Brief regering : Verzamelbrief Pensioenonderwerpen
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 441
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 januari 2019
In deze brief informeer ik u over het resultaat van mijn uitvoering van een motie
over «beleggersbonussen».1 Daarnaast informeer ik u over de stand van zaken van de zogeheten vergeten pensioenen.
Ook kom ik een toezegging na inzake het vervolg op het ingetrokken wetsvoorstel fuserende
bedrijfstakpensioenfondsen.2
Prestatieafhankelijke vergoedingen voor vermogensbeheer
Bij de behandeling van de implementatiewet van de herziene IORP-richtlijn heeft uw
Kamer een motie aangenomen van de leden Van Kent (SP) en Gijs van Dijk (PvdA)(Handelingen
II 2018/19, nr. 15, item 8), waarin uw Kamer de regering verzoekt om met de pensioensector in overleg te gaan
teneinde het uitkeren van beleggersbonussen terug te dringen. De aanleiding voor deze
motie was gelegen in de jaarlijkse rapportage over uitvoeringskosten van pensioenfondsen
door adviesbureau Lane, Clark & Peacock (LCP).3
Hierin constateerde LCP, naast een daling van de pensioenbeheerkosten (de administratieve
kosten), een stijging van de vermogensbeheerkosten bij enkele grotere pensioenfondsen.
Die stijging was met name te verklaren door een stijging van prestatieafhankelijke
vergoedingen voor vermogensbeheer. Het gaat hierbij om prestatieafhankelijke vergoedingen
die pensioenfondsen op organisatieniveau voor het uitbestede vermogensbeheer afspreken
en betalen, indien het rendement meer bedraagt dan de afgesproken drempel.
Zoals door middel van de motie opgeroepen door uw Kamer, ben ik over deze prestatieafhankelijke
vergoedingen («beleggersbonussen») met de Pensioenfederatie in gesprek gegaan. Hierbij
is gebleken dat uitvoeringskosten in de sector een nadrukkelijk aandachtspunt zijn
binnen de afwegingen die pensioenfondsen moeten maken tussen kosten, risico en rendement.
De pensioensector volgt de kostenontwikkelingen dan ook nauwlettend. Niet alleen het
jaarlijks verschijnen van de rapportage door de LCP getuigt hiervan.
De sector heeft namelijk, vooruitlopend op en parallel aan wetgeving over transparantie
van kosten, zelfregulering ontwikkeld in de vorm van de «Aanbevelingen Uitvoeringskosten»
en de «Aanbevelingen vergoedingen vermogensbeheer».4 Nog in 2016 zijn de «Aanbevelingen Uitvoeringskosten» kritisch onder de loep genomen
en aangescherpt. De Pensioenfederatie geeft aan dat het effect van de toegenomen aandacht
voor uitvoeringskosten in de afgelopen jaren zichtbaar is binnen pensioenfondsen.
Discussies over uitbestedingen en met uitbestedingspartijen worden kritisch gevoerd,
waarbij kosten een belangrijke rol spelen. Daarbij geldt de hoge mate van transparantie
van uitvoeringskosten, zoals geldt voor pensioenfondsen in Nederland, internationaal
gezien als best practice.5
Gegeven deze context ziet de sector geen noodzaak tot aanvullende maatregelen. De
wettelijke vereisten ten aanzien van transparantie van uitvoeringskosten stimuleren
pensioenfondsen reeds bij hun taak om in de uitvoering van de pensioenovereenkomst
een gedegen afweging te maken tussen kosten, risico en rendement. Zo beleggen pensioenfondsen
op prudente wijze het pensioengeld van deelnemers en pensioengerechtigden, veelal
met het uiteindelijke doel niet alleen een nominaal pensioen zoveel mogelijk veilig
te stellen, maar ook pensioenen te kunnen indexeren. Het pensioenfondsbestuur stelt
daartoe op grond van zijn investeringsovertuigingen («investment beliefs») het beleggingsbeleid
op. Dit zijn bijvoorbeeld overtuigingen over het beleggen binnen bepaalde risico-rendementsverhoudingen,
over het kostenniveau, over stabiliteit of bijvoorbeeld over het belang van ESG-factoren
in het beleggingsbeleid. Tot die overtuigingen kan tevens behoren dat een pensioenfonds
een bepaald rendement niet anders kan behalen dan door een vorm van actief, duurder
vermogensbeheer dan enkel passief, goedkoper beheer. Daarnaast kan een pensioenfonds
besluiten om werkzaamheden ofwel zelf te doen, dan wel deze uit te besteden. Het bestuur
beziet ook deze keuze in de context van de afweging tussen risico, rendement en kosten.
Het bestuur legt verantwoording af over de gemaakte afwegingen aan het verantwoordings-
of belanghebbendenorgaan. De verplichting voor pensioenfondsen om in hun jaarverslag
informatie te geven over de uitvoeringskosten, inclusief de vermogensbeheerkosten,
draagt hieraan bij. Als belanghebbenden tot het oordeel komen dat zij de kosten te
hoog vinden, kunnen zij vragen stellen en invloed uitoefenen. In het pensioenfonds
hoort vervolgens de discussie thuis over op welke wijze te komen tot een zo goed mogelijk
pensioen voor alle deelnemers en pensioengerechtigden.
Ik ben het met de sector eens dat (zelf)regulering aan pensioenfondsbesturen reeds
voldoende handvatten biedt voor het maken van de juiste afweging tussen kosten, risico
en rendement. Daarnaast meen ik dat deze afweging de taak moet blijven van de pensioenfondsbestuurders,
die tevens over de gemaakte keuzes verantwoording afleggen. Het is niet aan mij om
voor te schrijven welk beleggingsbeleid dan wel welke uitvoering hiervan het best
is voor belanghebbenden.
«Vergeten pensioenen»
In oktober 2018 heeft het lid Van Rooijen (50PLUS) Kamervragen gesteld naar aanleiding
van een artikel in het AD, «Privacyregels bedreigen duizenden pensioenen». In antwoord
op deze vragen heb ik aangegeven in overleg te willen treden met de sector om een
passende oplossing te vinden voor de knelpunten die worden ervaren (Aanhangsel Handelingen
II 2018/19, nr. 728). Hierbij informeer ik u over de uitkomst daarvan.
Pensioenuitvoerders hebben nog vele pensioenrechten op de lat staan, die niet uitgekeerd
kunnen worden omdat pensioenuitvoerders over onvoldoende informatie met betrekking
tot de rechthebbenden beschikken. Het gaat daarbij met name om kleine pensioenen.
Voor de zoektocht naar de ontbrekende gegevens kan een pensioenuitvoerder gebruik
maken van de informatie uit de Basisregistratie personen (BRP) en van het UWV en de
SVB. De sector heeft aangegeven dat deze informatie niet in alle gevallen afdoende
is om de ontbrekende informatie te verkrijgen. In het artikel in het AD wordt gesteld
dat de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) een belemmering kan vormen voor
pensioenuitvoerders om deze ontbrekende informatie te achterhalen.
Pensioenuitvoerders hebben aangegeven op grond van de AVG geen toegang meer te hebben
tot bepaalde bestanden.
De Basisregistratie personen (BRP) bestaat uit twee registers, te weten het ingezetenen
deel (de gemeenten) en de Registratie niet-ingezetenen (RNI). De RNI bevat persoonsgegevens
over personen die in het buitenland wonen. Pensioenuitvoerders hebben tot op heden
toegang tot de RNI, voor zover het betrekking heeft op personen die de AOW-gerechtigde
leeftijd reeds hebben bereikt. In samenwerking tussen de SVB, Pensioenfederatie en
pensioenuitvoeringsorganisatie APG wordt in 2019 gestart met een pilot, waarmee pensioenuitvoerders
ook toegang krijgen tot het deel van de RNI waarin persoonsgegevens zijn vastgelegd
van personen die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.
De verwachting is dat pensioenuitvoerders met bovenstaande mogelijkheden de meeste
ontbrekende persoonsgegevens weten te achterhalen om de pensioenrechten alsnog te
kunnen uitkeren.
Vervolg ingetrokken wetsvoorstel fuserende bedrijfstakpensioenfondsen
Per brief van 14 juni 2018 is het voorstel van wet ingetrokken tot wijziging van de
Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege het tijdelijk aanhouden
van afgescheiden vermogens door fuserende bedrijfstakpensioenfondsen, regels voor
fusie en splitsing en waardeoverdracht van nettopensioen (Wet fuserende bedrijfstakpensioenfondsen).
Als reden voor die intrekking heb ik het ontbrekende draagvlak genoemd, in uw Kamer
en in de pensioensector.6 Tijdens het algemeen overleg van 20 juni 2018 (Kamerstuk 32 043, nr. 421) heb ik uw Kamer toegezegd een brief te sturen over de resultaten van mijn beraadslaging
over alternatieven om consolidatie te faciliteren van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen.
In deze brief kom ik die toezegging na.
Schaalvergroting zet door
Uit de cijfers die DNB op 19 december 2018 bekend heeft gemaakt, blijkt dat de consolidatie
in de pensioensector onverminderd doorzet. Op dit moment zijn er nog 240 pensioenfondsen
geregistreerd, ten opzichte van 656 eind 2008. Daaronder zijn ook bedrijfstakpensioenfondsen
die zijn gestopt. DNB maakte verder bekend dat zo’n 35 fondsen hebben gemeld te hebben
besloten tot liquidatie.7 Pensioenfondsen, waaronder ook bedrijfstakpensioenfondsen, blijven dus consolideren
bij de huidige stand van de pensioen- en fiscale wet- en regelgeving.
Overleg met betrokken partijen
Na het intrekken van het bovengenoemde wetsvoorstel heb ik diverse gesprekken gevoerd
met de belanghebbende organisaties, te weten de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie,
het Verbond van Verzekeraars en De Nederlandsche Bank (DNB). Uit deze gesprekken is
mij gebleken dat pensioenfondsen behoefte hebben aan mogelijkheden tot fusie als middel
tot schaalvergroting. Ook heb ik begrepen dat pensioenfondsen thans op voorhand geen
nieuwe wettelijke, werkbare oplossingen hebben in aanvulling op het huidige instrumentarium,
gezien de (beperkende) voorwaarden die in eerdere voorstellen aan tijdelijk afgescheiden
vermogens werden gesteld. Daarom bestaat er bij hen eerst de behoefte om te verkennen
welke mogelijkheden er binnen het huidige instrumentarium bestaan. Dit laat onverlet
dat er nog steeds een wens is om het proces van consolidatie (in het bijzonder) voor
verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen te vergemakkelijken.
Voor bedrijfstakpensioenfondsen die zoeken naar schaalvergroting blijft de mogelijkheid
bestaan tot samengaan via een collectieve waardeoverdracht of juridische fusie, waarbij
de dekkingsgraden van tevoren zijn geharmoniseerd eventueel met gebruik van toeslagendepots,
en het verkrijgende fonds met één financieel geheel kan werken.
Ik zal met de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie en DNB medio 2019 overleggen
over de vraag welke oplossingen gewenst en gepast zijn.
Dialoog met de sector
Uit het overleg met betrokken partijen is mij gebleken dat pensioenuitvoerders en
sociale partners op korte termijn het meest behoefte hebben aan meer informatie en
uitleg over de te doorlopen processtappen en de in acht te nemen normen bij schaalvergroting
en collectieve waardeoverdracht. DNB geeft nu al extra informatie, zie bijvoorbeeld
op www.dnb.nl onder Open Boek toezicht > pensioenfondsen > collectieve waardeoverdracht > proces
melding.8 DNB heeft aangegeven ook open te staan voor verzoeken tot gesprekken met individuele
pensioenfondsen over concrete voornemens tot schaalvergroting en de problemen die
zij daarbij ervaren.
DNB heeft daarnaast in haar DNB Bulletin van 19 december 2018 aangekondigd dat zij
in 2019 met de pensioensector in dialoog gaat over knelpunten, uitdagingen en belemmeringen
van pensioenfondsen die zoeken naar mogelijkheden tot schaalvergroting.
Waarborgen bij juridische fusie
Bij schaalvergroting met behulp van collectieve waardeoverdracht is er sprake van
toezicht op basis van twee belangrijke waarborgen: (i) intern toezicht door de raad
van toezicht en/of het belanghebbendenorgaan en (ii) voorafgaand toezicht door DNB
op basis van een melding van een voorgenomen collectieve waardeoverdracht. De toezichthouder
toetst de voorgenomen waardeoverdracht onder meer op de vraag of de waardeoverdracht
voor de deelnemers actuarieel gelijkwaardig uitpakt en kan, indien nodig, een verbod
opleggen. Deze externe toezichttoets is een aanvulling op het interne toezicht binnen
het pensioenfonds. Beide, complementaire vormen van toezicht hebben tot doel het belang
te behartigen van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Dat belang
bestaat met name uit het tegengaan van verwatering van vermogen ten nadele van de
(gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Ter voorkoming daarvan wordt bij een
collectieve waardeoverdracht de overdrachtswaarde zodanig vastgesteld dat de waardeoverdracht
geen negatieve financiële gevolgen voor het ontvangende pensioenfonds heeft.
Bij schaalvergroting met behulp van een fusie is naar de huidige stand van de Pensioenwet
geen vergelijkbaar extern toezicht van DNB van toepassing; wel het interne toezicht
binnen de betreffende, fuserende pensioenfondsen. Bij een juridische fusie heeft de
toezichthouder op dit moment geen grondslag om, indien nodig in het belang van deelnemers,
gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, te interveniëren en een verbod op te leggen.
Ik vind dat inconsistent en daarom onwenselijk.
Ik ben van mening dat dezelfde kernwaarborgen moeten gelden indien pensioenfondsen
voornemens zijn tot juridische fusie of splitsing over te gaan. Bezien vanuit de verplichtingen,
aanspraken en uitkeringen van respectievelijk werkgevers, (in)actieve deelnemers en
pensioengerechtigden is er tenslotte ook geen significant materieel verschil in effect
tussen een collectieve waardeoverdracht en juridische fusie of splitsing.
Ik ben dan ook voornemens een voorstel in te dienen bij uw Kamer om de Pensioenwet
op dit punt te verduidelijken. Daarbij zal ik in de vormgeving zoveel mogelijk aansluiten
bij de collectieve waardeoverdracht.
Waardeoverdracht van nettopensioen
In het ingetrokken wetsvoorstel was ook opgenomen dat deelnemers een recht krijgen
om het nettopensioen over te dragen aan een andere pensioenuitvoerder (ook wel «shoprecht»
genoemd). Eerder heb ik aangegeven dat ik de mogelijkheid tot waardeoverdracht van
nettopensioen nader zal bezien in het kader van de vernieuwing van het pensioenstelsel.
Dit was mede ingegeven door mijn verwachting dat een akkoord over het vernieuwen van
het pensioenstelsel ruim voor de reeds toegezegde evaluatie van het nettopensioen
zou zijn bereikt. Deze evaluatie zal in 2019 plaatsvinden. Een onderzoek naar de mogelijkheid
tot waardeoverdracht van nettopensioen past ook goed in deze toegezegde evaluatie.
Daarom ben ik van plan de mogelijkheid tot waardeoverdracht van nettopensioen eerst
mee te nemen in de evaluatie. Ik zal sociale partners en de pensioenuitvoerders hierbij
betrekken.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.