Brief regering : Uitvoering van de motie van het lid Voordewind over draagvlak voor het VN-verdrag inzake kernwapenverbod (Kamerstuk 33694-31)
33 783 Nucleaire ontwapening en non-proliferatie
Nr. 31
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 januari 2019
Het kabinet zet zich, conform het regeerakkoord, binnen het kader van de bondgenootschappelijke
verplichtingen, actief in voor een kernwapenvrije wereld, gezien de grote risico’s
van proliferatie van deze wapens, op basis van de richtlijnen in de Kamerbrief over
de Nederlandse inzet inzake nucleaire ontwapening d.d. 21 juni jl. (Kamerstuk 33 694, nr. 20) en de daarin beschreven activiteiten. Daaronder valt ook, zoals gevraagd in de nader
gewijzigde motie van het lid Ploumen c.s. van 20 november jl. (Kamerstuk 33 694, nr. 33), een internationale dialoog met de nucleaire machten over een alomvattende, verifieerbare
uitbanning van kernwapens conform artikel 6 NPV. Deze dialoog betreft onder andere
nieuwe initiatieven inzake het scheppen van de internationale omstandigheden ter bevordering
van nucleaire ontwapening, en het verminderen van de risico’s op het gebruik van kernwapens.
De motie Voordewind van 15 november jl. (Kamerstuk 33 694, nr. 31) verzoekt de regering om te werken aan het vergroten van het draagvlak voor het kernwapenverbod
onder NAVO-landen en om een juridische analyse uit te laten voeren naar de compatibiliteit
tussen de bestaande nationale wetgeving en het VN-verdrag en de Kamer te informeren
over welke delen van de wetgeving in overeenstemming zijn met het verdrag en waar
wijziging van nationale wetgeving noodzakelijk zou moeten zijn. Deze brief bevat de
reactie van het kabinet op deze motie.
De juridische analyse geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Juridische analyse
Verenigbaarheid met NAVO-verplichtingen
Het Verdrag inzake het verbod op kernwapens bevat meerdere onderdelen die niet verenigbaar
zijn met verplichtingen voortvloeiend uit het Nederlandse NAVO-lidmaatschap en de
uitgangspunten van de Deterrence and Defence Posture Review (DDPR), met inbegrip van de notie dat de NAVO een nucleaire alliantie blijft zolang
nucleaire wapens bestaan. Een uitgebreide appreciatie is reeds met uw kamer gedeeld
(zie Kamerstuk 33 783, nr. 26).
Verenigbaarheid met nationale wetgeving
In Nederland is het uitgangspunt dat regels van internationaal recht deel uitmaken
van de Nederlandse rechtsorde. Voor zover uitvoering van de verdragsverplichtingen
mogelijk is binnen bestaande wet- en regelgeving en zonder nadere tussenkomst van
nationale organen kan worden nagekomen, is geen specifieke actie vereist.
Wat betreft de uitvoering van verplichtingen op grond van het Verdrag inzake het verbod
op kernwapens is de inschatting dat in Nederland geen specifieke wetgeving bestaat
die zich verzet tegen verplichtingen voortvloeiend uit het verdrag en om die reden
aanpassing zou behoeven.
Het Verdrag inzake het verbod op Kernwapens kent wel een aantal specifieke bepalingen
die in Nederland niet zonder nadere uitvoeringswetgeving kunnen worden nagekomen.
Dit betreft in het bijzonder de bepaling in artikel 5, tweede lid, van het verdrag
dat verdragspartijen opdraagt alle passende juridische, administratieve en andere
maatregelen te nemen, met inbegrip van het opstellen van strafwetgeving, om op grond
van het verdrag verboden activiteiten, verricht door personen of op grondgebied waarover
de verdragspartij rechtsmacht of controle uitoefent, te voorkomen en tegen te gaan.
Het betreffende artikel 5 bevat enige gelijkenis met de bepalingen van artikel VII
van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden
en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Chemische
wapensverdrag).
Net als het Chemische wapensverdrag creëert ook het Verdrag inzake het verbod op kernwapens
geen directe verplichtingen voor burgers en bedrijven, zodat ook ten aanzien van dit
verdrag een nationale uitvoeringswet, vergelijkbaar met de Uitvoeringswet verdrag
chemische wapens, zou moeten worden opgesteld. Naar het oordeel van de regering duidt
dit er tevens op dat het verdrag geen eenieder verbindende bepalingen in de zin van
de artikelen 93 en 94 van de Grondwet bevat.
Een eventuele uitvoeringswet met betrekking tot het Verdrag inzake het verbod op kernwapens
zou moeten regelen op welke wijze de verboden van het verdrag op grond van het Nederlandse
recht worden gehandhaafd, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk.
De conclusie van de juridische analyse is dat de noodzaak van uitvoeringswetgeving
of eventuele aanpassing van bestaande wetgeving als zodanig niet in de weg staat aan
een eventuele ondertekening en aanvaarding van het Verdrag door het Koninkrijk. Dit
geldt namelijk voor meer verdragen. Dit aspect heeft dan ook geen rol gespeeld bij
de standpuntbepaling van het kabinet ten aanzien van de tekst van het verdrag.
Aan het besluit van het kabinet dat Nederland dit Verdrag niet kan steunen en om die
reden tot een tegenstem over te gaan is een nauwkeurige analyse voorafgegaan. Dat
gebeurde op basis van heldere criteria. De overwegingen die aan het kabinetsbesluit
ten grondslag liggen en die het huidige kabinet onderschrijft, zijn reeds met u gedeeld.
Nederland heeft moeten vaststellen dat een verdrag tot stand is gekomen dat niet in
lijn is met de door Nederland geformuleerde uitgangspunten (zie Kamerstuk 33 783, nrs. 24, 26 en 29).
Het verzoek om draagvlak onder NAVO-bondgenoten te vergroten
De kernvraag bij besluitvorming omtrent internationale verplichtingen op het gebied
van wapenbeheersing is of er een Nederlands belang is om deze verplichtingen aan te
gaan. Daarbij worden verschillende politieke, veiligheid-gerelateerde en internationaal-juridische
aspecten gewogen. Indien nodig wordt relevante nationale wetgeving vervolgens in overeenstemming
gebracht met de nieuwe internationale verplichtingen, eventueel via specifieke uitvoeringswetten.
De constatering dat er geen principiële obstakels zijn te vinden binnen het Nederlandse
recht om toe te treden tot het kernwapenverbod is daarom niet van invloed op de conclusie
van de regering dat Nederland dit verdrag niet kan steunen.
In aanvulling hierop wil het kabinet als reactie op de motie Voordewind benadrukken
dat dit besluit is genomen na een toetsing van het kernwapenverbod aan fundamentele
uitgangspunten van het Nederlands buitenland-, veiligheid-, en defensiebeleid, zoals
neergelegd in de Geïntegreerde Buitenland en Veiligheidsstrategie (GBVS, Kamerstuk
33 694, nr. 12). Deze bevestigt, in de context van toenemende dreigingen voor Nederland, dat de
NAVO van fundamenteel belang is voor de veiligheid van Nederland en de grondwettelijke
taken om de nationale veiligheid te waarborgen. Om potentiële vijanden af te schrikken
is Artikel 5 van het NAVO-verdrag, dat de collectieve zelfverdediging regelt, essentieel.
Die afschrikking, zo stelt de GBVS, betreft zowel nieuwe domeinen zoals cyber, als
conventionele en nucleaire afschrikking, waarvan Nederland afhankelijk is voor de
eigen veiligheid.
Het NAVO-lidmaatschap en de veiligheidsgaranties van de VS kunnen om die reden niet
los worden gezien van nucleaire afschrikking, zoals ook is benadrukt in de brief «Toezegging
toesturen onderbouwing besluit niet-ondersteunen kernwapenverbod» (Kamerstuk 33 783 nr. 29). Dat is niet alleen het standpunt van de Nederlandse regering, maar ook dat van
de NAVO zelf en de NAVO-bondgenoten.
Het gaat dus niet om de vraag of een kernwapenverbod onverenigbaar zou zijn met bestaande
nationale wetgeving, maar om de keuze of Nederland wel of niet voor de eigen veiligheid
onderdeel wil zijn van het NAVO-bondgenootschap en daarmee valt onder de atoomparaplu
van de kernmachten binnen de NAVO, m.n. de VS. Zolang het antwoord op deze vraag «ja»
is, zal Nederlandse aanvaarding van het verdrag niet mogelijk zijn.
De GBVS stelt tevens dat Nederland een gebalanceerde aanpak voorstaat als het gaat
om nucleaire ontwapening, wapenbeheersing en non-proliferatie. Daarnaast is voor Nederland
het versterken van de internationale rechtsorde een topprioriteit. Ook in deze context
is het kernwapenverbod door de Nederlandse regering geëvalueerd. De resultaten van
die evaluatie zijn met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 33 783 nrs. 26 en 29). Het kernwapenverbod levert per saldo geen effectieve bijdrage aan het ontwapeningsproces
of de internationale rechtsorde omdat het niet geverifieerd kan worden, op gespannen
voet staat met bestaande juridische kaders, en geen brede politieke steun geniet.
De mogelijke positieve effecten die aan het kernwapenverbod worden toebedeeld door
de voorstanders ervan wegen niet op tegen deze tekortkomingen.
Op basis van deze overwegingen kwam het vorige kabinet tot de conclusie dat Nederland
het kernwapenverbod niet kan steunen. In dat licht is het ook niet mogelijk om te
werken aan het vergroten van het draagvlak voor dit verdrag onder NAVO-landen. Dit
kabinet kan om bovengenoemde redenen niet van dat standpunt afwijken, maar zal zich
zoals gesteld uiteraard volop blijven inzetten op het uitvoeren van de ontwapeningsparagraaf
in het Regeerakkoord. Daarbij zoekt het kabinet naar initiatieven en gelegenheden
die de grootste kans op succes bieden.
Voorbeelden daarvan zijn onze actieve voorzitterschappen en co-voorzitterschappen
van internationale samenwerkingsverbanden en verdragen zoals het Non-Proliferatieverdrag
en het partnerschap voor ontwapeningsverificatie, onze voortrekkersrol bij pogingen
een Splijtstofstopverdrag tot stand te brengen, en de open brief van de Minister van
Buitenlandse Zaken en zijn Poolse collega in de EU Observer dd. 31 oktober jl.
Op deze en andere manieren blijft het kabinet werken aan een wereld zonder kernwapens.
Nederland zal zich internationaal ook duidelijk blijven uitspreken over de noodzaak
om een kernwapenvrije wereld te bereiken en zal daarbij tevens de kernwapenbezitters
aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
De Minister van Defensie,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten
Indieners
-
Indiener
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Medeindiener
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie