Brief regering : Reactie op het verzoek van het Leijten, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 23 januari 2019, over het kopen van EU paspoorten door criminelen
30 573 Migratiebeleid
Nr. 170 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 februari 2019
Naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer gedaan bij de Regeling van Werkzaamheden
op 23 januari jl. (Handelingen II 2018/19, nr. 44) informeer ik u hierbij, mede namens
de Minister van Buitenlandse Zaken, over de Nederlandse toelatingsregeling voor buitenlandse
investeerders en over het rapport van de Europese Commissie inzake vergelijkbare regelingen
in de verschillende EU-lidstaten.
De Nederlandse regeling
Allereerst wil ik het misverstand wegnemen dat buitenlandse investeerders door middel
van hun investering het Nederlanderschap kunnen verkrijgen. De toelatingsregeling
voor buitenlandse investeerders vormt een onderdeel van het Modern Migratiebeleid
dat in 2013 van kracht is geworden.
De regeling is bedoeld om derdelanders (niet-EU burgers) die een duidelijk toegevoegde
waarde hebben voor de Nederlandse economie een verblijfsvergunning te verstrekken.
In die zin is de regeling vergelijkbaar met die voor bijvoorbeeld zelfstandigen of
kennismigranten die vanwege hun toegevoegde waarde eveneens een verblijfsvergunning
kunnen krijgen. De geldigheidsduur van de eerste verblijfsvergunning voor de buitenlandse
investeerder en diens gezinsleden is maximaal drie jaar. Daarna wordt bezien of de
investering nog steeds in stand is en de toegevoegde waarde voldoende is gerealiseerd.
Als dat het geval is, kan de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden verlengd.
Net als voor alle andere derdelanders met een niet-tijdelijk verblijfsrecht hebben
buitenlandse investeerders de mogelijkheid om na vijf jaar verblijf een vergunning
voor onbepaalde tijd of het Nederlanderschap aan te vragen. Daarbij moet wel aan alle
voorwaarden – waaronder het inburgeringsvereiste – worden voldaan.
In Nederland kunnen derdelanders die ten minste € 1.250.000 investeren in innovatieve
bedrijven en/of die met hun investering extra werkgelegenheid scheppen in aanmerking
komen voor een verblijfsvergunning. Bij de wijziging van de regeling in 2016 zijn
investeringen in onroerend goed voor bewoning expliciet uitgesloten omdat dit soort
investeringen onvoldoende toegevoegde waarde hebben. De Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) toetst de toegevoegde waarde van de investering en adviseert de IND
hierover. Behalve investeringen in Nederlandse bedrijven is het ook mogelijk om te
investeren in een door het Ministerie van EZ goedgekeurd participatiefonds of SEED-fonds
dat op zijn beurt weer investeert in innovatieve bedrijven. Bij investering in een
dergelijk fonds is de beoordeling door de RVO niet nodig.
Het risico op witwassen van onrechtmatig verkregen vermogen is vanaf het begin van
de regeling een aandachtspunt geweest. Daarom kent de regeling de voorwaarde dat de
IND de desbetreffende aanvraag om een verblijfsvergunning
voorlegt aan de Financial Intelligence Unit (FIU). De Nederlandse FIU legt contact
met de FIU in het land van herkomst van de aanvrager en alleen als de aanvrager bij
beide FIU’s niet gekoppeld kan worden aan een verdachte transactie kan een verblijfsvergunning
worden verleend. De inschakeling van de FIU’s beperkt het risico op witwassen aanzienlijk
en heeft naar verwachting ook een sterk preventieve werking.
In vergelijking met andere EU-lidstaten is de Nederlandse toelatingsregeling restrictief.
Zowel het te investeren bedrag is hoog, de toets op toegevoegde waarde is stringent
en aanvragen worden voorgelegd aan de FIU’s. Wellicht dat mede hierdoor het aantal
aanvragen in Nederland sinds oktober 2013 beperkt is tot twintig en er minder dan
tien verblijfsvergunningen zijn verleend.
Gelet op het geringe aantal aanvragen en verleende verblijfsvergunningen kan de vraag
naar de effectiviteit van deze regeling worden gesteld. De evaluatie van de Wet modern
migratiebeleid wordt naar verwachting in het tweede kwartaal van 2019 afgerond. Op
basis van deze evaluatie kan te zijner tijd worden beoordeeld of het wenselijk is
dat toelatingsregelingen worden aangepast. De toelatingsregeling voor buitenlandse
investeerders is een van die regelingen.
Het rapport van de Europese Commissie
Op 23 januari jl. heeft de Commissie haar rapport over Investor Citizenship and Residence
Schemes in the European Union gepubliceerd. In dit rapport uit de Commissie haar zorgen
over onder meer het risico van witwassen, veiligheid, ontwijken van EU-regelgeving
en belastingontduiking. En hoewel toelatingsregelingen voor buitenlandse investeerders
en regelingen voor het verkrijgen van de nationaliteit tot de bevoegdheden van de
lidstaten behoren, kunnen deze regelingen effecten hebben op andere lidstaten via
het vrij verkeer van personen c.q. het recht om in een andere Schengen-lidstaat maximaal
90 binnen 180 dagen te verblijven.
De zorgen van de Commissie deel ik. Voor ingewikkelde problemen zijn er echter geen
gemakkelijke oplossingen. EU-regelgeving op dit gebied is niet wenselijk en biedt
naar verwachting ook geen oplossing. Hoewel het verlenen van de nationaliteit c.q.
het verstrekken van verblijfsvergunningen een uitstraling heeft naar andere lidstaten,
is het kabinet van mening dat deze onderwerpen tot de nationale competentie moeten
blijven. En stel dat er wel EU-regelgeving zou komen, dan zou dit – gelet op de ervaringen
met andere legale migratie-richtlijnen – een proces van vele jaren zijn met als resultaat
een compromis dat veel ruimte laat aan lidstaten om het eigen beleid te blijven voeren.
De meest geëigende manier om het probleem aan te pakken, is het aangaan van de dialoog
met andere lidstaten op EU-niveau. Het rapport van de Commissie biedt daarvoor een
goede basis. De Commissie heeft aangegeven dat zij de monitoring van genoemde regelingen
zal continueren. Bovendien zal zij een werkgroep in het leven roepen, bestaande uit
experts uit de lidstaten, die de risico’s van de regelingen, de transparantie van
de regelingen en de informatie-uitwisseling nader gaat onderzoeken. Eind 2019 wil
de Commissie een gezamenlijk set van veiligheidschecks voorbereiden om risico’s op
het gebied van veiligheid, witwassen en corruptie tegen te gaan.
Binnen de EU is hiermee de discussie over dit onderwerp op een hoger niveau gebracht.
Nederland zal hierin actief en constructief participeren.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid