Brief regering : Beleidsreactie op de Arbobalans 2018
25 883 Arbeidsomstandigheden
Nr. 340 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 februari 2019
Op 31 januari jl. heeft TNO de tweejaarlijkse Arbobalans gepubliceerd. De Arbobalans
20181 geeft een actueel beeld van de kwaliteit van arbeid en arbeidsomstandigheden. Beroepsziekten
en ongevallen zorgen nog altijd voor veel persoonlijk leed. Verzuim kost werkgevers
en de maatschappij als geheel miljarden per jaar. Daarom is het goed dat ontwikkelingen
op de voet worden gevolgd en is een blijvende inzet op arbeidsomstandigheden, vanuit
het departement, maar vooral ook van werkgevers en werknemers, van groot belang.
Voor de Arbobalans wordt gebruik gemaakt van diverse monitors en onderzoeken.2Het geeft inzicht in een aantal positieve ontwikkelingen, maar ook in waar blijvende
of mogelijk verhoogde inzet nodig is. In deze editie van de Arbobalans is er bovendien
bijzondere aandacht voor flexwerkers.
Graag grijp ik dit overzicht en de inzichten die het biedt aan om uw Kamer te informeren
over de belangrijkste uitkomsten. Om de arbeidsomstandigheden in Nederland blijvend
te kunnen verbeteren moeten verschillende belanghebbenden hun verantwoordelijkheid
kennen en nemen. Arbeidsomstandigheden zijn in de eerste plaats de verantwoordelijkheid
van werkgevers. Dit gebeurt in directe samenspraak met de werknemers, die de verantwoordelijkheid
mede dragen. Denk hierbij aan gebruik van instemmingsrecht dat ondernemingsraden en
personeelsvertegenwoordigingen hebben voor wat betreft regelingen op het gebied van
arbeidsomstandigheden.
Met wet- en regelgeving zijn de kaders gegeven waarbinnen werkgevers en werknemers
hun beleid over gezond en veilig werken moeten vormgeven. Naast het stellen van dit
kader kent de rol van de overheid drie invalshoeken. Ten eerste is er bewustwording
van de vraagstukken en voorlichting daarover. Een voorbeeld is het goed bezochte Arboportaal,
gericht op werkgevers en werknemers. Ten tweede faciliteert de overheid verbeteringen
door middel van tools, hulpmiddelen en kennisontwikkeling. Ten derde is er de handhaving
van wettelijke verplichtingen om toe te zien op naleving.
De resultaten van de Arbobalans nopen enerzijds tot de aanscherping van een aantal
speerpunten in mijn huidige beleid; anderzijds leiden ze tot een aantal nieuwe aandachtsgebieden.
In het bijzonder ga ik in op de naleving van de verplichtingen uit de Arbeidsomstandighedenwet
(Arbowet) door bedrijven. De Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) vormt de basis
voor de waarborgen op gezond en veilig werken. Het ontbreken in veel bedrijven van
een RI&E is een aandachtspunt omdat hiermee de basis voor preventiemaatregelen ontbreekt.
De naleving van deze verplichting uit de Arbowet kan beter en moet beter. Ik wil daarom
enerzijds bedrijven ondersteunen bij het uitvoeren van een RI&E. Anderzijds verhoog
ik de boete voor het niet beschikken over een RI&E van maximaal € 3.000 naar maximaal
€ 4.500 voor bedrijven met meer dan 500 werknemers. Op pagina 4 van deze brief ga
ik hier nader op in.
Algemene trends en ontwikkelingen
Werkenden in Nederland
De afgelopen jaren zijn steeds meer Nederlanders aan het werk gegaan. Bijzonder positief
is dat de werkzame beroepsbevolking is gegroeid van 8,1 miljoen in 2007 naar 8,6 miljoen
in 2017. Van deze 8,6 miljoen werken 1,1 miljoen als zelfstandige, ten opzichte van
0,7 miljoen in 2007. Deze toename is met name terug te leiden tot het aantal zzp’ers,
zowel in absolute als in relatieve zin. In 2007 bestond 9% van de beroepsbevolking
uit zzp’ers, in 2017 is dat 12%.
Het opleidingsniveau in Nederland stijgt, niet alleen onder werkenden, maar onder
de gehele beroepsbevolking. Het aandeel hoogopgeleide werknemers stijgt van 29% naar
35%.
Er is een daling in het aantal werkenden in technische en agrarische beroepen. Dit
geldt voor zowel werknemers als zzp’ers.
Kwaliteit van arbeid
Ik constateer dat het aandeel werknemers dat op het werk te maken krijgt met fysieke
belasting (regelmatig kracht zetten, ongunstige werkhouding, herhaalde bewegingen)
niet is toegenomen, maar stabiel is gebleven. Hetzelfde geldt voor lawaai, gevaarlijk
werk en werk met gevaarlijke stoffen. Hoewel deze trend van stabilisatie positief
is, beschouw ik iedere werkende die hiermee in aanraking komt er als één te veel.
Het verzuimpercentage ligt in de periode 2007 tot 2017 tussen 3,7% en 4,2%. In 2017
verzuimden werknemers 4 van de 100 werkdagen (4%). Het gemiddeld aantal verzuimdagen
lag in de periode 2014–2017 lager dan in de jaren 2007–2013. Het aantal verzuimdagen
dat aan werk gerelateerd is, was in 2017 met 46% hoger dan voorheen. In 2015 was dit
42%.
De kans op een ongeval met verzuim tot gevolg is in 2017 (1,6%) ten opzichte van 2015
en 2016 (beide 1,4%) licht gestegen. Positief is dat in de bouw de daling van het
aantal arbeidsongevallen met verzuim tot gevolg in 2017 doorzet (van 2,4% in 2016
naar 1,7% in 2017) en de inspanningen van alle partijen om de veiligheid te verbeteren
lijkt te worden beloond.
Het aantal dodelijke slachtoffers van arbeidsongevallen neemt af. In de periode 2005–2011
was het aantal dodelijke arbeidsongevallen gemiddeld 49 tegen 39 in de periode 2012–2016.
Europees gezien is de kans op een dodelijk arbeidsongeval in Nederland het laagst
(0,8 per 100.000 werknemers tegen gemiddeld 2,4 per 100.000 in Europa).
Aanscherping speerpunten in huidig beleid
Werkgevers en werknemers staan gezamenlijk voor de opgave om te voorkomen dat werkenden
uitvallen door werk. In heel veel gevallen gaat dat goed. Met de Arbobalans in de
hand scherp ik binnen het staande beleid en handhavingsbeleid een aantal speerpunten
aan, en identificeer ik een aantal gebieden waar blijvende aandacht nodig is.
Terugdringen arbeidsongevallen
De Arbobalans laat een stijging in het aantal arbeidsongevallen met verzuim zien.
Ik vind het dan ook belangrijk een bijdrage te leveren aan het veiligheidsbeleid in
bedrijven om zo, samen met de inspanningen van werkgevers, het aantal arbeidsongevallen
terug te dringen. Met name op het punt van bewustzijn en cultuur binnen een organisatie
is er nog veel te winnen. Het project Veiligheidscultuur en -gedrag, dat als doel
heeft deze veiligheidscultuur in bedrijven te versterken, biedt de Inspectie SZW inzicht
in nieuwe wijzen om handelend op te treden. Toepassing van die handvatten in de sector
bouw moet komend jaar zicht geven op de potentie om de veiligheidscultuur op bedrijfs-
en sectorniveau nog meer te bevorderen. Daarnaast voer ik dit jaar een aantal «gedragsexperimenten»
uit om nieuwe interventies, zoals nudging, te testen op het stimuleren van veilig
gedrag en het verkleinen van de risico’s op ongevallen.
Hoe eerder gezond en veilig werken in het onderwijs wordt aangeleerd hoe beter dit
in de praktijk kan worden gebracht wanneer men toetreedt tot de arbeidsmarkt. Werkgevers
geven het signaal dat hier op dit moment tijdens de opleiding te weinig aandacht voor
is. Voor het beroepsonderwijs is daarom, met ondersteuning van mijn departement, een
keuzemodule ontwikkeld: «Blijvend fit, veilig en gezond werken». Scholen kunnen in
het studiejaar 2019–2020 advies op maat krijgen om deze module specifiek te maken
voor de betreffende beroepsopleiding.
Ik financier daarnaast een omvangrijk programma bij het RIVM: Expertisecentrum Arbeidsveiligheid.
Dit centrum is actief met het ontwikkelen en delen van kennis op het gebied van arbeidsveiligheid,
veiligheidscultuur en -gedrag. De database Storybuilder met informatie over meer dan
30.000 ongevallen die door de Inspectie SZW zijn onderzocht, vormt de basis van de
activiteiten. Het RIVM analyseert de veiligheidsproblematiek in sectoren en arbeidssituaties,
publiceert daarover en werkt met sectoren samen om die kennis om te zetten in effectieve
maatregelen.
Om zicht te krijgen op veiligheidsvraagstukken van de toekomst en de mogelijkheden
om risico’s te beperken, voert het ministerie met steun van TNO en het RIVM een brede,
maatschappelijk discussie met als doel een toekomstagenda arbeidsveiligheid op te
stellen.
Terugdringen beroepsziekten
In de Arbobalans komt wederom naar voren dat jaarlijks een groot aantal mensen een
beroepsziekte oploopt, vastgesteld door een arts. In 2016 waren dit 222.600 werknemers.
Een beroepsziekte veroorzaakt allereerst groot persoonlijk leed. Daarnaast zorgt het
voor veel extra ziekteverzuim, in totaal bijna 6,9 miljoen dagen (14% van het totale
verzuim in 2016). Een van de belangrijkste oorzaken van beroepsziekten is blootstelling
aan gevaarlijke stoffen. Het jaarlijks aantal sterfgevallen door beroepsziekten is
ongeveer 4.100 mensen, waarvan 3.000 sterfgevallen door blootstelling aan gevaarlijke
stoffen, een ongelooflijk aantal. Ik vind het noodzakelijk om samen met betrokken
partijen eraan te blijven werken dit aantal naar beneden te krijgen.
Mijn beleid is erop gericht dat wordt voorkomen dat werkenden gezondheidsschade oplopen
door het werk. Naast het stellen van wettelijke kaders en het toezicht daarop, zet
ik in op agendering, bewustwording en kennisdeling over gezondheidsrisico’s. Dit gebeurt
onder andere via het programma Preventie Beroepsziekten, dat zich in 2018 en 2019
richt op het werken met gevaarlijke stoffen. Een belangrijk onderdeel hiervan is een
brede bewustwordingscampagne die bedrijven moet stimuleren om meer en betere preventiemaatregelen
te nemen. Daarnaast ondersteun ik verschillende initiatieven van branches en beroepsgroepen
om veilig werken met gevaarlijke stoffen te verbeteren. Vanaf 2020 zal het programma
beroepsziekten zich (daarnaast) gaan richten op het voorkomen van klachten door fysieke
belasting, zoals zwaar tillen, herhalende bewegingen en ongemakkelijke werkhoudingen.
Op het terrein van gevaarlijke stoffen gaat het Ministerie van SZW komend jaar samen
met stakeholders aan de slag om het functioneren en de inrichting van de arbobeleidscyclus,
met bijzondere aandacht voor het MKB, verder te verbeteren. Voorstellen moeten bijdragen
aan een betere toepassing van de arbobeleidscyclus en de totstandkoming van een RI&E,
het individuele blootstellingsregister en het arbeidsgerelateerde gezondheidsdossier.
Belangrijk hierin is de samenwerking tussen de betrokken partijen, met het doel te
komen tot een gezamenlijke proactieve benadering gericht op maximale preventie van
blootstelling op de werkplek. Over de voortgang zal ik uw Kamer voor de zomer rapporteren.
Een zorgwekkende ontwikkeling is de groei van het aantal mensen dat te maken krijgt
met een beroepsziekte veroorzaakt door psychosociale arbeidsbelasting. Hier kom ik
later in deze brief op terug.
Toereikende arbeidsgerelateerde zorg
Naast de groei van de werkzame beroepsbevolking, is het aandeel werknemers in de leeftijdscategorie
45 tot 64 jaar gestegen van 34% naar 40%, het aandeel oudere zzp’ers is, in lijn met
de prognose, gestegen van 48% naar 59%. Dat mensen langer doorwerken vergroot het
belang om gedurende de hele loopbaan te zorgen voor gezond en veilig werk. Mijn inzet
in den brede is dan ook allereerst gericht op preventie van beroepsziekten en ongevallen.
Meer werkenden en meer oudere werknemers betekent praktisch meer vraag naar arbeidsgerelateerde
zorg. Om te investeren in de duurzame kwaliteit en borging van afdoende zorgaanbod,
zet ik samen met de beroepsgroepen en andere betrokken partijen in op verschillende
sporen. Over mijn inzet hierop, informeer ik u op korte termijn middels een separate
brief.
Een ouder wordende beroepsbevolking, betekent ook een beroepsbevolking die vaker te
maken krijgt met chronische ziekten. Blijven werken is voor veel werkenden met een
chronische aandoening belangrijk om mee te blijven doen in de samenleving, maar om
dit mogelijk te maken is wel de juiste ondersteuning nodig. Mijn departement neemt
deel aan de SER-werkgroep «chronisch zieke werkenden», die medio 2017 is ingericht
om opvolging te geven aan het SER-advies «Werk van belang voor iedereen» (2016), en
naar aanleiding van de kabinetsreactie (november 2016) op dat advies (Kamerstuk 29 355, nr. 59). SZW is voorts betrokken bij het initiatief van de SER en Fit for Work om op 11 april
aanstaande een symposium te wijden aan werkbehoud van chronisch zieken.
Achterblijvende naleving en boetes
De Arbobalans stelt dat naleving van de verplichtingen vanuit de Arbowet door werkgevers
na de financiële crisis beter op gang is gekomen. Toch blijkt dat nog altijd slechts
45% van de bedrijven RI&E heeft. Dat is absoluut te weinig. De RI&E vormt immers de
elementaire basis voor goed beleid voor gezond en veilig werken op organisatieniveau.
Ik vind het dan ook essentieel dat werkgevers meer aan preventie gaan doen en dat
de naleving verbetert. Sectorale werkgevers- en werknemersorganisaties kunnen een
belangrijke rol vervullen door hun achterban te wijzen op het belang van de RI&E en
het Plan van Aanpak en hierbij ondersteuning te verlenen. Ik zal de werkgevers en
werknemersorganisaties op deze rol aanspreken.
Enerzijds wil ik inzetten op voorlichting en ondersteuning van bedrijven bij het uitvoeren
van een RI&E middels het Steunpunt RI&E en branche RI&E-instrumenten. Daarbij hoort
ook het opstellen van een Plan van Aanpak en de positionering van de preventiemedewerker.
Hierbij wordt nauw aangesloten bij het Maatschappelijk Actie Programma Arbeidsomstandigheden
(MAPA) uitgevoerd door TNO. De steun zal met name gaan naar die bedrijven die wel
willen maar (nog) niet-kunnen of niet-weten; en dan in het bijzonder naar de kleine
bedrijven.
Anderzijds moeten bedrijven simpelweg voldoen aan hun wettelijke verplichtingen, hiervoor
is handhaving nodig. Zoals in mijn brief van 15 november jl.3 aangegeven, zal de Inspectie SZW de komende jaren inzetten op de verbetering van
de naleving van de kernverplichtingen van de Arbowet.
De verplichting tot het moeten beschikken over een RI&E is geregeld in artikel 5,
eerste lid, van de Arbowet. De boete voor het ontbreken van een RI&E valt nu in categorie
4 met een normbedrag van € 3.000 voor bedrijven met 500 of meer werknemers. Voor bedrijven
met minder dan 5 werknemers betreft de hoogte van de boete 10% van het normbedrag
(€ 300). In de bijlage bij deze brief is opgenomen hoeveel bedrijven in de periode
2011–2017 een boete of ander soort sanctie hebben ontvangen wegens het ontbreken van
een RI&E4.
Gezien het hiervoor geduide grote belang van de RI&E voor het arbobeleid in een organisatie,
ben ik voornemens om de boete voor bedrijven die de verplichtingen met betrekking
tot de RI&E onvoldoende naleven te verhogen naar categorie 5 in de tarieflijst behorende
bij de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving met een normbedrag
van € 4.500. Daarnaast ben ik voornemens om de situatie waarin de werkgever in het
geheel niet beschikt over een RI&E aan te merken als een overtreding met directe boete
(ODB). De Inspectie SZW kan in zo’n geval direct een boete opleggen in plaats van
een eis of een waarschuwing.
Ik ben tevens van plan ook voor de overige onderdelen van artikel 5 van de Arbowet
het normbedrag met één categorie te verhogen. Voor artikel 5, derde lid, van de Arbowet,
met betrekking tot het Plan van Aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen worden
genomen en binnen welke termijn, heb ik het voornemen het normbedrag te verhogen met
twee categorieën van € 750 naar € 3.000. Het Plan van Aanpak vervult namelijk een
minstens even belangrijke rol als de RI&E zelf. De situatie waarin de werkgever in
het geheel niet beschikt over een Plan van Aanpak wordt eveneens aangemerkt als een
overtreding met directe boete.
De verhoging van het normbedrag met één categorie gaat ook gelden voor artikelen 4.2,
4.2a en 4.13 van het Arbobesluit. Die bepalingen bevatten nadere voorschriften ten
aanzien van de RI&E over het werken met gevaarlijke stoffen waaronder kankerverwekkende
stoffen en stoffen die voor de reproductie toxisch zijn. Deze boetes kunnen door de
Inspectie SZW worden opgelegd indien er na een eis of waarschuwing geen verbetering
is opgetreden, de zogenoemde overige overtreding (OO).
De Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving wordt op deze punten
aangepast in de eerste helft van 2019. Daarmee ga ik ervan uit dat de motie van de
leden Van Kent en Voortman is afgehandeld.5
Tot slot is vanuit de middelen voor het Inspectie Control Framework (ICF), onlangs
het programma Eerlijk, Gezond en Veilig Werken gestart met als doel bij te dragen
aan een betere naleving van de regels via preventie en bewustwording. Middels het
programma wil ik het eigen initiatief in sectoren, brancheorganisaties en bedrijven
bevorderen om vanuit goed werkgeverschap te werken aan eerlijk, gezond en veilig werk.
Streven is daarnaast om met dit programma behalve bij werkgevers ook meer bewustwording
te creëren bij en voor specifieke doelgroepen werkenden ten aanzien van de thema’s
eerlijk, gezond en veilig werk. Gedacht kan worden aan doelgroepen als arbeidsmigranten,
jongeren en flexwerkers.
Nieuwe aandachtsgebieden
De Arbobalans heeft ook een signaleringsfunctie ten opzichte van opkomende thema’s,
bijvoorbeeld door veranderingen op de arbeidsmarkt of technologische ontwikkeling.
Hieronder ga ik in op die zaken die op basis van de uitkomsten nadere aandacht of
onderzoek behoeven.
Psychosociale Arbeidsbelasting (PSA)
De Arbobalans laat zien dat het aantal mensen dat hoge taakeisen ervaart, de afgelopen
10 jaar is toegenomen, tegelijkertijd is er een daling in de ervaring van autonomie
waar te nemen. Andere psychosociale factoren, zoals hoge emotionele belasting en ongewenst
gedrag zijn ongeveer gelijk gebleven. Psychosociale arbeidsbelasting kan leiden tot
burn-outklachten. Het aantal werknemers met burn-outklachten is in 10 jaar tijd gestegen
van 11% naar 16% (2017). Ook komt in de Arbobalans naar voren dat psychosociale arbeidsbelasting
een rol speelt bij het ontstaan van arbeidsongevallen.
Het onderwerp staat inmiddels duidelijk op de agenda. Het is vooral aan werkgevers
en werknemers om over dit onderwerp met elkaar in gesprek te gaan en passende maatregelen
te nemen op organisatieniveau. Dit ondersteun ik door het verspreiden van kennis en
handreikingen via onder meer het Arboportaal.
Ook zet ik in op het tegengaan van ongewenste omgangsvormen op het werk zoals pesten,
discriminatie en seksuele intimidatie. De afgelopen maanden is er op diverse bijeenkomsten
aandacht gegeven aan deze ongewenste omgangsvormen.
Dit jaar laat ik een breed onderzoek doen naar de mechanismen achter de verhoogde
kans op een burn-out bij een aantal risicogroepen zoals vrouwen en jongeren en in
risicosectoren zoals de zorg. Conform de motie van het lid Renkema6, waarmee de regering wordt verzocht onderzoek te laten doen naar de effecten van
maatschappelijke ontwikkelingen op het aantal burn-outs, zal in dit onderzoek ook
worden gekeken naar de samenhang met maatschappelijke trends en ontwikkelingen zoals
toenemende druk op zowel het werk als privé.
Daarnaast initieer ik, zoals eerder aan uw Kamer gemeld7, diverse activiteiten om de rol en positie van vertrouwenspersonen te versterken.
Eind 2018 is daarnaast een onderzoek uitgevoerd naar de rol die gedragscodes kunnen
spelen om ongewenst gedrag te voorkomen en tegen te gaan. Met dit onderzoek is invulling
gegeven aan een motie van de leden Van Toorenburg en Sjoerdsma 8. In het onderzoek wordt, conform de motie, ook ingegaan op de eventuele haalbaarheid
en wenselijkheid van een landelijke gedragscode voor bedrijven. De resultaten zal
ik in het eerste kwartaal van 2019 aan uw Kamer doen toekomen.
Voorts vormt de aanpak van werkstress een belangrijk element binnen het Programma
«Vitaal Bedrijf», een initiatief van Stichting Sport & Zaken in samenwerking met VNO-NCW/MKB
Nederland. Onder het vignet «Vitaal Bedrijf» worden werkgevers gestimuleerd om in
te zetten op preventie, gezondheidsbevordering en mentale weerbaarheid. Dit programma
sluit aan bij de activiteiten in het kader van het Nationaal Preventieakkoord en wordt
financieel ondersteund door VWS. Vanuit de lopende activiteiten voor en met werkgevers
op het terrein van gezond en veilig werken, ondersteun ik dit initiatief.
Flexibilisering en arbeidsomstandigheden
Om meer zicht te krijgen op welke gevolgen de toename van flexibele arbeidsrelaties
heeft op de gezondheid en veiligheid van deze groep werkenden, heb ik TNO en het CBS
gevraagd om in de Arbobalans extra aandacht te richten op de relatie tussen flexwerk
en gezondheid en veiligheid.
Het aandeel werknemers met een flexibele arbeidsrelatie is gestegen naar 27% in 2017.
De Arbobalans laat zien dat flexibele arbeidskrachten over het algemeen onder minder
gunstige omstandigheden werken dan werknemers met een vast contract. Zo werken zij
vaker in ploegen-, avond- en nachtdienst. Ook is de fysieke arbeidsbelasting hoger.
Dit is te verklaren doordat flexwerkers relatief vaak werken in sectoren waar dit
over het algemeen hoger is, zoals bouw en industrie. Ook de psychische arbeidsbelasting
is hoger voor flexwerkers. Uitzendkrachten hebben een relatief hoge kans op een ongeval
(3,5% tegenover 1,5%). Zij werken relatief vaak in beroepen waar de kans op een ongeval
over het algemeen hoger is, zoals technische en agrarische beroepen en beroepen in
de transport en logistiek. Uitzendkrachten rapporteren, in tegenstelling tot oproep-
en invalkrachten, minder vaak een (zeer) goede algemene gezondheid, en vaker hoge
burn-outklachten. Ondanks de minder goede arbeidsomstandigheden, is het ziekteverzuimpercentage
van flexibele arbeidskrachten laag vergeleken met dat van vaste arbeidskrachten.
De gegevens in de Arbobalans tonen aan dat de verschillen in arbeidsomstandigheden
met name bestaan bij uitzendkrachten in vergelijking met vaste werknemers. Hierbij
is het goed om ons te realiseren dat onder de Arbowet het recht op de toegang tot
de bedrijfsarts via de werkgever, net als voor vaste werknemers, ook is geregeld voor
inval- en oproepkrachten en uitzendkrachten. Het feit dat het aandeel flexibele arbeidsrelaties
toeneemt, heeft echter mogelijk gevolgen voor het draagvlak van het arbobeleid in
ondernemingen. Mijn ambtsvoorganger heeft de SER gevraagd een verkenning te doen naar
de gevolgen van de veranderende arbeidsrelaties voor het gezond en veilig werken9. De gegevens in de Arbobalans, de zienswijze van de SER, de ervaringen in de praktijk
alsmede de komende beleidsdoorlichting van het begrotingsartikel Arbeidsmarkt, moeten
meer zicht geven op de gevolgen van de flexibilisering van de arbeidsrelaties voor
de gezondheid en veiligheid van werkenden en op het beleid om de eventuele negatieve
effecten te beperken. Op basis hiervan zal ik bezien wat nodig is om gezond en veilig
werken voor deze groepen te verbeteren.
Tot slot
De arbeidspopulatie verandert, maar ook ontwikkelingen als robotisering, flexibilisering,
digitalisering, maken dat de arbeidsmarkt voortdurend aan verandering onderhevig is.
Monitoringsinstrumenten als de Arbobalans geven inzicht in de gevolgen van die veranderingen
op de arbeidsomstandigheden en de kwaliteit van arbeid. Ik vind het dan ook van groot
belang deze monitoring te continueren, om deze vinger aan de pols zo blijvend mogelijk
te maken.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid