Brief regering : Appreciatie Deloitte rapport grensoverschrijdend gedrag bij de VN
35 000 XVII Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2019
Nr. 61
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 februari 2019
In het najaar van 2018 heeft Secretaris-Generaal Guterres accountantskantoor Deloitte
gevraagd onderzoek te doen naar seksuele intimidatie op de werkvloer binnen het brede
VN-systeem. Daaruit is het Deloitte Safe Space Report voortgekomen. Op 25 januari 2019 heeft de algemene commissie Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking van uw Kamer verzocht een appreciatie van het rapport
te geven, alsmede een appreciatie van de kritiek op het vijfpuntenplan van Secretaris-Generaal
Guterres.
Bevindingen rapport
Het rapport van Deloitte laat zien dat 33 procent van de meer dan 30 duizend respondenten
– 17,1 procent van de bevraagde medewerkers vulde de enquête in – in de afgelopen
twee jaar op zijn minst één vorm van seksuele intimidatie heeft ervaren. Het rapport
geeft aan welke specifieke gedragingen onder de noemer van seksuele intimidatie vallen
én het percentage per specifieke gedraging. Het betreft een breed spectrum. Uit de
cijfers blijkt dat de meest voorkomende vorm van seksuele intimidatie, «het vertellen
van seksueel getinte verhalen die als beledigend werden ervaren door de respondent»,
door 21,7 procent van de respondenten is ervaren. Aan de andere kant van het spectrum
blijkt dat 1,3 procent van de respondenten een poging tot aanranding heeft ervaren,
waar ook (poging tot) verkrachting toe behoort. Tenslotte wijst het rapport erop dat
vrouwen, jongeren, leden van de LGBTQI-gemeenschap en tijdelijke krachten bovengemiddeld
slachtoffer zijn.
Het rapport gaat ook in op het vertrouwen in de werking van preventie-, meldings-
en responsmechanismen binnen het VN-systeem, of het gebrek hieraan. Dit uit zich in
verschillende vormen: 16,9 procent van de respondenten geeft bijvoorbeeld aan dat
zij er niet in geloven dat daders gestraft worden, 18,7 procent vreest dat melding
van een incident een negatief effect kan hebben op hun carrière. Speciale instellingen
die bedoeld zijn voor de aanpak van grensoverschrijdend gedrag, zoals ombuds- en integriteitsfuncties,
worden maar in geringe mate gebruikt. Daarnaast blijkt ook dat 40 procent van de respondenten
niet gelooft dat het senior management het zero tolerance beleid van Secretaris-Generaal Guterres werkelijk omarmt.
Het rapport doet ook een aantal aanbevelingen. Deloitte adviseert om meer aandacht
te besteden aan het bevorderen van een gezonde en veilige werkcultuur die gekarakteriseerd
wordt door beleefdheid, inclusie en respect. De zero tolerance cultuur moet versterkt worden, o.a. door het aanmoedigen van slachtoffers en getuigen
om melding te doen van de meest voorkomende vormen van seksuele intimidatie. Dit geldt
in het bijzonder voor de hierboven genoemde, meest kwetsbare stafleden. Verder doet
Deloitte een aantal procesmatige aanbevelingen. Senior managers zouden naar aanleiding
van dit rapport bijvoorbeeld het VN-leiderschap moeten informeren over maatregelen
die zij nemen binnen hun eigen organisaties.
Appreciatie
Het rapport en de cijfers geven aan dat binnen het VN-systeem grensoverschrijdend
gedrag breed voorkomt. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat slechts 17,1 procent
van de bevraagde medewerkers de enquête heeft ingevuld. Het lage responspercentage
kan de uitkomsten van het onderzoek hebben beïnvloed, al is het moeilijk vast te stellen
op welke manier en het rapport doet daar ook geen uitspraken over. Verder is het niet
zeker dat alle respondenten hetzelfde verstaan onder seksuele intimidatie. De grens
van wat acceptabel is, kan per groep verschillen, zeker binnen multiculturele organisaties
als die van het VN-systeem. Het staat echter buiten kijf dat de cijfers duiden op
een onveilige werkomgeving voor VN- én non-VN-staf.
Ik neem de bevindingen uit het rapport heel serieus. Het toont aan dat, in te veel
gevallen, VN-organisaties nog niet een goed ingericht preventie- en responsmechanisme
hebben, waardoor een cultuur van straffeloosheid wordt ervaren. Nederland verwelkomt
daarom de aanbevelingen in het rapport en benadrukt in contacten met VN-organisaties
de noodzaak deze aanbevelingen op te volgen.
Secretaris-Generaal Guterres heeft in februari 2018 al vijf concrete stappen gepresenteerd
waarmee hij poogt seksuele intimidatie aan te pakken. U verzocht mij in te gaan op
de kritiek op dit vijfpuntenplan. In algemene termen wordt kritiek geuit op de SGVN
en verschillende VN-organisaties vanwege een tekortschietende concrete aanpak van
(seksuele) intimidatie, en seksuele uitbuiting en -misbruik bij incidenten uit het
verleden. Hierdoor is er niet altijd vertrouwen dat dit in de toekomst beter zal worden
aangepakt.
Om dit succesvol te doen, zal de VN een aantal belangrijke verbeteringen moeten doorvoeren.
Niet alleen ten aanzien van interne onderzoekscapaciteit en openheid in de werkcultuur,
maar ook in de aansturing en onderlinge verantwoording van organisaties. Het VN-systeem
is sterk gedecentraliseerd, dus iedere organisatie heeft veel autonomie. Voor een
gedegen aanpak van seksuele uitbuiting en misbruik en grensoverschrijdend gedrag moet
beter worden samengewerkt. Verder blijkt het moeilijk om grensoverschrijdend gedrag
te bewijzen en daardoor te bestraffen. De mate van bewijslast en rechtsbescherming
in HR-context moet daarom ook worden herzien.
De SGVN heeft ter opvolging van zijn plan een High-Level Task-Force on Sexual Harassment aangesteld, onder leiding van onder-Secretaris-Generaal Jan Beagle. Zij heeft in
november 2018 het UN System Model Policy on Sexual Harassment gepresenteerd aan de Chief Executive Board, waarin alle grote multilaterale instellingen
vertegenwoordigd zijn. Hiermee moet de steun voor slachtoffers van seksuele intimidatie
en van de onderzoekscapaciteit worden verbeterd. Momenteel wordt een VN-brede screening
database ontwikkeld waarin daders van grensoverschrijdend gedrag zijn opgenomen, zodat
wordt voorkomen dat ze makkelijk naar een andere organisatie kunnen overstappen. Grensoverschrijdend
gedrag kan niet in een keer worden voorkomen of uitgebannen. Het is nu zaak voor de
VN dit nieuwe beleid ook goed te implementeren en voor ons om de VN daarop te beoordelen.
Nederlandse inzet
Het afgelopen jaar heb ik het beleid ten aanzien van grensoverschrijdend gedrag binnen
de ontwikkelings- en humanitaire sector verder ontwikkeld en uitgevoerd, voor multilaterale
instellingen zoals de VN en de Wereldbank, maar ook voor NGO’s en de private sector
waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken een werkrelatie mee heeft (zie laatste
Kamerbrief, 15 november 2018, Kamerstuk 35 000 XVII, nr. 10). Hard oordelen over incidenten door bijvoorbeeld donorgeld te bevriezen, kan de
druk om incidenten niet te melden juist vergroten. Immers, door melden kan het voortbestaan
van de organisatie en dus de carrière van alle medewerkers op het spel komen staan.
Nederland hanteert daarom het principe van zero tolerance for inaction.
Nederland dringt er bij organisaties op aan dat zij goed ingerichte en gefinancierde
preventie- en responsmechanismen hebben met instanties die vertrouwelijk te werk gaan,
degelijk onderzoekswerk verrichten en vervolgens, indien van toepassing, de juiste
strafmaatregelen nemen. Wanneer incidenten plaatsvinden moeten slachtoffers, getuigen
en klokkenluiders zich gesterkt voelen om melding te doen, onder andere doordat toegang
tot eerlijke rechtsgang geborgd is. Deze procedures werken alleen op basis van vertrouwen
bij het personeel én volledige steun van het management. Alleen zo ontstaat een cultuur
van transparantie en wordt de veiligheid op de werkvloer groter.
Donoren en lidstaten hebben een belangrijke rol te spelen in een succesvolle aanpak.
Nederland is samen met het VK een belangrijke aanjager van de dialoog op dit onderwerp.
De 22 toezeggingen1 tijdens de Safeguarding Summit zijn middels een brief in december nogmaals bij de
SGVN en alle leden van de Chief Executive Board onder de aandacht gebracht.
Donoren kunnen er ook op sturen dat er voldoende budget naar de onderzoeks- ombuds-
en integriteitsfuncties gaat. Dat betekent wellicht ook dat ze minder strak kunnen
oormerken of moeten accepteren dat overheadkosten, ter ondersteuning van het in stand
houden van een organisatie, omhoog kunnen gaan.
Grensoverschrijdend gedrag en Sexual Exploitation and Abuse2 (SEA) wordt nu ook opgenomen als onderwerp in de scorecards, het beoordelingskader
en de juridische overeenkomsten met multilaterale instellingen. Met vijftien organisaties
is inmiddels een paragraaf vastgelegd over grensoverschrijdend gedrag en SEA voor
(een deel van) de contracten voor een Nederlandse bijdrage. Met andere organisaties
zijn de gesprekken hierover gaande of moet de dialoog hierover nog worden gestart,
omdat er nog geen contractvernieuwing heeft plaatsgevonden. Omdat iedere organisatie
en de financieringsvorm weer net anders is, moet maatwerk worden geleverd. Daarvoor
trekt Nederland ook op met internationale partners. Op termijn zullen de teksten en
terminologie in contracten immers internationaal helemaal gelijk moeten worden getrokken
om de administratieve druk te minimaliseren.
Dit jaar zal de grootste nadruk komen te liggen op het stimuleren van een structurele
aanpak bij multilaterale instellingen, samen met andere donoren en lidstaten van de
VN. Ik zal ook onderzoeken op welke manier Nederland de VN tijdelijk kan ondersteunen
op dit terrein, met expertise en training en door het financieren van JPO’ers op ombuds-
HR- en integriteitsfuncties. Verder onderzoek ik of Nederland een bijdrage kan leveren
aan het UN Trustfund for Victims of SEA.
Nederland loopt internationaal gezien voorop met het opnemen van grensoverschrijdend
gedrag en SEA en grensoverschrijdend gedrag in onze multilaterale dialoog. In het
komende jaar zal ik op dit terrein nog meer samenwerking zoeken met andere landen,
binnen bestaande en nieuw gevormde netwerken. Alleen door hier samen structureel werk
van te maken, is er een kans dat we het aantal incidenten op termijn verkleinen.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking