nodig is. Ook deelt zij niet de suggestie
van het CPB dat het beter is om zorgprofessionals niet in het wijkteam op te nemen,
omdat ze bevooroordeeld kunnen zijn. Ook dat kan volgens mevrouw Meurs leiden tot
extra kosten, als daardoor sprake is van een ondeskundig oordeel. Ten slotte geeft
ze aan dat het in de praktijk lastig is om lichte van zware problemen te onderscheiden,
omdat kwetsbare personen vaak op meerdere terreinen zorg en ondersteuning nodig hebben
en dat professionals juist een goede taxatie kunnen maken welke zorg en ondersteuning
nodig is.
Ik stel de feitelijke constateringen van het CPB niet ter discussie. Tegelijkertijd
zijn de kanttekeningen van mevrouw Meurs terecht. Een van de belangrijkste doelen
van de decentralisaties in het sociaal domein is om de zorg en ondersteuning dichter
bij de burger te organiseren, maatwerk te verlenen en samenhang aan te brengen indien
er sprake is van meervoudige problematiek. De meeste gemeenten hebben hiertoe (sociale)
wijkteams ingericht. Ik ben van mening dat deze wijkteams een belangrijke bijdrage
kunnen bieden aan de doelstellingen van de decentralisaties in het sociaal domein.
De vormgeving daarvan is wel belangrijk, als het gaat om het te realiseren doel. Gemeenten
zijn nog volop aan het experimenten met de juiste organisatievorm, samenstelling en
benodigde deskundigheid in deze (sociale) wijkteams. Dit hangt mede af van de lokale
vraagstukken. Het is dan ook lastig is om nu al generieke conclusies te trekken over
de effectiviteit van wijkteams in het sociaal domein. Nog los van het feit dat het
CPB -onderzoek ziet op een deel van de Wmo-ondersteuning (begeleiding) in de wijkteams,
terwijl de verschillen tussen wijkteams in gemeenten groot is. Uit de laatste monitor
van Movisie van begin 2018 blijkt dat de wijkteams variëren naar functies, doelgroep,
samenstelling van professionals, en juridische vormgeving2.
Zoals gezegd, zijn veel gemeenten zich nog aan het oriënteren op de inzet, de juiste
samenstelling en de juridische vormgeving van sociale wijkteams. Daarbij moet niet
alleen gekeken worden naar de kosten, maar bijvoorbeeld ook naar de effectiviteit
van de wijkteams bij het bieden van ondersteuning aan kwetsbare burgers. Mijns inziens
moeten wijkteams daartoe meer taken hebben dan alleen een loketfunctie. Het SCP-onderzoek kan bij de nadere vormgeving van wijkteams een goede rol spelen.
In de afgelopen periode zijn ook diverse onderzoeken gedaan door lokale Rekenkamers
naar het functioneren van wijkteams in gemeenten om de gemeenteraad te ondersteunen
hierover een oordeel te vormen. Gemeenten zijn binnen het sociaal domein naast de
Wmo 2015 ook verantwoordelijk voor de wijze waarop zij uitvoering geven aan de Jeugdwet,
de Participatiewet en de Wet op de Schuldhulpverlening. Het is primair aan de gemeenteraad
om het College van burgemeester en Wethouders te controleren op een adequate uitvoering
van deze wetten in het sociaal domein en daarmee ook de wijze waarop de gemeente dit
heeft georganiseerd, zoals het inzetten van sociale wijkteams. Ook deze onderzoeken
kunnen dus worden betrokken bij de nadere vormgeving van de wijkteams.
Ik vind het belangrijk dat gemeenten (en wijkteams) van elkaar leren over de wijze
waarop de lokale teams zijn georganiseerd en wat de effecten hiervan zijn op de ondersteuning
van kwetsbare burgers. Bij de uitvoering van de Jeugdwet is het bijvoorbeeld belangrijk
dat binnen elke regio helder is (voor het veld en de cliënten) wat je van lokale teams
op het terrein van jeugdhulp wel/niet mag verwachten. Ook bij de uitvoering van de
Wmo 2015 spelen wijkteams een belangrijk rol bij de ondersteuning van cliënten en
de verwijzing naar meer specialistische voorzieningen. Daarom ga ik – vanuit de opgave
van de decentralisaties in het sociaal domein en samen met onder meer de VNG, de Associatie
van Wijkteams en de kennisinstituten – na wat nodig is om de toegang tot en de kwaliteit
van voor de individuele cliënt passende voorzieningen te verbeteren en wat de inzet
van wijkteams daaraan kan bijdragen. Een en ander krijgt zijn beslag in het programma
«Zorg voor de Jeugd» en het vervolg op de evaluatie van de Hervorming van de Langdurige
Zorg.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport