Brief regering : Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Belize inzake de status van de strijdkrachten van het Koninkrijk der Nederlanden gedurende hun aanwezigheid in Belize; Belize City, 23 november 2017 (Trb. 2018, 62)
35 139 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Belize inzake de status van de strijdkrachten van het Koninkrijk der Nederlanden gedurende hun aanwezigheid in Belize; Belize City, 23 november 2017 (Trb. 2018, 62)
A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
8 februari 2019.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt
onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden
van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven
uiterlijk op 10 maart 2019.
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 februari 2019
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb
ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 23 november
2017 te Belize City tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en Belize inzake de status van strijdkrachten van het Koninkrijk der Nederlanden gedurende
hun aanwezigheid in Belize (Trb. 2018, nr. 62).
Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt voor het Europese deel van Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
TOELICHTENDE NOTA
A. ALGEMEEN
1. Inleiding
De Defensienota 2018 beschrijft de Nederlandse ambitie om – in het kader van de tweede
hoofdtaak tot bescherming en bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit –
rondom Europa, waaronder het Midden-Oosten en delen van Afrika, veiligheid te brengen.
Een deel van die regio rondom Europa bestaat uit tropische gebieden en daarom heeft
het Ministerie van Defensie voor de opleiding en training van militair personeel en
voor de gereedstelling van eenheden behoefte aan oefengebieden in de jungle, waar
onder bijzondere omstandigheden kan worden getraind.
In 2005 namen Nederlandse eenheden voor het eerst deel aan een «International Jungle Patrol Course» in Belize. Hiervoor zijn destijds tijdelijke afspraken gemaakt in een eenjarige Status of Forces Agreement (SOFA) betreffende de juridische status van Nederlands defensiepersoneel in Belize
(Trb. 2005, nr. 41). Sinds 2009 en opvolgende jaren voert het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: Nederland)
regelmatig jungletrainingen uit in Belize in nauwe samenwerking met het Verenigd Koninkrijk.
Het Verenigd Koninkrijk heeft in Belize een militaire basis die als steunpunt fungeert
voor de jungletrainingen die de Britse krijgsmacht uitvoert. Ook Nederland maakt gebruik
van deze basis en heeft hierover sinds de aanvang van de jungletrainingen afspraken
gemaakt met het Verenigd Koninkrijk, in overeenstemming met de regeling die het Verenigd
Koninkrijk heeft getroffen met Belize. Op basis van die afspraken heeft Nederland
nu al enkele jaren zowel een «Jungle Warfare Course» als een «Jungle Warfare Instructor Course» kunnen uitvoeren.
De jungletrainingen vinden plaats in een gebied (12.000 km2) waarover Belize controle uitoefent en waar zowel Belize als Guatemala aanspraak
op maken. Sinds de Guatemalteekse onafhankelijkheid van de Britten in 1821 claimt
Guatemala meer dan de helft van het grondgebied waarover Belize (vroeger Brits-Honduras)
controle uitoefent, met inbegrip van enkele eilanden bij het toeristische rif. In
1859 erkende Guatemala Brits-Honduras en de huidige grens, maar hier kwam Guatemala
in 1940 op terug. Een geschil met het Verenigd Koninkrijk over de nakoming van verdragsafspraken
van 1859 over een wegverbinding naar de zeehaven lijkt hiervoor de aanleiding te zijn
geweest. Sindsdien is het beide landen – ook na de onafhankelijkheid van Belize (1981) –
niet gelukt tot een akkoord over deze kwestie te komen.
De bilaterale betrekkingen tussen Belize en Guatemala zijn, ondanks het geschil, over
het algemeen goed. Belize en Guatemala hebben in februari 2018 de Belize-Guatemala Joint Commission nieuw leven ingeblazen om de bilaterale betrekkingen te verbeteren en meer samenwerking
aan te gaan op het gebied van handel en toerisme.
De onenigheid over het grondgebied heeft nooit tot een militaire confrontatie geleid.
De Organisation of American States (OAS) houdt toezicht in een Adjacency Zone van één kilometer langs de bestaande grens tussen beide landen. Nederland ondersteunde
deze monitoringmissie in 2015 met EUR 50.000. Sindsdien ondersteunt Nederland deze
monitoringmissie in EU-verband. Bij tijd en wijle is het geschil aanleiding geweest
voor protesten in Guatemala en er vinden regelmatig kleine illegale activiteiten van
Guatemalteken in Belize plaats. De OAS deed afgelopen jaar 274 verificaties voor 27
incidenten. Het gaat dan veelal om Guatemalteken die kleine hoeveelheden goud, hout
of bijzondere planten roven. Twee jaar geleden werd een Guatemalteekse jongen gedood
door een gewapende Belizaanse ranger toen hij betrapt werd op illegale activiteiten. De ranger was in dienst van een Belizaanse NGO actief op het gebied van natuurbescherming.
Belize en Guatemala zijn overeengekomen om volksraadplegingen in beide landen te houden
over voorlegging van het geschil aan het Internationaal Gerechtshof. Op 15 april 2018
heeft in Guatemala een referendum plaatsgevonden, waarin de bevolking zich heeft uitgesproken
voor voorlegging aan het Internationaal Gerechtshof. Belize houdt een soortgelijk
referendum op 10 april 2019. Een Group of Friends, waar de EU deel van uitmaakt, steunt de Belizaanse voorlichtingscampagne over het
aankomende referendum. Nederland stelt zich neutraal op in het geschil en steunt voorlegging
ervan aan het Internationaal Gerechtshof.
Het bewuste gebied kent omstandigheden die zeer geschikt zijn voor het oefenen van
Jungle Warfare. Het gebied bestaat voornamelijk uit primair oerwoud met nauwelijks menselijke aanwezigheid.
Daarnaast is een Britse legerbasis voor aanvoer en medische evacuatie, noodzakelijk
volgens de richtlijnen van defensie, voorhanden. Dit is wereldwijd een zeldzame combinatie.
Het risico dat het grensgeschil in de toekomst incidenten oplevert wordt als gering
ingeschat. In het verleden hebben geen incidenten plaatsgevonden met betrekking tot
het geschil en de aanwezige buitenlandse strijdkrachten. Nederland, het Verenigd Koninkrijk
(VK), Duitsland en Noorwegen trainen sinds 2009 naar tevredenheid in dit gebied.
Met het oog op het belang van de jungletrainingen en het vaststellen van de juridische
status van Nederlands defensiepersoneel tijdens hun verblijf in Belize is op 23 november
2017 te Belize-Stad het Verdrag inzake de status van de strijdkrachten van het Koninkrijk
der Nederlanden gedurende hun aanwezigheid in Belize (hierna: «het Verdrag» of «meerjarige
SOFA») (Trb. 2018, nr. 62) tot stand gekomen. Met dit Verdrag wordt de status van Nederlands defensiepersoneel
aanwezig in Belize juridisch vastgelegd. Het Verdrag heeft uitsluitend betrekking
op de aanwezigheid van Nederlandse strijdkrachten in Belize en derhalve niet op de
aanwezigheid van Belizaanse strijdkrachten in Nederland. Het Verdrag bevat de gebruikelijke
bepalingen inzake toegang en verblijf, jurisdictie, claims, het dragen van wapens,
en de in- en uitvoer van materiaal. Andere landen, zoals het VK, Duitsland en Noorwegen
hebben ook meerjarige statusafspraken met Belize gemaakt. Om standpuntinname of foutieve
interpretatie inzake het grensgeschil te voorkomen is er een toelichtende nota aan
de SOFA toegevoegd waarin nogmaals de Nederlandse neutraliteit wordt benadrukt.
2. Totstandkoming van het Verdrag
Bij de onderhandelingen over de meerjarige SOFA zijn de afspraken die Belize in 1994
met het VK heeft gemaakt als uitgangspunt genomen. Deze afspraken uit 1994 waren grotendeels
gebaseerd op het op 19 juni 1951 te Londen tot stand gekomen Verdrag tussen de staten
die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun
krijgsmachten (hierna: «NAVO SOFA») (Trb. 1951, nr. 114 en Trb. 1953, nr. 10). Deze gang van zaken bij de totstandkoming van het Verdrag verklaart waarom in artikel XIV
van de onderhavige SOFA met Belize nog een bepaling over post- en koeriersdiensten
voorkomt, die in de huidige tijd – met zijn moderne correspondentie- en communicatiemiddelen
– naar alle waarschijnlijkheid minder relevant zal zijn. Om dezelfde reden bevat de
onderhavige SOFA in artikel XVI een bepaling met betrekking tot het overmaken van
gelden. Deze bepaling is primair gericht op een langdurige stationering van defensiepersoneel
en hun gezinsleden, terwijl het Nederlandse personeel voor het volgen van de bovengenoemde
trainingen in beginsel alleen voor kortere periodes en zonder gezinsleden in Belize
zal verblijven. Dit staat er echter geenszins aan in de weg dat het huidige verdrag
naar het oordeel van de regering voorziet in een adequate regeling van de status van
de Nederlandse strijdkrachten gedurende hun aanwezigheid in Belize.
3. Een ieder verbindende bepalingen
Zoals hierboven reeds opgemerkt, heeft de meerjarige SOFA uitsluitend betrekking op
de aanwezigheid van Nederlandse strijdkrachten in Belize en derhalve niet op de aanwezigheid
van Belizaanse strijdkrachten in Nederland. Het Verdrag bepaalt daarnaast in artikel VII,
leden drie en vier, dat de schade die eventueel door het personeel van de zendstaat
(in casu Nederland) aan derden wordt berokkend, door de ontvangende staat (in casu
Belize) namens de zendstaat zal worden afgewikkeld in overeenstemming met de wet-
en regelgeving van de ontvangende staat. Dit betekent dat alle voor dit Verdrag relevante
rechtsfeiten, die de rechtspositie van andere rechtssubjecten dan de verdragsluitende
partijen raken, door de bevoegde Belizaanse autoriteiten op basis van het nationale
recht van Belize zullen worden beoordeeld.
Naar het oordeel van de regering bevat het Verdrag dientengevolge geen een ieder verbindende
bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Nederlandse Grondwet, die aan
rechtssubjecten rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen.
B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I – Begripsomschrijvingen
In dit artikel worden twee begrippen gedefinieerd. Onder «personeel» wordt ten eerste
ook het burgerpersoneel verstaan. Daarnaast wordt zoals gebruikelijk onder «militair
personeel» niet alleen het militair personeel van het Ministerie van Defensie van
de zendstaat verstaan, maar ook de leden van het militair personeel van een derde
staat, die op basis van een uitwisselingsprogramma tussen die derde staat en de zendstaat
een integraal deel uitmaken van de militaire eenheden van de zendstaat.
Artikel II – Vereisten in verband met binnenkomst en vertrek
Dit artikel bevat de regels met betrekking tot de toegang tot, het verblijf in en
het vertrek uit de ontvangende staat. Voor het militaire personeel van de NAVO is
een vergelijkbare bepaling opgenomen in artikel III, eerste en tweede lid, van de
NAVO SOFA. Een verschil met de NAVO SOFA is echter dat op grond van de onderhavige
SOFA het burgerpersoneel en hun eventuele gezinsleden ook zijn vrijgesteld van visa-
en immigratievereisten, mits zij in het bezit zijn van een geldig paspoort. In beginsel
zal het personeel van de zendstaat echter zonder hun gezinsleden in de ontvangende
staat verblijven, waardoor het artikel vooral relevant is voor het burgerpersoneel.
Artikel III – Tucht en rechtsmacht
Op grond van het gestelde in artikel III, eerste lid, komen de bevoegdheden op krijgstuchtelijk
gebied toe aan de autoriteiten van de zendstaat. Op grond van het derde lid heeft
de zendstaat ook exclusieve rechtsmacht met betrekking tot alle strafrechtelijke en
civielrechtelijke procedures tegen het personeel van de zendstaat. Een voorwaarde
is wel dat de zendstaat de ontvangende staat onmiddellijk zal consulteren, indien
hierbij personen en/of eigendommen van personen anders dan het personeel van de zendende
partij betrokken zijn. De in lid drie overeengekomen exclusieve rechtsmacht van de
zendstaat leidt logischerwijze tot de procedurele bepaling die is opgenomen in lid
vier, onderdeel a: een personeelslid van de zendstaat die in hechtenis is genomen
door de autoriteiten van de ontvangende staat, moet onmiddellijk worden overgedragen
aan de autoriteiten van de zendstaat.
Artikel IV – Invoer en uitvoer
Dit artikel heeft betrekking op de in- en uitvoerformaliteiten die in de ontvangende
staat van toepassing zijn. Op grond van het gestelde in het eerste lid kan de krijgsmacht
van de zendstaat haar uitrusting, materiaal en andere goederen vrij van rechten in-
en uitvoeren. Dezelfde vrijstelling is van toepassing op de persoonlijke goederen
van het personeel (derde lid). De uitrusting, het materiaal en de andere goederen
van de krijgsmacht zijn daarnaast ook vrijgesteld van inspectie (tweede lid).
Artikel V – Wapens en uniformen
Op grond van het gestelde in het eerste lid is het militair personeel van de zendstaat
gerechtigd om tijdens militaire oefeningen wapens in bezit te hebben en te dragen,
mits dit is toegestaan volgens de op hen toepasselijke voorschriften. Een vergelijkbare
bepaling is opgenomen in artikel VI van de NAVO SOFA. Het gebruik van wapens en munitie
is echter uitsluitend toegestaan voor oefendoeleinden en ook alleen op de daarvoor
door de ontvangende staat aangegeven locaties (tweede lid).
Artikel VI – Rijbewijzen
Dit artikel bepaalt dat de ontvangende staat de door de zendstaat afgegeven rijbewijzen
van het personeel van de zendstaat erkent, dan wel dat de ontvangende staat het eigen
rijbewijs afgeeft aan het personeel van de zendstaat dat in het bezit is van een actueel
en geldig rijbewijs van de zendstaat. In beide gevallen wordt er geen rijexamen verlangd
en worden er geen kosten in rekening gebracht. De bepalingen in dit artikel zijn identiek
aan de bepalingen van artikel IV van de NAVO SOFA.
Artikel VII – Vorderingen
Op grond van het gestelde in het eerste lid doen de partijen over en weer afstand
van aanspraken op schadevergoeding wegens schade aan of verlies van overheidseigendommen
die door hun strijdkrachten worden gebruikt en/of wegens het letsel dat door hun personeel
in de uitoefening van de dienst wordt geleden. Het tweede lid maakt een uitzondering
voor schade en letsel die het gevolg zijn van grove schuld of opzet.
In het derde lid is een regeling opgenomen voor de afhandeling van de schade die door
het personeel van de zendstaat is toegebracht aan derden. De eventuele nadelige gevolgen
die derden kunnen ondervinden van de uitoefening van de in artikel III, derde lid,
opgenomen exclusieve rechtsmacht van de zendstaat worden ondervangen door de afspraak
dat de ontvangende staat de vorderingen tot schadevergoeding van derden in overeenstemming
met zijn eigen wet- en regelgeving zal behandelen en afdoen. De zendstaat zal in een
dergelijk geval alle kosten die de ontvangende staat maakt aan deze staat vergoeden.
De claims die voorvloeien uit de door het personeel van de zendstaat op het grondgebied
van de ontvangende staat met derden gesloten contracten – bijvoorbeeld contracten
in het kader van de levering van goederen voor een oefening – zijn uitgesloten van
de bovenvermelde procedure en worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van
het desbetreffende contract.
Het vierde lid geeft vervolgens een regeling voor het geval dat de schade aan derden
gezamenlijk is toegebracht door het personeel van de zendstaat en het personeel van
de ontvangende staat. Ook in dit geval zal de ontvangende staat de vorderingen tot
schadevergoeding in overeenstemming met zijn eigen wet- en regelgeving behandelen
en afdoen. De kosten zullen vervolgens in gelijke delen worden gedragen door de ontvangende
staat en de zendstaat.
Op grond van het gestelde in het vijfde lid zullen de partijen in al deze gevallen
de definitieve kosten met elkaar afstemmen, voordat deze worden betaald. Met name
in het kader van het gestelde in het derde lid is dit van belang, omdat de zendstaat
in dat geval alleen voor de schade moet opkomen en het risico derhalve aanwezig is
dat de ontvangende staat aan de derden een te hoog schadebedrag zal toekennen.
Artikel VIII – Geneeskundige en tandheelkundige zorg
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel IX – Vrijstellingen voor vaartuigen, voertuigen en luchtvaartuigen
Op grond van het gestelde in het eerste lid, zijn de vaartuigen, voertuigen en luchtvaartuigen
van de zendstaat vrijgesteld van registratie in de ontvangende staat en zijn zij tevens
vrijgesteld van iedere vorm van verplichte verzekering. Dit laatste is mede opgenomen,
omdat de zendstaat in beginsel niet verzekert. Eventuele schade wordt immers afgehandeld
op grond van de in artikel VII van dit verdrag neergelegde regeling. De vanuit de
zendstaat meegenomen gehuurde vaartuigen, voertuigen en luchtvaartuigen die uitsluitend
door de zendstaat worden gebruikt, vallen onder dezelfde regeling, als ware zij eigendom
van de zendstaat.
Artikel X – Uitvoeringsregelingen
Nadere afspraken inzake de praktische uitvoering van trainingen en opleidingen kunnen
worden vastgelegd in niet-juridisch verbindende regelingen tussen de Ministers van
Defensie van de ontvangende staat en de zendstaat (d.w.z. in Memoranda of Understanding, kortweg MoU’s).
Artikel XI – Beslechting van geschillen
De partijen komen overeen dat de geschillen die voortvloeien uit of verband houden
met het verdrag in overleg tussen de relevante autoriteiten van de partijen zullen
worden beslecht en derhalve niet aan derden ter beoordeling zullen worden voorgelegd.
Artikel XII – Roerende zaken
Roerende zaken die door de zendstaat worden meegebracht naar de ontvangende staat
zijn vrijgesteld van inspectie en onderzoek. Een soortgelijke bepaling is ook al opgenomen
in artikel IV, tweede lid, van het Verdrag. Bovendien kan op deze bezittingen door
de ontvangende staat geen beslag worden gelegd en kunnen deze bezittingen ook weer
vrij worden uitgevoerd.
Artikel XIII – Telecommunicatie
Voorafgaand aan een bezoek van personeel van de zendstaat zal er door de zendstaat
afspraken worden gemaakt met de bevoegde autoriteiten van de ontvangende staat over
het gebruik van radiocommunicatie ten behoeve van de te verrichten activiteiten door
het personeel van de zendstaat. De radiocommunicatie zal te allen tijde moeten voldoen
aan de bepalingen van het Statuut en Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie
(laatstelijk gewijzigd door de op 22 oktober 2010 te Guadalajara tot stand gekomen
Akten van wijziging van het Statuut en van het Verdrag van de Internationale Unie
voor Telecommunicatie; Trb. 2011, nr. 105). Deze ITU-verdragen fungeren op dit gebied als basis voor het optreden van de Internationale
Telecommunicatie Unie.
Artikel XIV – Post- en koeriersdiensten
Deze bepaling is vergelijkbaar met de afspraken die tussen het Verenigd Koninkrijk
en Belize in 1994 in dit verband zijn gemaakt. Door de sindsdien opgekomen correspondentiemiddelen
is deze bepaling tegenwoordig echter minder relevant geworden. Het personeel van de
zendstaat zal daarnaast in beginsel alleen voor kortere periodes en zonder hun gezinsleden
in de ontvangende staat verblijven, zodat er van deze vorm van correspondentie naar
alle waarschijnlijkheid geen of nauwelijks gebruik zal worden gemaakt.
Artikel XV – Gezondheid, quarantaine en sanitatie
De commandant van het personeel van de zendstaat en die van de ontvangende staat zullen
samenwerken in de handhaving van veiligheids- en gezondheidsregelgeving in de ontvangende
staat. Deze bepaling houdt ook verband met het gestelde in artikel III, tweede lid,
van dit Verdrag op grond waarvan het personeel van de zendstaat de wetten en regelgeving
van de ontvangende staat dient te respecteren.
Artikel XVI – Overmaking van gelden
Voor het gestelde in dit artikel geldt hetzelfde als voor artikel XIV van dit Verdrag.
Het personeel van de zendstaat zal in beginsel niet voor langere tijd in de ontvangende
staat worden gestationeerd en zal dientengevolge ook geen eigendommen in de ontvangende
staat verkopen of inkomsten uit arbeid in Belize hebben, anders dan de inkomsten die
zij uit hoofde van hun dienstverband met Defensie genieten en welke bovendien in de
zendstaat door Defensie aan het personeel worden uitbetaald.
Artikel XVII – Slotbepalingen
Dit artikel bevat ten slotte enkele gebruikelijke bepalingen inzake de inwerkingtreding,
de wijziging en de beëindiging van het Verdrag, die verder geen nadere toelichting
behoeven.
C. KONINKRIJKSPOSITIE
Wat het Koninkrijk betreft, zal dit Verdrag alleen voor het Europese deel van Nederland
gelden.
De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.