Brief regering : Aanpak van cold cases
29 628 Politie
Nr. 859
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 februari 2019
Op dit moment zijn ruim 1.700 zaken door politie en Openbaar Ministerie (OM) aangemerkt
als een cold case. Het gaat hierbij om onopgeloste levensdelicten (moord of doodslag)
of andere zeer ernstige delicten1 die drie jaar of langer geleden zijn gepleegd en waarvan het dossier is uit gerechercheerd.
Het kunnen oplossen van cold cases is van vele factoren afhankelijk. Nieuwe informatie,
inzichten en het toepassen van nieuwe technieken kunnen leiden tot een doorbraak in
het opsporingsonderzoek. In deze brief ga ik, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming,
in op drie aspecten waarover uw Kamer vragen heeft gesteld.2
Allereerst ga ik in deze brief in op de toegang tot oudere politiegegevens ten behoeve
van cold case onderzoek. De korpschef heeft aangegeven dat de huidige bewaartermijnen
uit de Wet politiegegevens (Wpg) voor deze gegevens te kort zijn voor cold case onderzoeken.
Het gaat hier om oudere politiegegevens die nog niet eerder in het opsporingsonderzoek waren betrokken. Als deze gegevens conform de huidige
wet zouden worden vernietigd dan gaat mogelijk relevante informatie, die kan bijdragen
aan het oplossen van een cold case, verloren. De korpschef heeft besloten deze gegevens
niet te vernietigen en heeft maatregelen genomen die de toegang tot deze gegevens
beperken tot het strikt noodzakelijke. Vooruitlopend op de eerder aangekondigde herziening
van de Wpg en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), waarbij een beter
evenwicht moet worden gevonden voor het belang van een goede taakuitvoering en het
belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, sta ik achter de keuze
van de korpschef. In paragraaf 1 licht ik dit nader toe.
Vrijwilligers kunnen een waardevolle bijdrage leveren aan het onderzoek in een cold
case. Dit kan bijvoorbeeld door hen in te zetten bij de digitalisering van het opsporingsdossier
maar ook door gebruik te maken van hun specifieke kennis en vaardigheden. Een aanpassing
van het Besluit algemene rechtspositie politieambtenaren gaat het mogelijk maken om
specialisten van buiten sneller in te zetten in een executieve functie. Dit onderwerp
komt in paragraaf 2 aan de orde.
Tot slot informeer ik uw Kamer in deze brief over een experiment van de politie waarbij
kunstmatige intelligentie wordt ingezet om beter in kaart te brengen in welke zaken
nieuw forensisch onderzoek kansrijk is. In paragraaf 3 wordt dit onderwerp nader toegelicht.
1. Toegang tot oude politiegegevens
De Wet politiegegevens (Wpg) biedt de mogelijkheid om oudere politiegegevens, die
nog niet in het opsporingsdossier zitten, te raadplegen en te gebruiken in hernieuwde
onderzoeken naar cold cases. De bewaartermijn voor deze oude politiegegevens zoals
opgenomen in de Wpg, wordt in de praktijk echter als te kort ervaren. De korpschef
heeft aangegeven dat dit leidt tot een waardenspanning. Enerzijds is er de wens en
de noodzaak om hernieuwd onderzoek te doen naar cold cases en daarvoor alle potentieel
relevante gegevens te bewaren. Anderzijds rust op de politie de plicht om het recht
van de burger op bescherming van de persoonlijke levenssfeer te waarborgen en de bewaartermijnen
uit de Wpg na te leven.
Reeds bij de evaluatie van de Wpg is gebleken dat op het gebied van de naleving van
bewaartermijnen sprake is van een uitvoeringspraktijk die reële moeilijkheden heeft
met het naar de letter uitvoeren van dat deel van de Wpg.3 De oorzaak hiervan is deels gelegen in de complexiteit van de wet en deels in het
ontbreken van organisatorische en technische randvoorwaarden voor een goede naleving
van de wet. Mijn ambtsvoorganger heeft in reactie op de evaluaties van de Wpg en Wet
justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) aangekondigd beide wetten in onderlinge
samenhang te zullen herzien. Daarbij heeft hij aangegeven dat, waar in de huidige
regulering de bewaartermijnen centraal staan, het zwaartepunt meer zou moeten liggen
op het gebruik van gegevens. De bewaartermijn zou immers een afgeleide moeten zijn
van de noodzaak tot gebruik van de gegevens, niet andersom. Voor een zwaarwegend doel,
zoals het oplossen van cold cases bij ernstige misdrijven, moeten gegevens lange tijd
kunnen worden gebruikt.
Bij de externe audit naar de naleving van de Wpg door de politie is gebleken dat technische
en organisatorische uitvoeringsproblemen de politie niet goed in staat stellen om
conform de wettelijke termijnen data «definitief» te vernietigen. Uw Kamer is hierover
bij brief geïnformeerd.4 De korpschef heeft maatregelen getroffen om gegevens die conform de wet vernietigd
hadden moeten worden af te schermen van andere gegevens. De toegang tot de afgeschermde
data is beperkt tot het strikt noodzakelijke. De korpschef heeft daartoe een beperkt
aantal zogenaamde poortwachters aangewezen. Alleen deze poortwachters hebben, in opdracht
van het gezag, toegang tot deze afgeschermde politiegegevens.
Op dit moment is het beter om deze onvolkomenheid in de naleving van de wet te accepteren
en genoegen te nemen met de maatregelen van de korpschef om de toegang tot de data
te beperken tot het strikt noodzakelijke. Het alsnog voldoen aan de letter van de
wet zou alleen kunnen via een grove selectiemethode waardoor ook gegevens worden vernietigd
die kunnen bijdragen aan de opsporing in cold case zaken. Het oplossen van deze zaken
zal hierdoor ernstig worden belemmerd.
Voor de toekomst biedt de wijziging van de wet en de bouw van nieuwe politie ICT systemen
mogelijkheden om een beter evenwicht te vinden tussen het fundamentele recht op de
bescherming van de privacy en het rechtstatelijke belang bij een effectieve opsporing
en vervolging. De in 2014 aangekondigde herziening van de Wpg en de Wjsg heeft moeten
wachten op de totstandkoming en de daarop volgende implementatie van de nieuwe EU-richtlijn
inzake de bescherming van persoonsgegevens in het politie- en justitiedomein. Nu de
implementatiewetgeving op 1 januari jl. in werking is getreden, zal de aangekondigde
herziening ter hand worden genomen. De (beleids)voorbereidingen voor de herziening
van de Wpg en de Wjsg zijn inmiddels gestart.
2. Digitaliseren van dossiers en vrijwilligers
Het digitaliseren van dossiers die zijn aangemerkt als cold case heeft de aandacht
van de politie. Het digitaliseren is noodzakelijk om een zaaksdossier naar moderne
inzichten te ordenen en digitaal doorzoekbaar te maken. Hierdoor wordt het ook makkelijker
om verbanden te leggen tussen verschillende politiegegevens. De politie kan hiertoe
opsporingsbevoegde vrijwilligers inzetten.
Deze politievrijwilligers zullen niet kunnen volstaan met het overleggen van een verklaring
omtrent het gedrag (VOG), maar in beginsel worden onderworpen aan een betrouwbaarheidsonderzoek,
net als bezoldigde politieambtenaren. De vrijwilliger kan immers te maken krijgen
met gevoelige informatie. De korpschef geeft aan dat gestelde kader geen knelpunt
is. Momenteel wordt gewerkt aan een aanpassing van het Besluit algemene rechtspositie
politie. De aangepaste regelgeving maakt het mogelijk om specialisten van buiten de
politieorganisatie sneller in te zetten in een executieve functie. Deze vrijwilligers
kunnen dan volstaan met een korte opleiding, die is toegespitst op de betreffende
specifieke taak en inzet. De invoering van deze regeling zal een positief effect kunnen
hebben op het aanstellen van specialisten met gewenste deskundigheden in de cold case
teams.
3. Kunstmatige intelligentie
Als er nieuwe forensische technieken beschikbaar zijn, moeten rechercheurs nu handmatig
beoordelen voor welke van de ruim 1.700 cold cases die nieuwe technieken kansen bieden
om de zaak op te helderen (forensische screening). Dit kost gemiddeld vier tot zes
weken per zaak. Om de beperkte forensische capaciteit van rechercheurs en het NFI
effectiever in te kunnen inzetten, wil de politie de toepassingsmogelijkheden van
kunstmatige intelligentie in de forensische screening verder onderzoeken. Dit moet
leiden tot een sneller en minder arbeidsintensief proces om de kansrijkheid van nieuwe
forensische technieken voor cold cases in te schatten.
Het doel van het experiment is te komen tot een op geautomatiseerde wijze gegenereerde
actuele ranglijst van cold cases die (hoogst)waarschijnlijk de meest kansrijke sporen
voor nader onderzoek bevatten. Indien het lukt om in de toekomst een dergelijk systeem
succesvol te ontwikkelen – zal altijd een menselijke beoordeling en beslissing volgen
of een zaak alsnog nader moet worden bekeken en verder moet worden opgepakt of niet.
Deze beslissing ligt bij het OM in afstemming met de politie. Beoogd is derhalve niet
te komen tot geautomatiseerde besluitvorming, maar te komen tot een hulpmiddel bij
het prioriteren van zaken (sturingsinformatie).
In de eerste fase van het experiment heeft de politie gebruik gemaakt van de data
van enkele tientallen reeds door de politie gedigitaliseerde cold cases uit de eenheden
Oost-Nederland, Den Haag en Noord-Nederland. Deze data is door medewerkers van de
politie in een aparte politiedatabase geplaatst. Met deze data is de software (door
middel van tekstmining en machine learning) getraind in het herkennen van forensische
sporen en het vaststellen van (kalender)data waarop forensisch onderzoek is toegepast
op de sporen. De software is bovendien getraind op het beoordelen van de potentie
van deze sporen. Bijvoorbeeld welke zaken sporen bevatten die met in de loop van de
tijd ontstane technieken nader onderzocht kunnen worden door het NFI. De betrouwbaarheid
en validiteit van de uitkomsten door inzet van de software is getoetst op enkele cold
cases waarin eerder handmatig een forensische screening was gedaan. De eerste resultaten
waren volgens de politie positief.
Aan de hand van de uitkomsten van dit experiment gaat de politie samen met het OM
onderzoeken of en hoe deze techniek kan worden doorontwikkeld om toegepast te worden
in de praktijk. Daartoe zal onder meer een sinds 1 januari jl. door de Wpg verplichte
gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) worden uitgevoerd om te bezien waar aandachtspunten
liggen vanuit het oogpunt van privacy en ethiek. Op grond van de uitkomst van deze
beoordeling, nemen partijen de maatregelen die nodig zijn. Tot slot kan de politie,
vanwege het experimentele karakter, nog niet inschatten of en wanneer dit systeem
in de toekomst operationeel inzetbaar zal zijn.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid