Brief regering : Beleidsreactie onderzoek Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld “Dadermonitor seksueel geweld tegen kinderen”
31 015 Kindermishandeling
Nr. 161
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 februari 2019
In november 2018 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer het onderzoek
van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld (NRMSGK) «Dadermonitor
seksueel geweld tegen kinderen» aangeboden.1
In de aanbiedingsbrief is aangegeven dat het kabinet dit rapport van belang acht voor
het krijgen van inzicht in de aard en omvang van seksueel geweld tegen kinderen. Het
kabinet hecht veel waarde aan het tegengaan van seksueel geweld tegen kinderen. Elke
vorm van seksueel geweld tegen kinderen is weerzinwekkend en dient bestreden te worden.
Daarom werken politie, het openbaar ministerie (OM) en andere partijen dag in dag
uit hard om deze ernstige misstanden aan te pakken.
Zedendelicten zoals het seksueel misbruik van kinderen zijn ernstige schendingen van
de lichamelijke en de geestelijke integriteit van het slachtoffer. Zedenzaken zijn
daarmee ingrijpende zaken die vaak veel emoties in de samenleving oproepen. De gevolgen
zijn ingrijpend en langdurig voor degenen die het betreft en hun directe omgeving.
Maar ook voor mensen die ten onrechte beschuldigd worden van het plegen van een zedendelict
zijn de gevolgen groot. Met de belangen van al deze betrokkenen dient in de verschillende
fases van het opsporingsonderzoek en de vervolging zo goed mogelijk rekening te worden
gehouden. Dit vraagt om uiterste zorgvuldigheid van de betrokken instanties tijdens
het opsporingsonderzoek en de vervolging.
De NRMSGK doet drie aanbevelingen op het terrein van de digitale opsporing en het
registratieproces met betrekking tot de uitkomsten van het informatieve gesprek en
de doorverwijzing van slachtoffers. De NRMSGK heeft ook in de voorbereiding en afronding
van het onderzoek een aantal malen overleg gevoerd met de betrokken partijen. Wij
hebben uw Kamer aangegeven2 in gesprek te gaan met de betrokken organisaties, in elk geval de politie en het
OM, gelet op de nadruk op de digitale opsporing bij het bestrijden van seksueel geweld
tegen kinderen (werkwijze, randvoorwaarden en instructies).
Hieronder gaan wij in op de aanbevelingen zoals gedaan door de NRMSGK.
1. Onderzoek intensivering digitale opsporing: de Nationaal Rapporteur beveelt de Minister
van Justitie en Veiligheid aan te onderzoeken wat er nodig is voor intensivering van
digitale opsporing in zaken van seksueel geweld tegen kinderen en te voorzien in de
randvoorwaarden om dit te bewerkstelligen.
2. Integreer digitale opsporing in werkwijze: de Nationaal Rapporteur beveelt het Openbaar
Ministerie en de Nationale Politie aan relevante bevindingen uit het onderzoek van
de Minister van Justitie en Veiligheid naar de nodige veranderingen in de opsporing
in zaken van seksueel geweld tegen kinderen te bestendigen in de aanwijzingen en instructies
voor opsporing.
Reactie op aanbevelingen 1 en 2:
De maatschappij digitaliseert. Ook daders van seksueel misbruik maken soms gebruik
van digitale hulpmiddelen om het slachtoffer bijvoorbeeld in te palmen of om het seksueel
misbruik vast te leggen. Dit digitaal (beeld)materiaal kan zeer relevant zijn voor
het bewijs. Het OM stelt in de «Aanwijzing zeden»3 dat in toenemende mate bewijs van zedendelicten zich bevindt op gegevensdragers.
Daarbij geeft het OM aan dat van belang is dat deze gegevensdragers waar mogelijk
in een zo vroeg mogelijk stadium van het opsporingsonderzoek in beslag worden genomen
en worden onderzocht.
Om hier in de opsporingspraktijk goede invulling aan te kunnen geven, is van belang
dat de politie in den brede – niet alleen voor online kindermisbruik en zedendelicten
– beschikt over voldoende kennis om dit bewijsmateriaal te vergaren conform de daartoe
bestaande wettelijke mogelijkheden.
Het kabinet juicht het daarom toe dat de politie het belang van deze kennis onderschrijft
en dit structureel borgt in de opleidingen. In 2018 heeft de politie daarnaast digitale
bewustwordingsdagen georganiseerd. Om digitaal bewustzijn te borgen is de politie
in samenwerking met de politieacademie een module aan het ontwikkelen, specifiek voor
zedenrechercheurs. Hierdoor ontstaat steeds meer bewustzijn voor het belang en de
(opsporings)mogelijkheden van de digitale dimensie bij een opsporingsonderzoek. Samen
met het OM worden de mogelijkheden en de randvoorwaarden voor het vergroten van bewustzijn
en het toepassen in het opsporingsonderzoek nader verkend. De Nationaal Rapporteur
heeft aangekondigd dit jaarlijks te toetsen. Wij zullen dit traject uiteraard met
belangstelling volgen.
Er is sprake van een substantiële stijging van het aantal meldingen van kinderporno
en andere vormen van online seksueel kindermisbruik bij de politie, van ca. 3.000
in 2014 naar ca. 18.000 in 2017. Het beeld is dat dit aantal in 2018 is doorgestegen
naar ca. 30.000. Deze trend vind ik zorgelijk. Een ontwikkeling van deze aard maakt
dat extra investeringen in opsporing alléén ontoereikend zullen zijn. Daarom startten
wij begin 2018 met een hernieuwde aanpak van online seksueel kindermisbruik, waarin
ook wordt ingezet op publieke-private samenwerking en preventieve maatregelen.4 Een overzicht van een stand van zaken vindt u in twee recente Kamerbrieven.5
In de Dadermonitor wordt bij deze aanbeveling gesteld dat de zogeheten Teams Bestrijding
Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK’s) sinds 2012 qua omvang hetzelfde zijn
gebleven ondanks een enorme toename van meldingen en complexiteit van zaken.
Vanaf 2015 is de bestrijding van kinderporno één van de landelijke prioriteiten van
de Veiligheidsagenda en sinds 2012 is de bestrijding ingebed in een landelijke programma
Zeden, kinderporno en kindersekstoerisme. De aanpak is uitgegroeid tot een effectieve
opsporing, met één nationale en tien regionale eenheden, waar 150 professionele politiemensen
hun werk doen. Deze teams beschikken niet alleen zelf over digitale expertise, maar
kunnen daarnaast digitale expertise inschakelen vanuit de teams digitale opsporing.
Binnen de politie wordt nauw samengewerkt tussen de teams Zeden en als onderdeel daarvan
de Teams Bestrijding Kinderpornografie en Kindersekstoerisme en de Teams Digitale
Opsporing en het Team High Tech Crime. De expertise en opgedane ervaringen in deze
domeinen komen ten goede aan deze specifieke aanpakken.
Tegelijkertijd onderkent de Ministerie van Justitie en Veiligheid de toenemende druk
op de opsporing, onder meer door het gestegen aantal meldingen. Mede daarom is de
Kamer op 15 juni 2018 geïnformeerd over de wijze waarop de extra beschikbare middelen
uit het regeerakkoord wil inzetten.6 Een stevig accent is gelegd op een toekomstgerichte versterking van de opsporing.
Er wordt substantieel geïnvesteerd in het versterken van de aanpak van cybercrime
en internationale samenwerking door het hiertoe aanstellen van 111 fte bij de landelijke
eenheid – waarvan 46 fte voor cybercrime – en 60 fte agenten met specifieke digitale
expertise ten behoeve van de regionale eenheden. Criminelen maken immers volop gebruik
van de nieuwe mogelijkheden van internet en onze globaliserende wereld. Deze middelen
zijn gericht op versterking van de bredere aanpak van cybercrime.
Naast juridische beperkingen voor de digitale opsporing, voortvloeiende uit het wettelijk
kader, dient per geval een proportionaliteitsafweging te worden gemaakt. Met de financiële
middelen (30 mln.) die in 2018 reeds zijn vrijgemaakt voor diverse betrokken partijen
voor onder andere «cyber», wordt ook in algemene zin de digitale expertise (tools)
van de politie versterkt.
De NRMSGK stelt dat de «hackbevoegdheid» van de politie «waar mogelijk en noodzakelijk»
moet worden ingezet. Deze bevoegdheid is in het wetsvoorstel Computer Criminaliteit
III7 opgenomen als de bevoegdheid tot binnendringen in geautomatiseerd werk. Inzet van
deze bevoegdheid is mogelijk, mits wordt voldaan aan wettelijke vereisten, waaronder
de toepasselijke wettelijke strafbedreiging. Ook kan deze bevoegdheid ondersteunend
zijn aan de programmatische hernieuwde aanpak van online seksueel kindermisbruik/kinderporno.
Uit bovenstaande volgt dat door de betrokken partijen hard wordt gewerkt aan de intensivering
van digitale opsporing. De gewenste additionele focus van opsporing wordt op dit moment
niet bewerkstelligt door een onderzoek of het aanpassen of wijzigen van instructies
of aanwijzingen.
3. Registreer verwijzing slachtoffers: de Nationaal Rapporteur beveelt de Nationale Politie
aan inzichtelijk te maken: (a) waarom een slachtoffer na het informatief gesprek besluit
geen aangifte te doen en (b) naar welke hulpverlening dit slachtoffer is doorverwezen.
Reactie op aanbeveling 3:
De specifieke overwegingen van slachtoffers bij het doen van aangifte is recent onderzocht
door het WODC.8
9 In de beleidsreactie aan de Kamer heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven welke aanbevelingen
uit het WODC-onderzoek, op welke wijze zullen worden opgepakt.10 Hierin staat gemeld welke acties er van start zijn gegaan om de rechtspositie van
zedenslachtoffers te verbeteren, en welke extra aandacht voor hen nodig is voor de
toegang tot zorg en recht.
Naar aanleiding van de EU-richtlijn minimumnormen is de positie van het slachtoffer
in de wetgeving, beleid en instructies van het OM versterkt. Bij het bewerkstelligen
van maatwerk richting het slachtoffer wordt de kwetsbaarheid van het slachtoffer mede
als uitgangspunt genomen. In de Aanwijzing Zeden van het OM is bovendien meer aandacht
voor de bescherming van slachtoffers tegen secundaire victimisatie, waarbij specifiek
gelet wordt op het beperken van het aantal ondervragingen en het vermijden van onnodige
vertraging van het proces. Ook is daarin aandacht voor de verantwoordelijkheden jegens
(minderjarige) slachtoffers, onder meer vanuit het oogpunt van de veiligheid van slachtoffers
en specifieke (beschermings-)behoeften van minderjarige slachtoffers.
De overheid – inclusief de politie – zet al geruime tijd in om de drempels bij het
melden van seksueel misbruik zo laag mogelijk te maken. Het Centrum Seksueel Geweld
(CSG) heeft een belangrijke rol hierin, waar slachtoffers laagdrempelig terecht kunnen
voor psychische ondersteuning, forensisch-medisch onderzoek en medische zorg. Daarnaast
werkt de strafrechtketen ook samen met instanties zoals Slachtofferhulp Nederland,
Veilig Thuis, GGD en GGZ-instellingen om regionaal een laagdrempelige toegang tot
het recht en de zorg voor slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld mogelijk
te maken.
De politie start bij zedenzaken met een informatief gesprek. Het informatief gesprek
dient enerzijds om de melder te informeren over de gevolgen van het doen van aangifte
en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Daarnaast wordt informatie
gegeven over de mogelijkheden van hulpverlening, slachtofferrechten en juridische
bijstand. Anderzijds wordt op basis van de inhoud van het gesprek door politie en
OM afgewogen of strafrechtelijk optreden aangewezen is, en zo ja, op welke wijze.
Aangifte doen is geen vrijblijvende zaak. Een eenmaal gedane aangifte kan niet worden
ingetrokken en is de start van een strafrechtelijk onderzoek. Een slachtoffer kan
desgewenst wel na het doen van aangifte schriftelijk laten weten wat de (eventueel
veranderde) wensen zijn rondom strafvervolging.
Na het informatief gesprek wordt een melder in beginsel een bedenktijd gegund voor
het doen van aangifte. Dit geldt met name voor gevoelige situaties waarin de melder
en de verdachte elkaar kennen. De bedenktijd bestaat omdat een strafrechtelijk onderzoek
en strafproces heel bezwarend kan zijn voor een slachtoffer. Het is belangrijk om
daar bewust bij stil te staan, voordat de stap van aangifte wordt gedaan. De politie
begeleidt het slachtoffer naar een Centrum Seksueel Geweld om daar medische, psychische
en forensische zorg te krijgen. Zo kunnen – met instemming van het slachtoffer – sporen
worden veilig gesteld en kan het slachtoffer medische zorg krijgen, bijvoorbeeld om
een SOA te voorkomen. In het CSG kan het slachtoffer spreken met de zedenrechercheur,
waarbij dan bijvoorbeeld het informatieve gesprek plaatsvindt.
Als het slachtoffer zich een grondig en afgewogen oordeel heeft gevormd over de consequenties
van het inzetten van het proces van opsporing en vervolging en af wil zien van de
bedenktijd, dan kan meteen een aangifte worden opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld ook
in situaties van actueel misbruik of heterdaadsituaties.
Het voeren van een informatief gesprek met een minderjarig slachtoffer vergt de juiste
inzet van de politie. Om die reden worden hierbij vaak door de politie gedragsdeskundigen
en andere relevante disciplines betrokken. Dat gebeurt zeer zorgvuldig waarbij zoveel
mogelijk rekening wordt gehouden met de (specifieke) kwetsbaarheid van het minderjarige
slachtoffer. Dit alles ten einde het slachtoffer zo min mogelijk te belasten. Ook
de zedenofficieren van het OM zijn gespecialiseerd en professioneel in de omgang met
minderjarige zedenslachtoffers.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Indieners
-
Indiener
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Medeindiener
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming